Skip to main content

Full text of "De schoolkwestie"

See other formats


;•  èm-W' 


LA8ÖÏ 


K 


j  / 


1 

I 

1 


^ 


^: 


NAAR  AANLEIDING 


VAN    HET 


)NDERWIJS-DEBAT 


IN  DE  KAMER. 

/\braWayKV     Kuypar 


AMSTEEDAM,  J.  H.  KRUYÏ. 
♦N^  1875.         «, 


De  Onderwijskwestie  staat  nogmaals  shibboleth  bij  de  stembus  te 
worden. 

Men  wemchte  dat,  wat  daarover  in  de  kolommen  van  De  Standaard 
geschreven  werd,  vóór   Juni  in  wijder   kring  verspreid  mocht  worden, 

Aan  dat  verlangen  wordt  door  dezen  herdruk  voldaan. 

Ter  toelichting  gaan  vooraf  de  redevoering  van  Br.  Kuyper,  in 
December  IL  gehouden,  bij  de  beraadslaging  van  het  Lager  Onderwijs, 
en  het  debat  tunschen  de  heeren  Kappeyne  van  de  Coppello  en  Kuypei', 
voor  zooverre  dit  tot  toeliehting   van  achterstaande  .artikelen   noodig  is. 

Deze  brochure  zal  door  andere  gevolgd  worden.  {Zie  achterzijde  van 
den  omslag). 


REDEVOERINO,  gehouden  door  Dr.  A.  Kuyper, 
in  de  Zitting  van  de  Tweede  Kamer  der 
Staten-Generaal  van  7  December  1874.  (Al- 
gemeene  beraadslaging  over  het  lager  On- 
derwijs). 


Mijnheer  de  Voonzitter.  Ik  hoop  mij  niet  schuldig  te  maken 
aan  nationale  dagdieverij,  indien  ik  verlof  vraag  bij  dit  artikel, 
voor  't  eergt,  misschien  voor  ééns  slechts,  mijne  opinie  te  zeggen 
over  de  quaestie  van  het  lager  onderwijs.  Te  meer  doe  ik 
^iaarbij  een  beroep  op  de  welwillendheid  der  Kamer,  wijl  ieder  mij 
zal  toestemmen,  dat  zoo  ooit  dan  van  deze  materie  gezegd  kan 
worden :  Facilius  est  incipere  quam  reperire  Jineni.  Intusschen,  waar 
ik  kan,  zal  ik   bekorten. 

En  dan  stel  ik  op  den  voorgrond,  dat  het  allerminst  mijne  be- 
doeling is  een  partij-programma  te  geven  in  den  kwaden  zin  van 
dat  woord,  alsof  ik  daarbij  uitsluitend  de  behartiging  der  belangen 
van  ééne  enkele  groep,  éêne  enkele  rigting,  een  enkel  streven  dat 
zich  in  de  natie  openbaart,  op  het  oog  had.  Mij  dunkt  eene  staat- 
kundige party  voldoet  dan  eerst  aan  de  eischen  die  men  haar  stellen 
moet,  indien  zij  zoodanig  programma  uit  hare  beginselen  weet  af 
te  leiden,  waardoor  zij  niet  alleen  de  belangen  harer  geestverwan- 
ten, maar  allereerst  die  van  het  volk  als  volk  weet  te  waarderen 
en   te  behartigen. 

Ook  mij  is  het  daarom  van  deze  plaats  niet  te  doen  om  de  uit- 
sluitende verdediging  van  de  belangen  der  Christelijk-nationale 
school,  maar  van  de  volksschool  in  het  algemeen.  Ik  zou  zelfs 
meenen  te  kort  te  doen  aan  de  verpligting,  die  op  mij  als  Volks- 
vertegenwoordiger rust,  als  ik  alleen  lette  op  de  60,000  kinderen  die 
op  de  bijzondere  school  gaan  en  mijn  hart  niet  even  warm  liet 
kloppen  voor  de  hoiiderdduizenden,  die  hunne  getfeele  opvoeding 
aan  de  openbare  school  ontvangen. 

Maar  juist  daarom  kan  ik  mij  dan  ook  niet  laten  opsluiten  in 
het  dilemma,  waarin  tot  dusverre  deze  quaestie  nog  hing.  Het 
dilemma:  „gezindheidsscholen,  of  het  schoolstelsel  gebaseerd  op  den 
voet  van  schijn-concurrentie"  heeft  zijn  tijd  gehad.  Althans  mij 
komt  het  voor  dat  die  antithese  verouderd  is;  zeer  ad  rem  was 
een  tiental  jaren  geleden;  geheel  paste  in  het  kader  van  den  strijd 
die  hier  tusschen  de  liberale  en  conservative  partij  is  gestreden, 
maar  ons  niet  meer  kan  worden  opgedrongen,  nu  van  lieverlede 
blijkt,  dat  de  politieke  ontwikkeling  andere  banen  zoekt. 


Te  minder  aanvaard  ik  dit  dilemma,  omdat  naar  mijne  vas te- 
overtuiging  de  schoolwet  van  1857  en  het  daarin  gehuldigd  systeem^ 
in  stede  van  aan  ons  vaderland  den  verwachten  zegen  te  brengen; 
veeleer  eene  diepe  scheur  door  ons  nationaal  leven  trok.  Het  moest- 
mogelijk  zijn  ook  ons  land  een  schoolstelsel  te  geven,  waarbij*geen 
partijpolitiek  in  het  spel  behoefde  te  komen.  Het  onderwijs  rs  mijns 
inziens  niet  allereerst  eene  politieke,  maar  eene  sociale  quaestie, 
en  ik  beaam  te  dien  opzigte  zonder  voorbehoud  het  gevoelen  van 
den  Engelschen  secretary  for  education ,  Mr.  Forster,  die  toen  hij 
zijne  motie  deed  for  leave  to  bring  in  the  bill  of  Elementary  educa- 
tion, in  het  Parlement  verklaarde :  „There  never,  I  believe,  was 
any  question  presented  by  any  Go,vernment  to  this  House  which  more  de-, 
manded  to  be  considered  apart  from  any  parly  cotisideration.''' 

Te  minder  nog,  wijl  ik  met  den  geachten  spreker  uit  Utrecht 
die  dezen  morgen  het  woord  voerde  (al  is  het  dat  tusschen  zijne 
zienswijze  en  de  mijne  misschien  blijken  zal  eeuig  verschil  te  bestaan) 
in  zoo  verre  instem,  dat  ook  uit  paedagogisch  oogpunt,  voor  zoo- 
veel het  onderwijs  zelf  betreft,  het  schoolstelsel  van  1857  de  vruch- 
ten niet  heeft  gedragen,  die  men  er  van  vei'wachten  kon. 

Het  door  hem  gesprokene  herhaal  ik  niet,  maar  wil  toch  op 
enkele  cijfers  wijzen  ter  vergelijking  met  een  elders  verkregen 
resultaat.  In  Engeland  is  het  nieuwe  schoolstelsel  nog  ge.en  drie 
jaren  in  werking  en  op  welke  resultaten  kan  men  nu  reeds  wijzen? 
Volgens  het  laatste  rapport  aan  het  Pai'lement  medegedeeld,  bestond 
de  schoolbevolking  in  Engeland  en  Wales  in  1869  uit  1,824,306, 
en  dat  cijfer  was  onder  de  werking  van  het  nieuwe  schoolstelsel,  in 
nog  geen  twee  jaar,  gestegen  tot  2,369,000,  Evenzoo  waren  er 
onder  het  oude  stelsel  14,404  scholen;  onder  de  weiking  van  het 
nieuwe  schoolstelsel  was  dit  getal  in  drie  jaren  tijds  reeds  geklom- 
men tot  17,056.  Als  men  die  gegevens  vergelijkt  met  de  bij  ons 
verkregen  resultaten,  zoo  als  die  blijken  uit  het  verslag  van  de 
tienjarige  werking  onzer  wet,  dan  vindt  men,  dat  er  in  die  tien 
jaren  bij  ons  zijn  bijgekomen  70,000  kinderen  en  251  scholen, 
ongeveer  7000  kinderen  en  25  scholen  per  jaar.  En  nu  zal  ik  de 
Kamer  niet  vermoeijen  met  cyferberekening;  men  kan  mij  nareke- 
nen, maar  de  resultaten  hier  en  in  Engeland  pondspondsgewgze 
tegenover  elkander  stellend,  vind  ik  dat  onze  schoolbevolking  met 
ruim  20,000  kinderen  en  met  215  scholen  per  jaar  had  moeten 
toenemen  om  met  Engeland  gelijken  tred  te  houden.  Er  is  dus 
allerminst  reden  om  te»  roemen  over  de  uitnemende  werking  van 
het  vigerend  schoolstelsel;  reden  waarom  ik,  alvorens  tot  de  vraag 
te  komen  welke  verbetering  ik,  bij  behoud  van  ait.  194  der  Grond- 
wet, in  de  bestaande  schoolwet  mogelijk  acht,  die  andere  vraag 
wensch  te  stellen:  welk  schoolstelsel  is  voor  onze  natie  het  geschiktst? 
Na  deze  twee  beide,  ten  slotte  nog  kortelijk  de  actuele  vraag :  is 
er  winst  te  beloven  van  overmaat  va,n  ministeriele  ondubbelzin- 
nigheid  ? 

I.  Voor  wat  mijne  eerste  vraag  betreft:  welk  schoohtelsel  is  voor 
ome  natie   het  geschiktst  ?  stel  ik  in  de  eei'ste  plaats    den  eisch,  dat 


het    onderwijs     eindelijk   eens   kome  tot  het  regt  eener  zelfstandige 
positie. 

Het  lageY  onderwijs  kon  die  aanvankelijk  niet  veroveren;  en 
natuurlijk.  Immers  het  lager  onderwijs  dateert,  althans  in  den  zin 
waarin  wij  dat  woord  verstaan,  van-  de  15de  eeuw.  Kbrt  voor  de 
hervorming  vindt  men  de  eerste  verschijnselen  van  eene  eigenlijk 
gezegde  volksschool,  De  hervorming  heeft  toen  die  scholen  gear- 
ripiëerd  voor  de  Kerk,  en  ze  mijns  inziens  althans  ten  deele  mis- 
bruikt als  middel  tot  bevordering  en  propagering  van  hare  kerke- 
lijke denkbeelden.  Ik  zeg  niet,  dat  zij  dit  gedaan  heeft  met 
verkeerde  bedoelingen  ;  óók  niet  dat  ze  hot  niet  had  moeten  doen : 
veeleer  is  hare  daad  een  zegen  geweest.  Maar  te  ontkennen  valt 
niet,  dat  de  afhankelijkheid  der  scholen  van  de  Kerk  wel  moest 
medebrengen  dat  onder  de  schoolgeregten  de  religieuse  schotel  al- 
lengs de  hoofdschotel  werd,  en  dat  uit  den  aard  der  zaak  het 
seculaire  onderwijs  niet  tot  zijne  A^olle  kracht  kon  komen.  Zoo  bleef 
het  tot  178.9.  Eerst  omstreeks  dat  jaar  is,  in  het  eene  land  iets 
vroeger  in  het  andere  iets  later,  eene  revolutie  in  de  denkbeelden 
omtrent  het  schoolwezen  ontstaan  met  dat  gevolg,  dat  althans  ten 
onzent  de  Staat  op  zijne  beurt  de  school  heeft  gearripiëerd,  om 
zich  op  zijne  wijze  schuldig  te  maken  aan  dezelfde  verkeerdheid  , 
die  eertijds  de  Kerk  beging,  door  de  school  te  emanciperen  voor 
het  Staatsidee.  Ook  daarvan  zeg  ik:  de  Staat  deed  destijds  goed  ; 
het  was  noodzakelijk  dat  iemand  zich  de  verlatene  school  aantrok. 
Maar  het  onvermijdelijk  gevolg  was  dat  de  school  nogmaals  in  een 
toestand  van  afhankelijkheid  kwam.  Want  ook  de  Staat  poogde 
uit  den  aard  der  zaak  hetzelfde  te  doen  wat  eertijds  de  Kerk  deed  : 
eigen    denkbeelden    te   propageren  door  middel  van   de  school. 

Dit  nu  behoeft,  zoo  ik  wel  zie,  en  mag  zoo  niet  blijven.  Het 
onderwijs  is  een  eigenaardig  volksbelang.  Het  onderwijs  raakt  een 
van  de  ingewikkeldste  en  neteligste  quaestien,  waai'bij  alle  vraag- 
stukken, en  daaronder  de  diepste  vraagstukken  die  het  mensche- 
lijk  weten  tot  onderzoek  uitlokken,  beti'okken  zijn,  vraagstukken 
van  anthropologie  en  psychologie,  van  religie  en  sociologie,  van 
paedagogiek  en  moraal.  Vraagstukken  die,  kort  gezegd,  in  alle 
vertakkingen  van  het  sociale  leven  ingrijpen.  Nu  komt  mij  voor, 
dat  zoodanig  element  van  het  maatschappelijk  leven  allezins  regt 
heeft  op  oen  volstrekte  zelfstandige  organisatie;  altijd  in  dien  zin 
dat  het  onderwijs  optrede  in  den  geest  van  wat*  de  Engelschen 
noemen;  a  hody  corporate. 

Daartoe  nu  zou  men  mijns  inziens  kunnen  geraken  indien  de 
ouders,  voor  zoover  zij  geheel  of  gedeeltelijk  het  schoolgeld  voor 
hunne  kinderen  betalen ,  een  gemeentelijken  schoolraad  kozen,  waarbij 
ik  de  quaestie  openlaat,  of  in  dien  raad  ook  van  Regeeringswege 
een  lid  moet  worden  aangesteld,  en  op  wat  wijze  de  onderwijzers- 
stand daarin  vasten  voet  moet  verkrijgen.  Uit  die  gemeentelijke 
schoolraden  kon  men  dan  opklimmen  tot  provinciale  schoolraden  en 
daaruit  weder  tot  een  Rijkschoolraad.  Aan  deze  hiërarchie  zou  ik 
in    mfindaat    wülen    geven:     1°.    om    het  gausche  beheer  over  het 


schoolwezen  te  voeren;  2°.  om  waar  het  recht  van  vrijheid  vau 
geweten  het  eischt,  zelf  scholen  op  te  richten  in  strikt  neutralen 
zin;  en  3°.  om  gehoorzaamheid  af  te  dwingen  aan  de  bepalingen, 
die  van  Staatswege  voor  het  onderwijs  zijn  gemaakt.  Men  verstft. 
mij  wel.  Wat  ik  bedoel  is  geenszins  eene  hiërarchie  in  den  -zin 
van  de  Fransche  academie,  maar  integendeel  een  hiërarchische 
schoolraad  in  den  zin  van  de  Engelsche  schoolboards.  Het  verschil 
is  bekend.  De  Fransche  wet  zegt  in  Art.  10  der  we-t  van  1850: 
»Quatre  membres  du  coQseil  général,  désignés  par  les  Ministres  {é\n3 
par  Ie  conseil  général),  dont  deux  ou  moins  pris  dans  son  sein;" 
terwijl  de  Engelsche  bill  van  1870  in  Art.  29  zegt:  »The  school- 
board  shall  be  eiected  in  manner  provided  by  this  Act,  in  a  bo-^ 
rough  bt/  the  jpersons  whose  names  are  on  the  burgesn  roll  of  such 
borough  for  the  time  being  in  force,  and  in  a  parish  not  situate 
in  the  metropolis  by  the  ratepayersy  Of  ik  dan  Staatsinmenging 
wil  buitensluiten  in  dien  zin,  dat  de  Staat  als  Staat  het  onderwys 
niet  als  Regeeriugszaak  zal  hebbeu  te  beschouwen  ?  Integendeel , 
ik  ben  het  volkomen  eens  met  die  leden  dezer  Kamer,  die  van 
oordeel  zijn  dat  een  Staat  zijne  roeping  ten  eenenmale  miskennen 
zou,  indien  hij  zich  zelf  den  waai-borg  niet  verschafte,  dat  het  thans 
levende,  in  zijn  verband  met  het  toekomende  geslacht,  dus  de  natie 
in  de  continuïteit  der  geslachten,  wierd  opgevoerd  en  bleef  op  zoo- 
danig peil  van  intellectuele  ontwikkeling,  als  geëischt  wordt  om 
ons  volk  met  goed  gevolg  de  concurrentie  met  andere  natiën  te 
doen  volhouden. 

Het  verschil  loopt  dan  ook  slechts  over  de  vraag :  op  welke  wijze- 
de  Staat  zich  van  die  taak  moet  kwijten.  De  geachte  afgevaardigde 
uit  Haarlem,  die  afgevaardigde  uit  Haarlem,  die  het  digtst  by  de 
ministerstafel  is  gezeten,  gaf  hier  onlangs  een  enkel  woord  over 
het  onderwijs  ten  beste ;  en  heden  den  geachten  afgevaardigde  uit 
Utrecht  hierop  hoerende  repliceeren,  heb  ik  mg  afgevraagd  of  ik 
mij  dan  wellicht  in  de  opvatting  van  het  Haarlerasch  program  had 
vergist.  Wijl  die  geachte  afgevaardigde  mijn  oudere  is  ben  ik  geneigd  te 
gelooven  dat  hij  juist  zag.  Toch  zal  de  geachte  spreker,  uit  Haar- 
lem zelf  mij  de  liefste  als  interpreet  van  zijn  eigen  woorden  zijn. 
Ik  wil  hem  daarom  zeggen  hoe  ik  zijne  woorden  heb  verstaan.  Ik 
acht  het  voorzichtiger  niet  te  vuren  zoolang  ik  niet  weet  waar 
het  wild  zit.  Zoolang  ik  niet  met  zekerheid  kan  nagaan  waar  de 
geachte  afgevaardigde  pogitie  neemt,  wensch  ik  nadere  inlichtin- 
gen af  te  wachten. 

En  dan  kom  ik  er  voor  uit:  het  trof  mij,  dat  in  zijn  program 
zooveel  werd  toegestemd  en  erkend  wat  van  deze  banken,  eertijds 
met  zooveel  talent  door  den  heer  Groen  van  Prinsterer  werd  ver- 
dedigd. Onder  het  hooren  zyner  rede  meende  ik  mij  te  mogen 
verheugen,  dat  de  anti-revolutionaire  begrippen  metterdaad  vorde- 
ringen maken.  Ik  wijs  slechts  op  een  tweetal  punten,  steeds  met 
logische  consequentie  door  den  heer  Groen  van  Prinsterer  bestre- 
den: op  het  valsche  denkbeeld  van  een  contrat  social  en  op  het 
voor   een  degelijk  staatsrecht  onbestaanbaar  uitgaan  van  de  indivi- 


duen.  Nu  voerde  de  geachte  afgevaardigde  ons  terug  naar  den  tijd 
toen  werkelijk  eene  machtige  partij  in  den  lande  die  meeningen 
koesterde;  en  zei  er  van:  »Als  wij  vijf  en  twintig  jaren  terugblik- 
ken, dan  zien  wij,  dat  de  algemeene  opvatting  deze  was,  dat  de 
Staat  niets  anders  is  dan  eene  grjoote  politiemacht,  die  slechts  te 
zorgen  had  voor  de  veiligheid  .  van  de  personen  en  goederen  der 
tijdelijk  onder  zijne  hoede  te  zamen  levende  ingezetenen,  en  dat 
ieder  van  dezen  een  deel  van  zijne  vrijheid  en  van  zijne  be- 
zittingen moest  opofferen,  om  zich  daarvoor  die  hescherming  van  den 
Staat  te  koopen,"'  en  hij  vonnisde  die  zienswijs  in  dier  voege:  ^Maar 
die  redeneering  gaat  niet   meer  op^ 

Is  dit  iets  anders  dan  de  bestrijding  van  het  contrat  social  en 
van  dat  individueel  beginsel,  door  Renan  zoo  geestig  gestigmati- 
seerd en  gecastigeerd,  toen  hij  schreef:  »Le  code  de  la  révnlation 
ne  semble  avoir  été  fait,  que  pour  celui  qui  naitrait  enfant  trouvé 
et  qui  mourrait  celibataire,'^  dat  .is,  voor  hem  die  zonder  banden  des 
bloeds  in  de  wereld  kwam  en  haar  verliet  zonder  betrekkingen  na 
te  laten? 

Maai'  er  is  meer.  Steeds  heeft  de  heer  Groen  van  Prinsterer 
van  deze  banken  met-  kracht  het  historisch  beginsel  gehandhaafd ; 
en  nu  vind  ik  weder  in  de  rede  van  den  geachten  afgevaardigde 
uit  Haarlem,  dat  ook  door  hem  do  continuïteit  der  geslachten  in 
het  nationale  leven  met  ernst  wordt  bepleit.  Ik  zal  de  uitvoerige 
woorden  niet  volgen;  ieder  die  ze  .hoorde  weet  dat  de  geachte 
afgevaardigde  uitvoerig  aandrong  op  de  erkenning  van  het  solidair 
verband  der  natie  in  haar  geslachte.  Toch  is  daarmede  het  pleit 
nog  niet  beslist.  De  Fransche  revolutie  toch  kende  eene  dubbele 
phase,  die  van  1789  en  die  van  1793;  die  van  1789  de  sterk  ge- 
prononceede  overdrijving  van  het  individueele  standpunt,  en  1793, 
de  sterke  en  even  gevaarlijke  prononceering  van  het  despotisch 
gezag,   het  Staatsabsolutisme. 

Janet  erkent  in  zijn  pas  geschreven  Philosophie  de  la  Revolution, 
die  keerzijde  der  revolutie  met  zoovele  woorden:  »La  revolution," 
zegt  hij,  »a  vouln  atteindre  Ie  droit  et  «'«  su  employer  quelaforcey 
de  sorte  qu'en  même  temps  qu'elle  cherchait  a  établir  la  justice, 
tlle  la  violaii." 

Welnu,  bleek  metterdaad  dat  het  Haarlemsche  pi'ograra  strekte 
om  hier  die  tweede  phase  der  Fransche  revolutie,  dat  Staatsabso- 
lutisme  in  te  leiden,  dan  ware  de  principipele  tegenstelling  uitge~ 
maakt,  maar  ook  dan  vrees  ik  niets,  want  dan  sta  ik  met  den 
heer  Messchert  van  Vollenhoven  in  de  vaste  en  onwrikbare  over- 
tuiging, dat  niets  in  ons  goede  Nederland  met  zijn  aiouden  zin 
voor  burgervrijheid,  die  altijd  de  hartader  onzer  politiek  is  geweest, 
zoo  onmogelijk  zou  kunnen   slagen  als  een  dergelijk  streven. 

Intusschen  ik  beslis  nog  niet.  Op  het  speciale  stuk  van  het  on- 
derwijs vind  ik  veeleer  in  de  rede  van  den  geachten  afgevaardigde 
uit  Haarlem  veel,  dat  mijne  sympathie  heeft.  Hy  wil  Grondwets- 
herziening,  ik  ook.  Hij  erkent,  »dat  de  Staat  niet  voor  alles  zelf 
kau  zorgen,"  en  zegt  dat   het  dan  geschieden  moet  door  particuliere 


krachten,  georganiseerd  in  vereenigingen,  en  wenscht  dat  deze  een 
publiekrechtelyk  karakter  zullen  erlangen.  «Natuurlijk,"  zoo  zegt  die 
geachte  afgevaardigde,  ;/kan  dat  alles  niet  ondernomen  worden  door 
den  Staat  alleen  ;  hij  moet  particuliere  krachten  te  hulp  roepen,  eu 
ook  die  zouden  te  kort  schieten,  wanneer  zij  niet  konden  gebruik 
maken  van  het  middel  van  vereeniging.  Dergelijke  vereeniging  werke 
als  rechtspersoon :  zij  heeft,  al  blijft  zij  burgerlijk  maatschappelijk, 
altijd  een  publiekrecktelijk  karakter."  Spreker  doelde  hierbij  op  ma- 
terieele  belangen,  maar  bestaat  er  nu  bij  hem  bezwaar  om  ditzelfde 
denkbeeld  toe  te  passen  ook  op  de  zedelijke  volksbelangen  ?  Beant- 
woordt de  geachte  spreker  deze  vraag  toestemmend,  dan  onderschrijf 
ik  op  mijne  beurt  gaarne  zijne  woorden,  waar  hij  zegt:  »dat  de 
Staat  niet  kan  overlaten  aan  het  toeval  de  zorg  voor  het  onder- 
wijs." Evenzeer  stem  ik  hem  toe,  »dat  de  concurrentie  op  dat 
stuk  onmogelijk  is."  Men  spreke,  dus  liet  hij  zich  uit,  niet  van 
concurrentie,  want  mijns  inziens  is  deze  evenmin  denkbaar  tus- 
schen  particulier  en  openbaar  onderwijs,  als  tusschen  de  rechtsspraak 
door  scheidslieden,  en  die  tusschen  rechters  van  den  Staat."  Kon 
dus  ook  hij  tot  het  stelsel  komen  dat  de  Staat  moet  waken  voor 
het  onderwys,  maar,  zelf  niet  bij  machte  zijnde  daarin  te  voorzien, 
de  particuliere  krachten  moet  te  hulp  roepen  en  aan  deze,  in  den 
vorm  van  corporatien  optredend ,  een  publiekrechtelijk  karakter  be- 
hoort te  geven,  dan  komt  hij  het  Engelsche  stelsel,  dat  mij  toe- 
lacht, reeds  zeer  nabij  ;  een  stelsel,  dat  hier  nog  te  beter  kan 
slagen,  wijl  wij  bezitten,  wat  in  Engeland  ontbreekt,  de  geweste- 
lijke, provinciale  tusschenschakel  tusschen  het  Rijksgouvernement  eti 
de  gemeenten. 

De  Staat  zou   ik   willen  plaatsen  voor  een   recht  en  een  plicht. 

Aan  den  Staat  het  recht:  X'^.  vAMindirecten  schooldwang  {hiQVO'jQV 
stiaks);  2°.  recht  van  legislatie,  dus  ook  tot  bepaling  van  het  peil 
waarop  het  onderwijs  staan  zal;  3".  het  recht  van  controle  en  in- 
spectie, en  4".  het  recht  van  diplomering,  of  wil  men,  het  recht 
tot  uitreiking  van  ondtrwijsacten. 

Maar  dan  ook  een  plicht  tot  het  uitreiken  van  acten  van  be- 
kwaamheid aan  hem,  die  onderwijzen  wil.  Een  plicht  gegrond 
op  het  recht  van  den  Staat  om  indirecten  schooldwanj  op  te  leg- 
grn.  Let  wel:  indirecte  schoolplicht,  dat  is,  ik  acht  den  Staat 
allezins  bevoegd  om  het  volle  genot  van  de  rechten,  die  hij  als 
Staat  aan  zijne  burgers  toekent,  afhankelijk  te  stellen  van  zekere 
conditiën,  waaraan  zijne  burgers  moeten  voldoen.  Betwist  niemand 
aan  den  Staat  het  recht  om  iemand,  wiens  denkvermogen  in  het 
ongereede  kwam,  zekere  rechten  te  ontnemen,  die  hij  anderen  gunt, 
dan  zie  ik  niet  in,  waarom  men  het  volle  genot  van  die  rechten 
niet  evenzeer  afhankelijk  zou  mogen  stellen  van  het  voldoen  aan 
zekere  minimaal-eischen  van  intellectueele  ontwikkeling. 

Maar  hiex'uit  vloeit  dan  ook  een  plicht   voort.  Wanneer  de  Staat 
eischt,  al   is  het  indirect,  dat   ieder  die  de  rechten,  die  hij  verleent, 
genieten   wil   lager  onderwijs  zal  ontvangen,  dan  behoort   de  Staat . 
ook  te  rekenen  met  het  feit,  dat  niet  alle  ouders  het  geldelijk  vei- 


mogen  bezitten  om  te  voorzien  in  de  kosten  van  onderwijs  voor  hun 
kroost;  en  deswege  zijn  plicht  erkennen  om  finantiëel  te  helpen, 
in  dien  zin,  dat,  stel  het  gemiddelde  cijfer  van  kosten  van  elk  kind  ware 
ƒ  25  —  eene  raming  veel  booger  dan  tegenwoordig  geldt  —  de 
Staat  verplicht  zou  zyn  om  aan  de  ouders  te  betalen  alles  of  zoo 
vele  deelen  van  deze  som,  als  aan  hun  eigen  vermogen  te  kort 
schoot:  dus  niet,  om  gelijk  men  thans  doet,  de  leden  der  maat- 
schappij te  verdeden  in  iwee  klassen  :  vermogenden  en  onvermogen- 
den, —  (die  verdeeling  is  onwaar.  In  de  werkelijkheid  vindt  men 
zeer  verschillende  toestanden.  Men  vindt  ouders  die  alles,  anderen 
die  een  deel,  anderen  die  twee  of  meer  deelen,  en  eindelgk  de- 
zulken, die  niets  kunnen  betalen)  —  maar  volgens  een  tarief,  zoo- 
dat elk  van  Staatswege  ondersteuning  ontving  overeenkomstig  zijn 
vermogen.  Kon  dat  stelsel  gevolgd  worden,  dan  zou  ik  aan  de 
tegenstanders  willen  vragen :  wat  verlangt  ge  nu  nog  meer  voor 
den  Staat?  Dan  toch  hadt  ge  de  zekerheid  dat  alle  hinderen  van 
uw  volk  onderwijs  ontvingen,  en  dat  dat  onderwijs  beantwoordde 
aan  de  door  den  Staat  gestelde  eischen.  Mij  dunkt,  slechts  één 
antwoord  zou  op  die  vraag  te  geven  zyn.  Ik  hoop  echter,  dat  het 
niet  gegeven  zal  worden.  Men  zou  namelijk  kunnen  zeggen:  dan 
missen  wij  nog  dat  eene  voordeel,  dat  wij  thans  hebben,  om  het 
Kantiaansche  deïsme  aan  de  jeugd  in  te  prenten.  Ik  geloof  niet 
dat  men  dat  antwoord  zal  geven,  maar  let  wel,  indien  het  aan- 
vaard werd,  was  daarmee  tevens  het  afdoend  bewijs  geleverd  dat 
er  waarheid  scbool  in  de  karacteriseering  door  den  heer  Groen  van 
Prinsterer  van  de  Staatsschool  gegeven :  dat  ze  is  de  geprivile- 
gieerde secteschool  van  een  zeker  godsdienstig  stelsel. 

Nog  op  een  tweeden  plicht  van  den  Staat  wijs  ik  u :  het  waken 
voor  de  gewetensvrijheid.  Zal  het  goed  zijn,  dan  dient  er  waarborg 
te  bestaan,  dat  de  gewetensvrijheid  op  het  schoolterrein  nooit  kan 
worden  gekwetst,  Het  stelsel  zou  er  weinig  gevaar  voor  bieden, 
maar  kwam  het  voor,  dan  diende  de  Staat  tot  het  uiterste  die 
vrijheid  te  veiligen,  en  wel  op  vierderlei  wys  :  1°.  door  de  oprich- 
ting van  strikt  neutrale  scholen,  aan  de  schoolraden  te  gelasten; 
2°.  door  huisonderwijs ;  3°.  door  het  verleenen  van  alterum  tantum; 
en  4°.  en  hierbij  heb  ik  speciaal  het  oog  op  zeer  enkele  kinderen 
van  Israëlieten,  die  in  sommige  provinciën  ten  platten  lande  ver- 
spreid wonen  en  toch  op  godsdienstig  onderwijs  prijs  stellen,  door 
het  oprichten  van  provinciale  kostscholen.  Gaat  men  de  finantiëele 
zijde  van  dit  stelsel  na,  dan  zal  men  zien,  dat  de  meerdere  kosten 
daarvan  slechts  zouden  bedragen  :  een  millioen.  Op  dit  oogenblik 
worden  door  het  Eijk,  door  de  provincie  en  de  gemeente  gezament- 
lijk  voor  hot  openbaar  lager  onderwijs  reeds  besteed  51/2  millioen. 
Komen  hierbij  de  circa  90,000  kinderen,  die  thans  nog  buiten  de 
school  zijn,  dan  zullen  natuurlijk  de  kosten  van  het  onderwijs  met 
circa  een  vierde  vermeerderen.  Dit  brengt  ons  reeds  op  circa 
7  millioen.  De  kosten  voor  de  belooningen  van  het  onderwijzend 
personeel  op  de  lagere  school,  die  nu  reeds  ruim  ƒ  2,980,000  zou- 
den   bedragen,    eischen    verhooging.     Men    wil    het   minimum  van 


10 

ƒ  400  op  ƒ  900  brengen.  Reken  hierbij  dat  het  personeel  voor  de 
klassen  zal  vermeerderd  worden,  en  eene  meerdere  som  van  twee 
millioen  is  stellig  niet  te  hoog  geraamd.  In  de  onderetelling  dat 
het  tegenwoordige  stelsel  goed  en  consequent  wierd  uitgevoerd  e'ii 
dus  de  vrije  school  al  weer  wegslonk,  wat  nieuwe  Staatsuitgaven 
vorderen  zou,  kan  men  dus  veilig  het  budget  op  bijna  elf  millioen 
ramen,  terwijl  het  stelsel  door  mij  aangegeven,  ongeveer  twaalf 
millioen  zou  kosten. 

En  vraagt  men  nu  wat  de  voordeden  van  dit  stelsel  zijn  zou- 
den, dan  antwoord  ik :  1°.  dat  men  uit  de  abstractie  der  theorie  tot 
de  eischen  van  het  concrete  leven  zou  terugkeeren.  De  Staat  heeft, 
waar  van  onderwijs  sprake  is,  te  doen  met  kinderen,  en  bij  kin- 
deren vooral  gaat  de  separatie  van  de  onderscheiden  deelen  van 
hun  leven  niet  op.  Eerst  de  volwassen,  en  wêl  de  ontwikkelde 
mensch,  bezit  het  vermogen  om  zoo  te  abstraheren,  dat  hij  de  on- 
derscheidene uitingen  van  zijn  leven  vanéén  scheidt.  Niet  alzoo 
het  kind.  Bij  het  kind  is  èn  het  sociale,  èn  het  zedelijke,  èn  het 
godsdienstige,  èn  het  intellectueele  leven  nog  in  een  zelfden  knop 
zaamgevat. 

Ik  geef  volkomen  toe,  dat  bijv.  de  natuurkundige  het  volste  recht 
heeft  om  te  zeggen  :  als  ik  de  natuur  waarneem,  leg  ik  mijn  hart 
het  zwijgen  op,  abstraheer  mijne  werkelijke  persoonlijkheid,  en  ge- 
bruik eenvoudig  mijne  instrumenten  om  waar  te  nemen  en  straks 
mijne  waarnemingen  door  mijn  denken  te  verbinden.  Maar,  wat 
ik  bij  den  natuurkundige  geoorloofd  acht  (mits  hij  niet  de  fout 
bega,  die  zoo  dikwijls  begaan  wordt,  om  stelsels  op  te  bouwen 
omtrent  geestelijke  dingen,  waarvan  de  natuur  hem  niets  leert), 
zoo  betwist  ik  niettemin  aan  den  Staat  het  recht  om  zulk  eene 
separatie  reeds   bij    het  kind  te  maken, 

Hoe  wil  men  het  zedelijk,  godsdienstig  en  intellectueel  leven  bij  het 
kind  zich  doen  ontwikkelen,  tenzij  men  het  neme  in  die  eenheid, 
die  in  het  werkelijk  leven  voor  het  kind  de  eenige  bestaansvorm  is  ? 

De  geachte  afgevaardigde  uit  Utrecht  wees  er  op,  dat  onder  het 
tegenwoordig  schoolstelsel,  de  zedelijke  standaard  van  het  natio- 
nale leven  niet  vooruitging.  Nu  laat  ik  in  het  midden  of  er  met- 
terdaad aanleiding  voor  is,  om  dergelijk  verwyt  aan  ons  school- 
stelsel te  doen ;  steeds  zal  het  moeielijk  zijn  zulk  een  pleit  te 
beslechten.  Maar  onloochenbaar  is  het  dat,  waaneer  de  lagere  volks- 
klasse meer  tot  bewustz^n  van  hare  kracht  komt  door  de  meerdere 
kennis,  die  men  haar  brengt,  de  vraag  ernstige  overweging  ver- 
dient: is  het  kweeken  van  kennis  niet  het  geven  van  een  wapen 
in  eene  hand,  waar  het  dan  alleen  veilig  is,  indien  die  hand 
tevens  in  eene  zedelijke  richting  wordt  geleid?  Let  op  eené  mede- 
deeling  in  de  Quarterly  review  van  deze  maand,  waarin  erkend 
wordt,  dat  bij  het  opmaken  van  de  laatste  statistische  gegevens 
voor  de  strafrechtspleging  te  Londen,  gebleken  is,  hoe  de  vermin- 
dering der  wanbedrijven  voor  het  grootste  gedeelte  te  wijten  is  aan 
den  invloed  der  Christelijke  philanthropie.  Een  uittreksel  van  die 
statistiek  vindt  men  onder  anderen  in  het    Vaderland. 


11 

Voorts,  een  ander  niet  minder  belangrijk  voordeel  is  2o.  de 
emancipatie  van  het  onderwijs  in  de  vaderlandsche  geschiedenis.  Zal 
ons  volk  niet  langzamerhand  ontaarden  in  een  groep  van  wereld- 
burgers, maar  het  echt  nationale  leven  voortdurend  gekweekt  wor- 
den, dan  is,  wie  stemt  het  niet  tóe?  het  onderwijs  in  de  vader- 
landsche geschiedenis  daartoe  het  van  zelf  geboden  middel.  Denk 
nu  aan  een  recent  voorbeeld.    Ik  haal  het  aan,  sine  ira  ac    studis. 

In  de  eerste  zitting  van  de  vorige  week  heeft  de  heer  C.  van 
Nispen,  op  mijn  beweeren,  dat  ook  het  tijdperk  van  Willem  den 
Zwijger  en  van  onze  republiek  eene  schoone  bladzijde  in  onze 
geschiedenis  besloeg,  geantwoord :  hoe  kunt  gij  van  mij  vergen, 
dat  ik  een  tijdperk  schoon  zal  vinden,  waarin  mijne  geloofsgenoo- 
ten  vervolgd  zijn?  Ik  eerbiedig  die  overtuiging  ten  volle.  Maar 
let  op  de  gevolgtrekkingen,  die  er  uit  voortvloeien.  Hij  keurde 
dat  tijdperk  natuurlijk  niet  daarom  minder  schoon,  omdat  des  hoe- 
ren van  Nispens  geloofsgenooten,  maar  omdat  burgers  om  des  ge- 
loofswille  vervolgd  worden.  Ga  nu  terug.  In  het  tijdperk  dat 
daarachter  lag,  was  de  geloofsvervolging  van  nog  vrij  wat  erger 
natuur;  onverschillig  waar  ze  trof;  en  in  de  grafelijke  regeering 
vinden  we  tot  zelfs  in  de  11de  en  12de  eeuw  sporen  van  vervol- 
ging, bij  ontdekking  van  ketterij.  En  evenzoo,  na  1789  vinden  we 
in  de  histoire  contemporaine  weer  sporen  van  soortgelijke  vervol- 
ging, ditmaal  van  de  afgescheidenen.  Respecteer  nu,  gelijk  ik  doe, 
elks  overtuiging  en  elks  smaak,  maar  dan  vraag  ik  toch :  wat 
blijft  er,  als  men,  gelijk  de  wet  en  mijns  inziens  te  recht  eischt, 
op  de  neutrale  volksschool  zulk  eene  overtuiging  ontzien  moet, 
van  uw   onderwys  in  de  vaderlandsche  geschiedenis? 

Een  derde  voordeel  zou  zijn  dat  het  onze  politiek  verbeteren  zou. 
Onze  politiek,  wie  erkent  het  niet?  is  bedorven,  juist  doordien  de 
onder  wij  squaestie  de  spil  is  geworden  waarop  die  politiek  zich  be- 
weegt. Welnu,  eerst  wanneer  op  dit  punt  de  partijen  verzoend  en 
aan  elke  rigting  regt  en  gewetensvrijheid  zal  gewaarborgd  zijn, 
kan  de  mogelijkheid  voor  ons  politiek  leven  geboren  worden,  om 
uit  het  keurslijf  en  het  gewrongen  verband  waarin  wij  thans 
gekneld  zitten,  los  te  komen;  en  eerst  dan  zal  een  nieuwe  en 
frissche  stroom  ontspringen,  waaruit  nieuwe  stelsels  en  programmata, 
en  daardoor  zuiverder  partijformatien,  in  het  leven  kunnen  treden. 

Eindelijk  4°.  Ook>  de  ouders  komen  eerst  door  zulk  een  stelsel  tot 
hun  regt.  Thans  zijn  school  en  ouders  twee  en  hoogst  bedenkelijk 
de  gevolgen  uit  die  scheiding  voortvloeijende.  Of  is  het  wonder 
dat  de  banden  van  gehoorzaamheid  en  onderwerping,  die  de  kin- 
deren aan  de  ouders  moeten  verbinden  verzwakt  worden  door  het 
tegenwoordige  schoolstelsel?  Kinderen  die  school  gaan  staan  het 
grootste  gedeelte  van  den  dag  onder  de  leiding  van  den  meester. 
Is  nu  deze,  in  vele  oijzichten,  andere  denkbeelden  toegedaan,  dan 
vader  en  moeder,  moet  dan  het  kiud,  dat  reeds  uit  zijn  aard 
dikwijls  te  huis  tegen  de  denkbeelden  zijner  ouders  in  verzet  kwam, 
in  de  opvattingen  van  zijn  meester  geen  steun  vinden  tegen  zijne 
ouders,     en   moet  daar  niet   uit  volgen  tekortschieting  in    den  eer- 


12 

bied  dien  zy  aan  bun  ouders  ver^obuldigd  -zijn?  Dit  zijn  geen 
bersenscbimmen.  Van  soortgelijke  feiten  kan  ieder  zicb  in  de 
buisgezinnen  overtuigen.  En  is  het  dan  of  is  bet  niet,  vooral  waar 
de  sociale  quaestie  zicb  al  sterkar  doet  gelden,  van  bet  uiterste 
belang  dat  de  beginselen  van  orde  en  gezag,  die  in  de  zamenleving 
van  bet  buisgezin  bun  oorsprong  vinden,  eer  versterkt  worden  dan 
verzwakt?  Ik  voeg  er  nog  dit  bij:  het  stelsel  dat  ik  aanprees,  rust 
op  echt   Nederlandsche  beginselen. 

De  beer  Tak  beeft  onlangs  in  deze  Kamer,  by  de  discussie  over 
den  waterstaat,  geëiscbt,  dat  tocb  op  dit  gebied  vooral  de  Neder- 
landscbe  beginselen  moeten  gebandbaafd  en  de  Franscbe  zooveel 
doenlijk  verbannen  worden.  Te  regt  zoo  ik  meen.  Want  meer  dan 
iets  anders  beeft  onze  waterstaat,  door  zijn  vrij  en  corporatief  be- 
stuur van  dijken  en  polders,  van  waterschappen  en  heemraadschap- 
pen, ons  nationaal  karakter  gevormd.  Waar  ik  nu  niet  anders  be- 
oog, dan  om  op  bet  onderwijs  dat  zelfde  vrije  en  corporative  stelsel 
toe  te  passen,  schenkt  gij  mij  wel  elk  nader  bewijs,  dat  wat  ik 
aanprijs  werkelijk  op  Nederlandsche  beginselen  berust. 

Slechts  twee  bezwaren  zouden  mijn  stelsel  in  uw  oog  kunnen 
drukken:  of  dat  het  te  veel  kosten  zal,  óf  dat  er  grondwetsherziening 
toe  noodig  is.  Welnu,  op  het  eerste  antwoord  ik  met  den  heer  Haffmans : 
wij  zijn  rijk  genoeg  om  fatsoenlgk  te  leven.  Op  het  tweede,  tot  gi-ond- 
wetsherziening:  wij  mogen  het  willen   of  niet,  het  komt  tocb. 

II,  ijit  brengt  mij  van  zelf  tot  bet  tweede  punt  dat  ik  bespre- 
ken wilde :  Wat  is  er  nu  reeds  te  doen,  door  herziening  van  de  school- 
wet tot  verbetering  in  den   bestaanden  toestand? 

Het  stelsel  van  publiekregtelijke  corporatie,  bet  spreekt  van 
zelf,  is  onder  de  tegenwoordige  Grondwet  niet  te  bereiken.  Im- 
mers art.  194  handhaaft  1°.  niet  slechts  het  regt  van  leglislatie 
en  controle,  maar  wil  ook  dat  de  Staat,  langs  administrativen  weg, 
zelf  onderwijzend  optrede;  2o.  bet  stelsel  van  schijnconcurrentie ; 
3o.  twijfel  ik  of  onder  onze  tegenwoordige  Grondwet  een  conscientie 
clausule  zou  te  vinden  zijn,  die  de  gewetensvrijheid  in  Nederland 
ten  volle  waarborgde. 

Nu  wil  ik  ook  ten  opzigte  van  de  schoolwet  geen  partijpro- 
gramma in  den  kwaden  zin  van  dit  woord  geven,  maar  mij  op 
bet  standpunt  van  de  Grondwet  stellend,  met  de  meeste  loyauteit 
vragen:  wat  is  er  reeds  op  het  oogenblik  te  verbeteren  binnen  de 
perken,  die  ons  gesteld"*  zijn  ?  In  de  bekende  rede  die  dreunde 
van  het  laden  en  springen  van  zeker  kanon,  werd  mij  door  den 
geachten  afgevaardigde  uit  de  residentie  verweten,  dat  ik  niet 
precies  genoeg  was.  Toen  verwees  ik  naar  dit  debat,  en  wensch 
daaroq?  thans  de  toen  gemaakte  bedenking,  mij  dunkt  bet  veiligst, 
te  rescontreren  door  nu  zeer  precies  te  zijn. 

Welke  eischen  ik  dan  aan  de  tegenwoordige  schoolwet  zou  wil- 
len stellen;  of  ik  nóg  schrapping  van  bet  yvoord  Christelijk  Yr3i.ag? 
Mijnheer  de  Voorzitter,  ik  zie  van  dien  eisch  af,  en  zal  u  zeggen, 
in  welken  zin.  Men  weet,  Jean  Maria  Farina  beeft  zijn  proces 
tegen    zyne    concurrenten  laten,  varen,    zoodra   de    gebruikers  der 


13 

Eau  de  Cologne,  juist  door  ziju  proces,  op  heel  de  wereldkaart  het 
verschil  tusschen  de  Josephs-  en  de  Jülichsplatz  kenden.  Welnu,  in  den 
zin  van  luctis  a  non  lucendo,  sta  het  woord  Christelijk  mijnentwege 
in  de  schoolwet.  Heel  het  volk  weet  thans,  dat  het  is  christiana 
a  non  cJiridianisando.  Was  daarom  het  eerste  program  van  den  heer 
Groen  van  Prinsterer  doelloos?  Integendeel,  zijn  doel  is  bereikt; 
het  moest  dienen  om  de  natie  de  oogen  te  openen,  en  heel  de 
natie  weet  thans  wat  er  van  het  Christelijk  karakter  onzer  staats- 
school zij.  Daarna  heeft  men  geëischt  herziening  van  art.  194  der 
Grondwet,  en  thans  algemeene gi'ondwet&herziening.  Strijdt  dat?  Neen, 
mits  men  in  het  oog  houde,  dat  hierbij  in  het  spel  is  niet  slechts 
een  staatkundig  beginsel,  maar  het  al  beslissende  beginsel  dat 
alle  staatkunde  beheerscht. 

Wat  is  de  grgote  grief  die  de  Christel^k-historische  richting 
tegen  de  tegenwoordige  Staatsinstellingen  heeft,  eene  grief  zelfs 
gedeeld  door  velen  die-  niet  tot  onze  richting  behooren  ?  Dit,  dat 
onze  tegenwoordige  staatsinstellingen  aan  eene  coterie  of  partij, 
die  eenmaal  tot  de  hoogste  macht  is  opgeklommen,  het  recht  en 
de  bevoegdheid  geeft-  om  het  geheele  Staatsgezag  te  exploiteren 
te  zijnen  bate.  Let  wel,  in  dien  zin  dat  zulk  eene  partij  de  ge- 
heele immense  macht  van  het  Staatsgezag  besteden  kan  om  de 
natie  met  hare  beginselen  te  endoctrineren  door  de  school.  Dat 
is  niet  billijk;  dat  moest  niet  zoo  zgn,  en  indien  de  geachte  af- 
gevaardigde uit  Utrecht  de  tirannie,  die  hij  brandmerkte,  ia  dien 
zin  bedoelde,  sluit  ik  mij  van  heeler  harte  bij  hem  aan.  Tegen 
dat  stelsel  sta  ook  mijn  protest.  Daaraan  juist  hangt  het  groote 
alles  beheerschende  staatkundig  beginsel,  of  gij  al  dan  niet  aan 
de  minderheden  in  den  Staat  waarborg  wilt  geven  dat  zulk  eene 
ondragelijke  tirannie  tevens  onmogelijk  zij.  Wilt  gij  dien  waarborg 
dan  moet  ge  het  terrein  van  het  beschreven  regt  zooveel  mogelyk 
uitbreiden,  wat  aan  de  willekeur  der  administratie  verblijft  zoo- 
veel doenlijk  beperken,  en  daardoor  de  kracht  der  meerderheid 
aan  de  banden  leggen  van  het  regt.  En  omgekeerd,  looft  gij  het 
stelsel,  dat  op  dit  oogenblik  ten  onzent  vigeert;  maak  dan  het 
beschreven  regt  zoo  kort  mogelijk  en  verbreed  het  terrein  waarop 
de  party-invloed  kan  heerschen: 

Maar  vergeet  dan  ook  den  nooddwang,  die  dit  laatste  stelsel  u 
zelven  oplegt.  Immers,  dan  kunt  ge  er  niet  voor  terugdeinzen,  om, 
hebt  ge  eens  den  voet  in  den  stijgbeugel,  den  tegenstander  des 
noods  met  uw  sporen  het  aangezicht  open  te  rijten,  want  dit  weet 
ge,  gelukt  het  hem  u  uit  den  zadel  te  ligten,  dan  ook  aan  hem  het  recht 
ora  u  te  tiranniseren  en  op  zijne  beurt  diezelfde  universele  staatsmacht, 
die  eerst  u  ten  dienste  stond,  te  gebruiken  tegen  u,  om  de  natie 
te  endoctrineren  met  beginselen  die  u  vijandig  zijn. 

Daarom :  wijziging  van  art.  194  der  Grondwet  of  wel  generale 
Grondwetsherziening  is  in  politieken  zin  een  volstrekt  eensluidend 
program.  Het  is  beide  malen  een  zelfde  protest  tegen  het  tekort 
in  ivaarborg  van  gewetensvrijheid,  waarover  we  ten  laste  van  onze 
staatsinstellingen  klagen. 


14 

En  nu  de  spéciale  wijzigingen,  die  ik  zou  meenen,  dat  nu  reeds 
in  onze  schoolwet  zijn  aan  te  brengen.  Ze  zijn  van  tweederlei  aard: 
wijzigingen  uit  hoofde  van  het  paedagogisch  en  wijzigingen  raken^g 
het  regtsbeffinsel. 

Voor  zooveel  de  paedagogische  beginselen  betreft,  wensch'ik: 
lo.  dat  het  tdtgebreid  lager  onderwijs  in  dier  voege  zich  naar  de 
werkelijkheid  scbikke,  dat  het  voldoe  aan  de  vereischten,  die  het 
volksleven  zelf  stelt.  Immers,  het  volk  is  niet  om  de  school,  maar 
de  school  om  het  volk.  Het  uitgebreid  lager  onderwijs  moet  daarom 
verschillen  naarmate  het  gegeven  wordt  op  het  platteland  of  in 
de  steden.  Op  het  platteland  moet  het  dienen  voor  de  a.  urbane 
kolonie  die  men  op  onze  dorpen  vindt,  en  5.  voor  de  theoretische 
opleiding  van  den  lavdbouwer.  In  de  steden  daarentegen  moet  het 
voldoen  a.  aan  de  behoefte  naar  iets  hoogere  ontwikkeling  van  de 
lagere  burgerklasse,  en  b.  door  middel  van  vakscJwlen,  strekken  tot 
theoretische  opleiding  voor  de  ambachten. 

2o.  dat  men  bij  scholen  van  lager  onderwijs  drie  rangen  invoere 
voor  het  onderwijzend  personeel.  Ook  dit  is  een  eisch  aan  den  wer- 
kelijken  toestaind  van  het  volksleven  ontleend.  Eene.  dorpsschool 
van  120  a  150  leerlingen  is  geheel  iets  anders  dan  eene  stadsschool 
van  500  scholieren,  komende  uit  eene  bevolking,  die  intellectueel 
doorgaans  hooger  staat.  De  vrijheid  om  hulponderwijzers  aan  het 
hoofd  eener  school  te  plaatsen,  vermeerdert  het  aantal  rangen  niet. 
Veeleer  is  art.  20  van  de  wet  van  1857  eene  vlek  op  onze  wet- 
geving. En  zijn  er  met  der  daad  tivee  soorten  van  scholen,  dan  is 
ook  een  dubbele  rang  van  onderwijzers  onmisbaar.  Wil  men  den 
eenen  rang  dien  van  hoofdonderwijzers  en  den  anderen  dien  van 
onderwijzers  noemen,  mij  om  het  even,  mits  voldaan  worde  aan  den 
eisch,  dat  het  onderwijzend  personeel  voor  onze  steden  eene  hoogere 
intellectuele  ontwikkeling  bereike,  uitgedrukt  in  hunne  qualiteit. 

3o.  herstel  van  de  schoolhierarchie.  Thans  wordt  een  hulponder- 
wijzer door  den  gemeenteraad  aan  den  hoofdonderwijzer  toegevoegd. 
Dit  strijdt  met  het  monarchaal  karakter  van  eenheid  van  de  school, 
en  daarom  wensch  ik  dat  de  hulponderwijzers  niet  zullen  benoemd 
worden  dan   op  voordracht  van  de  hoofdonderwijzers. 

4o.  differentiële  regeling  der  schooluren,  voor  het  land  en  voor  de 
steden,  opdat  het  onderwijs  ten  platten  lande  zich  kunne  schikken 
naar  de  behoeften  van  den  veldarbeid,  en  niet  deze  misstand  voort- 
besta,  dat  de  dorpskinderen  week  op  week  de  school  verzuimen 
zonder  in  hun  geweten  te  gevoelen  dat  hierin  iets  kwaads  steekt; 
wijl  de  natuur  in  het  dorpsleven  het  eischt  en  de  publieke  opinie 
het  niet  veroordeelt. 

5o.  verhooging  van  het  minimtim-salaris,  maar  niet  in  dien  zin, 
waarin  het  bij  voorbeeld  door  de  Vereenigihg  voor  volksonderwijs 
gevraagd  wordt,  die  in  dezelfde  fout  vervalt  als  de  schoolwet, 
door  namelijk  een  zelfde  minimaal-cyfer  aan  te  nemen  voor  alle 
gemeenten  des  rijks.  Zelfs  met  een  minimaal-cijfer  van  ƒ  900  zou 
de  onderwijzer  in  Amsterdam  of  Rotterdam  gebrek  lijden,  terwijl 
een  ander  in  menig  klein  dorp  er  in    betrekkelijke  weelde  van  zou 


15 

kunnen  leven.  Eisch  is  derhalve  een  tarief  van  minimura-salarissen, 
dat  niet  alleen  aanwijst  het  minimum  voor  een  dorp,  maar  ook 
de  minimaal-cijfers  voor  da  vlekken,  de  steden,  waar  het  leven 
duurder  is. 

60.  verlaging  van  het  cijfer  der  scholieren  in  verhouding  tot  het 
onderwijzend  personeel,  door  eenvoudig  van  70  leerlingen  te  stellen 
50 ;  maar  ook  te  beletten  dat  voor  onderscheidene  klassen  dezelfde 
onderwijzer  te  gelijkertijd  optrede.  Dit  is  eene  grove  fout  in  onze  , 
schoolwet,  dat  ze  een  onderwijzer  hoogstens  met  een  enkelen  kwee- 
keling  onderwijs  laat  geven,  soms  voor  vier  of  vijf  klassen  te  gelyk. 
Eindelijk  7o.,  regeling  van  de  programmal  voor  de  examina  hij  de 
wet.  De  programma's  der  examina  zijn  het  die  het  peil  van  ont- 
wikkeling aangeven,  waarop  het  onderwijs  in  de  school  zal  staan. 
Dit  nu  mag  nooit  aan  een  Koninklijk  besluit  worden  overgelaten, 
maar  moet  wettelyk  geregeld. 

Dit  wat  het  paedagogische  "betreft;  nu  wat  de  rechtsbeginselen 
aangaat.  Te  dien  opzichte  vier  eischen. 

lo.  In  art.  16  schrijve  m.en  het  imperatief  mandaat  voor  alle 
gemeentebesturen,  om  zooveel  school-accomodation  in  gereedheid  te 
houden  als  vereischt  is  voor  het  aantal  kinderen,  wier  ouders  of 
voogden  toelating  op  de  openbare  school  voor  hunne  kinderen  of 
pupillen  begeer  en. 

Het  tarief  vast  te  stellen  bij  de  wet.  Ook  die  eisch  is  billijk. 
Thans  heeft  willekeur  vrij  spel.  Denk 'onder  meer  aan  een  recent 
voorbeeld,  aan  wat  onlangs  in  eene  gemeente  nabij  Leeuwarden  is 
geschied.  In  die  gemeente  van  5780  zielen,  bestonden  reeds  13 
openbare  scholen  voor  lager  onderwijs,  en  stelde  de  gemeenteraad 
voor  er  nog  eene  14de  school  bij  te  bouwen.  Waar?  In  een  ge- 
hucht waar  67  gezinnen  wonen,  waarvan  schier  al  de  kinderen 
eene  school  bezochten,  door  particulieren  opgericht,  zoodat  slechts 
voor  de  kinderen  uit  3  gezinnen  eene  openbare  school  noodig 
bleek,  en  die  openbare  school  was  er  in  een  hulplocaal  van  het 
gehucht.  Ja,  wat  nog  erger  is,  de  ouders  dier  kinderen  waren 
met  hunne  woning  dusdanig  gesitueerd,  dat  de  afstand  van  hunne 
woning  tot  de  reeds  bestaande  school  even  groot  of  nog  korter 
was,  dan  de  afstand  tot  de  kom  van  het  gehucht,  waar  men  de 
nieuwe  school  bouwen  wil.  En  desniettemin  heeft  men  (zie  ook 
hieruit  hoezeer  alle  concurrentie  onmogelijk  is)  om  de  concurrentie 
te  dooden  het  plan  doorgezet  om  nog  eene  14de  school  op  te  rich- 
ten en  —  of  het  te  regt  of  ten  onregte  was  laat  ik  daar  —  het 
beroep  van  belanghebbenden  op  de  Gedeputeerde  Staten  on  zelfs 
op  den  Koning  heeft  niet  gebaat.. 

2o.  Herleiding  van  de  abstracte  theorie  van  art.  23  in  eene  concrete 
gewetensclavsule,  Zoo  als  het  artikel  nu  luidt  schijnt  het  waarbor- 
gen voor  de  conscientie  te  geven,  maar  geeft  het  die  inderdaad 
niet.  Ik  wensch  dus  dat  men  er  de  abstracte  formule  uit  lichte 
en  daarvoor  in  stee  geve  de  concrete  aanwijzing  der  grenzen, 
waarbinnen  de  onderwijzer  zich  in  de  school  te  bewegen  heeft. 
3o.  Geen  subsidie,  want  op  het  stuk  van  onderwijs  behoeft  men. 


16 

gelijk  de  heer  Groen  van  Prinsterer  gezegd  heeft,  geen  aalmoes 
te  vragen.  Ik  vraag  restitutie.  Restitutie  is  de  benaming  die  men 
gebruikt  als  men  recht  vraagt,  subsidie  als  men  eene  aalmoes  zoekt 
af  te  troggelen.  Daarom  restitutie,  in  denzelfden  zin  waarin  dië' 
reeds  feitelijk  bestaat,  bijv.  te  Amsterdam,  waar  het  gemeentebe- 
stuur restitutie  aan  het  Israëlistische  gasthuis  geeft  voor  de  kosten 
die  aan  de  stad  bespaard  worden,  doordien  de  Israëlitische  ge- 
meente voor  een  eigen  gasthuis  zorgt.  Nog  onlangs  heeft  de  heer 
de  Mol  Moncourt  in  den  gemeenteraad  van  Groningen  met  cijfers 
aangetoond,  dat  particulieren  aldaar  door  stichting  van  bijzondei'e 
scholen  aan  den  gemeenteraad  eene  som  van  ƒ  400,000  hebben 
uitgehaald,  kosten,  die  de  gemeente  zelve  zou  hebben  moeten  dra- 
gen, bijaldien  het  particulier  initiatief  zich  niet  zoo  krachtig  had 
geopenbaard.  Datzelfde  nu  geldt  van  alle  onze  groote  gemeenten. 
En  daarom  vraag  ik,  dat  elke  gemeeute  beginne  met  ruimschoots 
te  voorzien  in  de  behoeften  van  hare  openbare  school-accomodation 
(ik  gebruik  dit  vreemde  woord,  omdat  het  volledig  uitdrukt  wat 
ik  bedoel),  maar  dat  zij  daarna  vrage,  voor  hoeveel  kinderen  zou 
bovendien  nog  te  zorgen  zijn,  indien  het  bijzonder  onderwijs  niet 
in  hunne  behoefte  voorzag,  en  dan  de  gelden  die  dit  zou  vorderen, 
pondpondsgewijze  beschikbaar  stelle  voor  hen  die  een  deel  dezer 
lasten  van  de  schouders  van  het  gemeentebestuur  namen  door  hun 
particulier  initiatief. 

En  eindelijk  4o.  uitloving  van  eene  vaste  premie,  uit  te  keeren  aan 
ieder  onderwijzer  die  een  candidaat  heeft  opgeleid,  door  wien  met 
goed  gevolg  het  hulp-  of  het  hoofdonderwijzers- examen  wordt  afgelegd. 
Er  is  broodsgebrek  aan  onderwijzend  personeel,  en  uit  dien  hoofde 
behoort  de  Staat  elke  poging  aan  te  moedigen  die  strekt  om  het 
beschikbaar  onderwijzerspersoneel  te  vergrooten. 

Hierbij  laat  ik  het.  Dit  zijn  nu  zeer  scherp  gepreciseerde  eischen, 
geen  nevelen,  maar  heldere  waterdroppelen,  die  men  slechts  heeft 
zamen  te  voegen,  en  zie,  de  beek  vliet. 

III.  En  hiermede  kom  ik  ten  slotte  tot  mijn  laatste  vraag:  Is 
er  winste  te  hopen  van  eene  overmaat  van  ministeriele  dubbelzinnigheid  ? 

Daarbij  allereerst  een  woord  van  dank  en  hulde  aan  dezen 
Minister.  Vergelijk  ik  toch  wat  thans  in  de  Troonrede  werd  toege- 
gezegd,  met  hetgeen  vroegere  Ministers  hier  achtereenvolgens  ver- 
klaarden, dan  is  er  metterdaad  oorzaak  tot  tevredenheid.  Klopt  men 
bij  dezen  Minister  aan,  da8  heet  het  niet  meer  gelijk  bij  Thorbecke: 
»wil  morgen  terugkomen!"  of  als  bij  Fock:  «de  luiken  gesloten,  en 
geen  gehoor  hoe  men  ook  luide",  of  als  bij  Geertsema:  »de  klepel 
uit  de  bel  genomen,  om  burengerucht  te  voorkomen" ;  neen',  maar 
dan  wordt  u  beleefdelijk  opengedaan,  men  laat  u  binnen  en  wijst 
u  de  antichambre.  Wel  wordt  ge  verzocht  in  die  antichambre 
nog  een  poos  te  wachten,  omdat  de  professoren  nog  binnen  zijn, 
maar,  zijn  die  eens  geholpen  en  is  de  wet  op  het  hooger  onderwijs 
gereed,  dan,  ja  dan   zal  men  u  ook  aandienen. 

Een  woord  van  dank  ook  daarvoor  dat  de  Minister  onze  partij 
heeft    genomen    tegenover    de    Eerste  Kamer.     Dat  collegie  had  in 


17 

zijn  adres  van  antwoord  op  de  Troonrede  den  wensch  uitgedrukt, 
dat  de  beginselen  van  de  onderwijswet  mogten  gehandhaafd  en  he- 
veiligd  worden.  De  Minister  zweeg  daarop,  en  ik  wil  niet  ontvein- 
zen dat  dit  zwijgen  bij  mij  een  oogenblik  bevreemding.wekte.  Maar 
even  spoedig  is  die  bev^reemding  toch  geweken  en  omgeslagen  in 
tevredenheid,  ja  zelfs  tot  dankbaarheid,  toen  wij  den  Minister  in 
antwoord  op  de  interpellatie  van  den  heer  van  Zuijien  in  deze  Ka- 
mer hoorden  verklaren :  de  eenige  beginselen,  die  ik  voorsta  zijn: 
niet  wijziging  van  art.  194  (nu  dit  wist  ik,  en  al  zou  ik  dit  anders 
wenschen,  onder  's  hands  moet  ik  hierin  wel  berusten)  en  de  open- 
bare school  bruikbaar  ■  en  toegankelijk  voor  allen.  Intusschen  die 
verklaring  kon  den  Minister  in  het  vuur  der  improvisatie  ziJQ  ont- 
snapt zonder  zijne  pensee' intime  volledig  nit  te  drukken.  Maar  neen, 
in  de  Memorie  vdn  Beantwoording  op  hoofdstuk  I  is  hetzelfde  nog 
eens  letterlijk  herhaald,  onder  bijvoeging  dat  in  den  boezem  der 
Regering    in    dezen    geest   over  "de  zaak  was  besloten.     Dit  laatste 

.  mogt  men  stilzwijgend  veronderstellen.  Immers,  geen  Ministerie 
kan  aan  de  groene  tafel  gaan  zitten  met  het  voornemen  om  dé 
schoolwet  te  herzien,  zonder  vooraf  te  weten  op  welke  basis.  Wan- 
neer nu  de  schoolwet  gewijzigd  zal  worden  overeenkomstig  de  belangen 
der  natie,  slechts  onder  dit  ééne  voorbehoud,  dat  de  openbare  school 
bruikbaar  en  toegankelijk  zij  voor  allen,  dan  vraag  ik :  wat  zou  ik 
beter  wenschen?  Ik  heb  daarmede  volkomen  vrede.  Ik  moet  zelfs 
verklaren  dat,  indien  ik  mijnerzijds  een  minimum  van  behoud  van 
beginselen  in  de  schoolwet  had  moeten  aanwijzen,  mijne  minimaal- 
rekening waarschijnlijk  niet  zoo  laag  zou  hebben  durven  gaan. 

Is  er  dan  ondubbelzinnigheid?  Ik  geloof  het  allezins.  Ik  vind 
de  verklaring  uitermate  duidelijk.  Voor  mij  blijft,  als  ik  de  ver- 
klaring lees  en  herlees,  geen  enkele  vraag  over.  Maar  toch  alge- 
meen denkt  men  er  niet  zoo  over.  Sommigen  meenen  dat  er  nog 
zekere  onbepaaldheid,  zekere  duisterheid  in  ligt.  En  daarom  wenschte 
ik  wel  dat  de  Minister  kon  goedvinden  alsnog  een  toestemmend 
antwoord  te  geven  op  deze  vraag:  is  het  door  u  aangegeven  beginsel, 
dat  de  openbare  school  bruikbaar  en  toegankelijk  voor  allen  zij,  het 
eenige  beginsel  dat  gij  in  de  bestaande  schoolwet  wenscht  te  maintineren  ? 
Oordeelt  de  Minister  van  Binnenlandsche  Zaken  intusschen  — 
want  in  staatkundige  zaken  geldt  de  eisch  der  voorzigtigheid  — 
dat  het  niet  geraden  is  op  die  vraag  nu  reeds  een  pertinent  ant- 
woord te  geven,  dan  ben  ik  bereid  te  wachten.  iVJaar  moet  er  toch 
gewacht  worden,  dan  bestede  men  dien  tijd  des  wachtens  op  doel- 
treffende wijs.  Bijvoorbeeld  door  te  benoemen,  wat  het  belang  de- 
zer materie  wel  waard  is,  hetgeen  de  Engelschen  noemen:  a  royal 
commission.  De  heer  ïhorbecke  oordeelde  in  zijn  » Brief  over  het 
Geldersch  polderreglement"  dat  zelfs  voor  die  zaak  het  benoemen 
van  zulk  eene  commissie,  —  niet  eenvoudig  eene  Staatscommissie 
van  advies,  maar  eene  commissie  waarbij  alle  belanghebbenden 
hunne    wenschen    en    belangen    kunnen    bekend   maken    —    hoogst 

•  wenschelijk,  zoo  niet  noodzakelijk  ware  geweest.  Welnu,  ik  maak 
in  zake  het  onderwijs  zijne  woorden  tot  de  mijne:  »Moet  niet  zulk 


18 

eene  instructie  de  overweging  van  het  ontwerp  bij  de  Staten  voor- 
aferaan  ?  Vooral  ten  aanzien  van  maatregelen,  welke  op  vele  bij- 
zondere belangen  invloed  hebben,  meenen  de  Britsche  wetgevers  dp 
raadpleging  zoo  ver  mogelijk  buiten  hunne  vergaderzaal  te  moeten 
uitbreiden.  Hoezeer  steekt  bij  deze  hooge  en  bescheidene  wijsheid 
de  ligtvaardige  haast  onzer  vergadering  af!"  De  heer  van  Zuijlen 
heeft  reeds  II/2  jaar  geleden  in  deze  Kamer  dezelfde  gedachte  aan 
de  Regeering  in  overweging  gegeven.  En  daarom,  ik  zou  zeggen: 
de  krankheid  is  aangewezen,  doortastend  handelen  is  noodig.  In- 
dien gjj  niet  kunt  komen  tot  de  pertinente  verklaring  die  ik  wensch, 
en  kunt  ge  geen  eigen  advies  laten  hooren,  houd  dan  consult. 

Maar  liever  nog  ontving  ik  de  gewenschte  pertinente  verklaring, 
en  wel  om  de  winst  die  dit  bieden  zou  voor  het  volk,  voor  de  Ka- 
mer en  voor  den  Minister  zelf. 

Win'ste  voor  het  volk.  De  publieke  volksopinie  houdt  zich  steeds 
met  deze  materie  bezig,  maar  redeneert,  gelijk  men  zegt,  in  het 
honderd;  zij  zwalkt  stuurloos  op  de  golven  van  eene  ongediscipli- 
neerde discussie  voort :  zij  kiest  niet  het  vaste  punt  waarop  zij  den 
blik  kan  rigten.  Eerst  als  de  Minister  van  Binnenlandsche  Zaken 
een  stellig  woord  spreken  wil,  zal  zij  een  baken  hebben  waarop  zij 
kan  aansturen.  Dan  zal  de  publieke  opinie  hare  taak  kunnen  af- 
spinnen,  eer  de  Kamer  de  hare  aanvangt  en  bij  de  natie  eene  opi- 
nie doen  rijpen,  waarover  de  Kamer  zal  hebben  te  beslissen. 

Maar  ook  voor  de  Kamer  acht  ik  het  van  belang  dat  men  tot 
eene  pertinente  verklaring  van  zienswijze  korae.  Nog  slechts  wei- 
nige maanden  scheiden  ons  van  de  verkiezingen.  Nu  is  er  eene 
opinie  in  de  pers  en  in  vele  kringen  der  natie  dat  de  Kamer  niet 
meer  geheel  en  al  het  orgaan  is  van  de  levensgedacbten  die  in  den 
boezem  der  natie  gisten,  en  dat  zij  uit  dien  hoofde  niet  meer 
het  onverdeeld  vertrouwen  der  natie  bezit.  Ik  zeg  niet,  dat  ik  zoo 
oordeel,  ik  constateer  slechts  het  feit.  dat  er  aldus  geoordeeld  wordt. 

Hoe  daaraan  een  einde  te  maken  ?  Het  bost,  dunkt  mij,  door 
de  periodieke  vei'kiezingen,  mits  deze  zuiver  als  goud  zijp,  dat  wil 
zeggen,  dat  men  bij  de  verkiezingen  in  elk  district  wete,  welke 
beginselen  de  tegenwoordige  leden  in  deze  alles  dominerende  quaes- 
tie  zijn  toegedaan.  Ik  voor  mij  althans  heb  mede  daarom  zoo  uit- 
voerig mijne  denkbeelden  over  de  schoolwet  gepreciseerd,  opdat  het 
publiek  zou  kunnen  oor^eelen,  het  aan  mijne  kiezers  overlatende 
in  hoeverre  die  denkbeelden  hun  gevallen. 

Ook  voor  het  Ministerie  ten  slotte  acht  ik  een  duidelijke,  ondub- 
zinnige  verklaring  schier  onmisbaar.  Eene  Regeering  moet  leiden 
en  niet  geleid  worden.  Met  instemming  hoorde  ik  daarom  van 
den  Minister  van  Binnenlandsche  Zaken,  dat  het  gezag  zijns  inziens 
bier  uitgaat  van  den  Koning,  en  dat  hij  er  bijvoegde:  »Wij,  Re- 
gering, maken  ons  niet  tot  de  geëraancipeerden  der.  Staten-Generaal; 
wij  komen  met  onze  overwegingen  en  denkbeelden,  en  laten  het 
aan  de  prudentie  der  Staten  ter  beooi'deeling,  of  onze  voorstellen 
al  dan  niet  hunne  goedkeuring  wegdragen."  Maar  dan  mag  ook, 
zal   het  Kabinet  in  de  trouw  derr  natie  wortelen,  de  leidende  poli- 


19 

tieke   gedachte   niet   ontbreken,  waarnaar  men  het  streven  der  Re- 
gering kan  beoordeelen. 

De  Minister  bezigde  onlangs,  naar  den  trant  onzer  weinig  poëti- 
sche eeuw,  de  min  aesthetische  beeldspraak,  ontleend  a-au  het  stoom- 
wezen:  » Remmen  in  Indië,  harder  stoken  in  Nederland."  We  zul- 
len dus  per  sneltrein  reizen.  Maar  dan  ook  een  verzoek.  Aan  de 
groote  stations  heeft  men  althans  bij  sneltreinen  de  goede  gewoonte 
om  boven  eiken  coupé  een  van  verre  leesbaar  bord  te  hangen,  aan- 
wijzende de  plaats  van  destinatie.  Schrijf  zoo  ook  gij,  Minister, 
eer  we  in  uw  politieken  trein  stappen,  met  woorden  voor  geen 
tweeërlei  uitlegging  vatbaar,  boven  den  reiswagen,  waar  ge  ons  heen- 
voert. Een  Koninklijken  expresstrein  hebt  gij  ons  toegezegd.  Te 
beter.  Liever  een  express,  dan  wat  men  in  Frankrijk  noemt  een 
irain  omnibus.  Ölechts  eene  bede:  als  het  zóó  snel  moet  gaan, 
spoor  dan  niet  al  te  lang  in  nachtelijk  donker. 


In  de  zitting  der  Tweede  Kamer  van  8  December  1874  (Alge- 
meene  beraadslaging  over  het  laffer  onderwijs)  sprak  de  heer  Kap- 
peyne  van  de  Coppello  o.  a.  het  volgende: 

Moet  de  Kerk  en  niet  de  Staat  zich  met  die  taak  (het  onder- 
wijs) belasten? 

Indien  de  Kerk  het  doet,  dan  moet  zij  het  monopolie  hebben : 
want  dan  kan  zij  niet  dulden,  dat  er  eene  school  bestaat,  die  niet 
onder  haar  kerkelijk  opzicht  geplaatst  is.  Dan  is  dus  niet  alleen 
de  Staatsschool,  maar  ook  de  particuliere  vrije  school  onmogelijk. 
Daarentegen  zal  de  Staat,  wanneer  hij  die  zorg  op  zich  neemt, 
èn  de  vrije  particuliere  school,  èn  de  gezindheidsschool  gaarne 
naast  zijne  scholen  zien  verrijzen;  want  de  Staat  is  het  eigentlijk 
alleen  om  het  wereldlijk  onderwijs  te  doen.  Dat  dit  wereldlijk 
onderwijs  niet  bedorven  wordt,  al  wordt  het  met  een  godsdien- 
stigen  zuurdeesem  in  deze  of  gene  richting  doortrokken,  dat  zal 
ik  niet  betwisten.  Ik  erken  integendeel,  dat  er  vele  gezindheids- 
scholen  zijn,  waar  het  onderwijs  zelfs  beter  is  dan  op  de  openbare 
scholen. 

En  nu  heb  ik  uitsluitend  te  doen  met  wereldlijk  onderwijs.  De 
geachte  afgevaardigde  uit  Gouda  heeft  mij  toch  «zeer  goed  begre- 
pen, toen  hij  er  niet  aan  twijfelde,  of  ik  wenschte  de  Staatsschool 
geenszins  als  vijandin  tegenover  de  gezindheidsschool  te  plaatsen. 
Eene  Staatsschool,  die  zou  moeten  strekken  tot  verbreiding  van 
eene  zoogenaamde  natuurlijke  godsdienst,  bestreken  met  een  Chris- 
telijk vernis,  is  mij  een    even  groote   gruwel  als  hem. 

Indien  alzoo  de  Staat  volkomen  kan  beantwooorden  aan  de 
eischen,  zijn  onderwijs  behoorlijk  inrichten  en  de  vrije  particuliere 
school  even  als  de  gezindheidsschool  naast  zijne  scholen  dulden 
kan,  dan  ligt  reeds  daarin  het  bewijs,  dat  in  onze  maatschappij 
de  Staat  voor  het  onderwijs  zorgen  moet  en  niet  de  Kerk,  en  dat 
te  meer,  omdat   wij  eigentlijk  niet   te   doen    hebben    met  de  Kerk, 


20 

iTxaar  (vooral  waar  sprake  is  van  gemoedsbez waren)  hoofdzakelijk 
slechts  met  ééne  enkele  partij  in  één  bepaald  kerkgenootschap, -en 
deze  zeker  kan  nooit  harerzijds  op  de  school  aanspraak  makeUi^ 
Indien  bijv.  de  geachte  spreker  uit  Gouda  ons  te  gemoet  voert : 
i-  Gij  hebt  den  Bijbel  van  de  school  verbannen,"  zoa  ik  hem  kun- 
nen vragen:  »Wilt  gij  den  Bijbel  op  de  school,  uitgelegd  door 
mij  ?"  Indien  de  geachte  afgevaardigde  uit  de  woorden  waarin 
de  rijken,  die  in  de  laatste  dagen  schatten  vergaderen,  door  den 
Eschatoloog  tot  bekeering  worden  vermaand,  het  bewijs  trekt  dat 
in  Nederland  een  wetboek  van  den  arbeid  moet  worden  ingevoerd 
om  onze  toekomst  te  verzekeren , 'dan  is  die  uitlegging,  indien 
ik  haar  in  het  verband  lees,  mij  vreemd;  maar  wanneer  dien 
spreker  uit  hetzelfde  kapittel  de  woorden  worden  voorgehouden 
waai'bij  de  eed  verboden  wordt,  dan  geeft  hij  mij  eene  uitlegging, 
waardoor  het  verbod  vervalt.  Ik  geloof  dat  hem  de  gaaf  der  uit- 
legging beter  eigen  is  dan  mij,  maar  ik  vraag:  Beteekent  uw 
Bijbel  op  school  iets  anders  dan  dien  Bijbel  uitgelegd,  toege- 
past en  gebruikt  zoo  als  gij  het  verlangt  ?  En  is  het  dan  wonder, 
dat  er  geen  Bijbel  op  de  school  wordt  toegelaten  ,  indien  die  school 
niet  is  eene  bepaalde   gezindheidsschool  ? 

Maar  indien  aan  de  Kerk  het  onderwijs  niet  kan  worden  over- 
gelaten en  dat  ook  omdat  zij,  al  is  zij  van  verlichting  nietafkee- 
rig,  toch  voornamelijk  en  zoo  noodig  uitsluitend  het  oog  vestigt 
op  het  zieleheil  van  hare  kinderen,  niet  op  hunne  aardsche  belan- 
gen, dan  vraag  ik,  of,  wanneer  de  Staat  een  behoorlijk  georgani- 
seerd onderwijs  weet  te  stichten  en  te  onderhouden,  dan  de  eisch 
niet  gerechtvaardigd  is,  dat  ook  ieder  kind  van  het  lager  onderwys 
zal  gebruik  maken  ? 

Men  zegt:  dat  is  in  strijd  met  het  recht  van  de  ouders.  Dat 
recht  van  de  ouders  begrijp  ik  niet.  De  geachte  spreker  uit  Arn- 
hem voegde  mij  bij  de  algemeene  beschouwingen  te  gemoet:  uw- 
begrip  van  publiek  recht  is  klassiek.  Dat  is  ook  zoo;  ik  heb 
het,  even  als  hij,  uit  de  Instituten  van  Justinianus  geleerd.  Maar 
hij  voegde  er  bij :  De  Christelijke  inaatschappij  is  gebouwd  op  het 
huwelyk,  en  dientengevolge  op  de  familie.  Daargelaten  of  de  Kerk 
in  de  eerste  eeuwen  zich  zoozeer  eene  voorstanderes  van  het  hu- 
welijk betoond  heeft,  weet  ik  niet  beter  of  de  kerkelijke  definitie 
van  het  huwelijk  is  ook  ■voeder  aan  het  Romeinsche  recht  ontleend; 
maar  ik  weet  tevens,  dat  het  Christelijk,  zoo  men  wil,  maar  ik' 
zou  liever  zeggen  Germaansch  rechtsgevoel  de  rechtsbetrekking 
tusschen  ouders  en  kinderen  geheel  veranderd  heeft.  Terw-ijl  vol- 
gens het  Romeinsche  recht  het  kind  was  een  voorwerp  van  recht 
van  den  vader,  wil  het  Germaansch  recht  die  rechtsbetrekking  gere- 
geld hebben  naar  de  verplichtingen  der  ouders  jegens  de  kinderen. 
Het  kind  is  geen  voorwerp  van  recht,  maar  van  liefde.  Nu  vraag 
ik:  kan  eenig  vader  beweeren,  dat  het  zijn  plicht  is  aan  zijn  kind 
het  eerste  onderwijs  te  onthouden,  wanneer  de  school,  waarin  dat 
onderwijs  genoten  wordt,  voor  het  kind  door  den  Staat  kosteloos 
opengesteld    is?    Zegt    men:^»Indien    gij    dat   wilt,  onderdrukt  gij 


21 

de  minderheid,"  zou  ik  bijna  zeggen:  » Welnu,  dan  moet,  die  min- 
derheid maar  worden  onderdrukt,  want  dan  is  zij  de  vlieg,  die  de 
gansche  zalf  bederft,  en  heeft  zij  in  onze  maatschappij  geen  recht 
van  bestaan." 


Dr.  A.  Kuyper  antwoordde  in  dezelfde  zitting  o.  a.  het  volgende: 

De  geachte  spreker  (de  heer  Kappeijne)  heeft  zijn  stelsel  gecon- 
centreerd in  deze,  ik  zeg  het  met  diepen  ernst,  ontzettende  uit- 
drukking: ,/dan  moeten  des  noods  de  minderheden  maar  onderdrukt, 
ioant  dan  zijn  zij  de  vlieg,  die  de  apotheïcerszalf  stinkend  maakt."  Dat 
enkele  woord  is  mij  een  volkomen  genoegzaam  antwoord  op  mijne 
vraag,  gisteren  gedaan :  waarde  ambtgenoot,  waar  zit  gij  ?  Zit  gij 
werkelijk  in  dien  somberen  hoek,  waar  het  despotisme,  waar  de 
tirannie,  waar  het- Staatsabsolutisme  zijne  tente  heeft  opgeslagen? 
Wat  is  absoluut?  Absoluut  is  wat  geen  grenzen  heeft,  of  wat  geen 
andere  grenzen  heeft  'dan  het  zich  zelven  gelieft  te  stellen.  Nu 
vraag  ik  den  spreker:  waar  zijn  bij  uwe  Staatstheorie  de  grenzen 
die  de  staatsmacht  beperken?  En  hij  weet  ze  zoo  weinig  aan  te 
wgzen  dat  als  er  teii  slotte  in  de  conscientie  althans  zich  nog 
eene  grens  voor  de  staatsmacht  zou  aanbieden,  hij  zegt:  Verpletter 
die  minderheid,  en  neem  die  vlieg,  die  mijne  kostelijke  zalf  be- 
derven zou,  weg !  Daartegenover,  hij  vroeg  stelsel  tegen  stelsel, 
stel  ik  dit :  dat  de  staatsmacht  wel  tei'  dege  haar  grenzen  heeft  en 
dat  die  grenzen  het  product,  de  resultant  moeten  zijn  van  de 
worsteling  tusschen  den  Staat  en  de  levensvragen  der  maatschappij. 
In  die  maatschappij  bestaan  zelfstandige  kringen,  wier  eigenaardig 
gezag  niet  ontleend  is  aan  den  Koning  op  aarde,  maar  aan  den 
Koning  daar  boven,  en  in  hunne  worsteling  met  den  Staat  zijn 
zij  het  die  de  grenzen  bepalen,  waar  binnen  het  Staatsgebied  zich 
te  beperken  heeft.  Wanneer  een  vader  liefde,  eerbied  en  gehoor- 
zaamheid van  zijne  kinderen  eischt,  ontleent  hij  het  gezag  daartoe 
niet  ann  de  Grondwet  maar  aan  Gods  ordening,  want  hij  is 
vader  over  zijn  kind  „bij  de  gratie  Gods",  even  goed  als  onze 
Koning  bij  de  gratie  Gods  regeert  over  het  Koninkrijk  der  Neder- 
landen. Zegt  nu  de  geachte  spreker  dat  de  staatsmacht  dermate 
moet  uitgebreid  dat  ten  leste  zelfs  de  conscientie  zou  moeten  onder- 
liggen; en  vraagt  gij  mij  dan  wat  mij  tegenover  dat  streven  als 
laatste  steunpunt  geldt,  als  onwrikbare  vastigheid,  waardoor  het 
vrije  leven  der  maatschappij  kan  gewaarborgd  worden,  dan  ant- 
woord ik:  dat  biedt  u  het  geloof. 

Het  geloof,  dat  is  geen  confessionele  belijdenis,  maar  dat  geloof, 
hetwelk  de  innerlijke  verbondenheid  van  mijn  persoon  in  het 
diepste  van  mijn  hart  is  aan  dien  God,  die  leeft  daarboven,  en 
aan  wiens  almacht  ik  door  het  geloof  de  macht  kan  ontleenen 
om,  indien  al  de  Staat  zijne  gansche  macht  tegen  mij  teerde, 
des  noods  alleen  pal  te  staan  en  te  toonen,  dan  m  de  conscientie, 
mits  door  het  geloof  aan  een  hoogere  macht  verbonden,  eene  grens 
gesteld  is,  die  zelfs  de  Staatsmacht  niet  duurzaam  kan  overschrij- 


22 

den.  Raadpleeg  de  historie  slechts.  Zoo  dikwijls  de  Staatsmacht 
beproefd  heeft  over  die  macht  daar  binnen  te  heerschen  moge  zij 
tijdelijk  hebben  getriumpheerd,  maar  zij  is  steeds  geëindigd  met 
te  bezwijken.  ** 

Kwam  dan  ook  ooit  de  dag,  Mijnheer  de  Voorzitter,  — *  en 
hiermede  zal  ik  eindigen  —  waarop  aan  deze  ministeriele  tafel 
eene  Regeering  plaats  nam,  die  sprekers  program  als.  Regeeriugs 
programma  aankondigde,  zeggende  dat  ze  des  noods  de  minder- 
heden onderdrukken,  en  de  vlieg  dooden  zou,  die  de  bereide  zalf 
bederven  kon,  ik  zou  haar  toeroepen :  neem  dan  ook  uit  het  wa- 
penschild der  Nederlanden  weg  den  Leeuw,  het  beeld  der  fierste 
vrijheid,  en  stel  er  voor  in  stede  den  Adelaar  met  het  lam  in  de 
Maauw,  beeld  der  tirannie! 


Schoolwefwijziging. 

Ze  staat  voor  de  deur! 

Maar  hoe  ? 

Ter  wegneming  van  uw  grieven?  Als  late  erkenning  van  een  u 
al  te  lang  onthouden  recht?  Ter  uitbreiding  van  den  waarborg, 
waarop  de  gewetensvrijheid   ten  onzent  moet  kunnen   rekenen? 

Wees  er  niet  te  zeker  van. 

Een  deel  der  Staten-Generaal  wenscht  herziening,  in  omgekeerde 
reden:  een  herziening  die  uw  grieven  verdubbelen,  uw  rechten  nog- 
maals inkorten,  u  eiken  waarborg  voor  gewetensvrijheid  ontne- 
men zou. 

Op  elke  klacht  der  vrije  school  luidt  het  kort  bescheid  dezer  hee- 
ren :  Nihil. 

Maar  wel  zullen  ze:  lo.  de  kosten  voor  het  openbaar  onder- 
wijs in  hun  geest  uit  's  Rijks  schatkist  verdubbelen ;  2o.  nog  meer 
dan  dusver  de  beste  onderwijskrachten  tot  zich  trekken;  3o.  door 
uitbreiding  van  't  stelsel  der  kostelooze  school  u  de  concurrentie 
schier  onmogelijk  maken  ;  en  4o.  als  er  geen  school,  gelijk  uw 
geweten  die  eischt,  denkbaar  is,  u  tot  schoolbezoek  voor  uwe  kin- 
deren  dwingen. 

Men  zij   gewaarschuwde 

Terecht  riep  Van  Loon  gisteren  der  liberale  partij  toe :  >  Un 
homme  averti  en   vaut  deux! 

Welnu,   men  zal  ons   met  het  geweer  in  den  arm  vindeü. 

Tegen  zulk  een  overmaat  van  tyrannie  en  willekeur  achten  we 
elk  wettig  middel  ter  zelfverdediging  geoorloofd. 

Haast  begrijpt  men  niet,  dat  mannen  van  doorzicht,  die  de  kaart 
van  het  land  kunnen  kennen,  zoo  bijna  schaamteloos  den  eerbied 
voor  anderer    recht  op  vrijheid,  in  het  aangezicht   slaan. 

Acht  men  dan  geen  overmaat  van  onrecht  denkbaar,  die  ten 
laatste  zelfs  dezen  beker  doet  oyerloopen? 


23 


En  dat  waagt  men  op  een  oogenblik,  dat  de  liberale  partij  zelve 
gedeeld  en  uiteengeslagen  ligt. 

Vrage:  moet  dit  bannen  van  elk  gevoel  voor  recht  misschien 
dienst  doen,  om  den  gebroken  phalanx   te  herstellen?. 


Concurrentiestelsel  bij  het  Lager  Onderwijs  onhoudbaar ! 

Bij  de  jongste  Kamerdebatten  over  het  onderwijs  is,  van  twee 
scherp  tegenovergestelde  zijden,  én  door  den  heer  Kappeyne,  èn  door 
den  heer  Kuyper,  beleden,  dat  het  ConcurrentiesitUd  niet  duurzaam 
de    grondslag  kon   blijven,    waarop  ons  Lager  Onderwijs    rust. 

De   Minister   Heemakei'k  weersprak  dit  beweren. 

Terecht?  . 

Men  oordeele. 

Zoolang  Concurrentie  tusschen  de  Staatsschool  en  de  Vrije  School 
basis  van  ons  schoolstelsel  blijft,  geldt  ook  ten  deze  de  regel,  die 
onoiiistooteli,ik  tlke  Concurrentie    beheerscht.. 

Welke  is  die  regel?  ' 

Ons  volk  drukt  die  in  zijn  gemeenzame  taal  uit  door  het  spreek- 
woord :  » den  eenen  zen  brood  is  den  anderen  zen  dood .'"  Of,  om  in 
minder  gemeenzame  termen  te  spreken  :  Elke  omstandigheid  die  den 
toestand    van  A    verbetert,   verslechtert  dien   van  zijn  concurrent. 

In     het  begrip  zelf  van  concurrentie  ligt  dit   opgesloten. 

Concurrentie  is  een  inspanning  van  alle  kracht,  om  hem,  met 
wien  men  concurreert,  de  loef  af  te  steken.  Een  wedstrijd,  beheerscht 
door  den  wensch,  om  den  mededinger  voorbij  te  streven. 
Een  worsteling,  waartoe  zelfzucht  de  kracht  leent,  en  die  of  in  eigen 
achteruitgang    of  in  terugzetting    van   den  tegenstander  eindigt. 

Concurrenten  leven  op  voet  van  oorlog.  Wederzijdsche  benadeeling 
geldt  als  rec/tt  van  verweer.  Waar  ge  het  in  uw  macht  hebt,  den 
concurrent  ten  onder  te  houden,  is   dit   eisch   van  zelfbehoud. 

Wie  durft  dit  toe  te  passen  op  onze  lagere  volksschool,  zonder 
dat  hij  terugschrikt  van  het  afschuwlijke  der  daarbij  opkomende  ge- 
dachten. 

En  toch,  dien  toestand  wenscht  men  te  bestendigen  ;  dien  keurt 
n.en  normaal. 

Slechts  daardoor  *  kan  men  in  die  dwaling  vervallen,  doordien  de 
concurrentie  waarvan  men  spreekt  een  onvrije,  dus  oneerlijke  en  on- 
mogelijke is. 

Verbeeld  u  twee  firma's  in  katoen,  noem  ze  A.  en  B. ,  die  met 
elkander  op  eenzelfde  markt  concurreeren,  maar  zóo,  dat  de  firma 
A.  het  in  zijn  macht  heeft  lo.  de  regelen  te  bepalen,  waarnaar  de 
concurreerende  firma  •  werken  zal,  en  2o.  uit  de  kas  der  concur- 
reerende  firma  een  deel  der  gelden  te  lichten,  waarvoor'hij  in 
concurrentie  met  die  firma  zaken  drijft, 

En  toch,  zoo  is,  dank  zij  de  wet  van  '57,  de  concurrentie  op 
het  stuk  van  Lager  Onderwijs. 


24 

De  Staat  concurreert  met  de  particulieren,  maar  heeft  de  macht : 
lo.  om   aan  particulieren  de  wet  voor  te  schrijven,  hoe  zij  hun  sche- 
len   inrichten    zullen,  en  2o.  om   door  middel  der  belastingen,  uit' 
de  beurs    dier    particulieren,  gelden  te  lichten,  die  tot  instandhouding 
van  de  concurreerende  staatsschool  strekken  moeten. 

Wie  ter  wereld  zou,  op  zulk  een  conditie,  op  de  beurs  of  op 
de  mai'kt   zaken   willen   doen  ? 

Toch  is  het  onmogelijk  de  volksschool  aan  vrije  concurrentie  prijs 
te  geven. 

Geplaatst  nu  tusschen  het  dilemna :  oneerlijke  concurrentie,  of 
geen  concurrentie,  voegen  ook  wij -ons  daarom  van  heeler  harte  bij 
de  heeren  Kappeyne  en  Kuyper,  die  het  systeem  zelf  van  concur- 
rentie in  zake  onderwijs  geoordeeld  achten,  en  deswege  naar  eeu 
ander  stelsel,  de  een  vtna  Staatsabsolutisme,  de  ander  vsiu.  corporative 
regeling  uitzagen.  Zoo  fel  we  tegen  het  eerste  gekant  zijn,  zoo  veel 
aannemelijks    heeft  o.  i.  het  tweede    denkbeeld.  ' 

Practisch  zal  men  voor  dit  vraagstuk  der  concurrentie  reeds  ter- 
stond bij  de  aangekondigde  schoolwetwijziging  staan. 

Eerst  wilden  de  Liberalen  van  geen  herziening  dier  wet  weten. 

Thans  doen  ze  een  voetval  voor  den  Minister,  om  toch  ijlings, 
onverwijld,  tot  herziening  dier  wet  geleid  te  worden. 

t>Eet  kan  verkeeren !'"''  zou  de  kapitein  uit  Ferdinand  Huyck  zeg- 
gen. Zóó  bleek  het  ook  hier. 

Plotseling  is  het  »Za  mort  sans  pkrase"  over  de  wet  van  '57,  de 
eens  zoo  hoog  geloofde,  uitgesproken. 

De  toestand,  dien  zij  in  het  leven  riep,  blijkt  thans,  naar  aller 
zeggen,  ellendig. 

Maar  hoe  nu  het   herstellingswerk   te  beginnen?' 

Twee  eisehen  worden  gedaan. 

Eenerzijds  eischt  men  herstel  van  grieven. 

Anderzijds  eischt  men  verbetering  van  onderwijs  op  de  Staatsschool. 

Beide  eisehen  zijn  billijk. 

De  grieven  van  het  bijzonder  onderwijs  spreken  te  luid  om  betoog 
te  vragen. 

En  evenzoo :  de  toestand  van  het  onderwijzerspersoneel  op  de  Staats- 
school is  onhoudbaar. 

Wat  nood,  dus  zou  men  zeggen.  Herstel  die  grieven  èn  verbeter 
dat  onderwijs !  Immers,  dan  komt  de  nieuwe  wet  onder  aller  geju- 
bel tot  stand. 

Doch  zie,  in  den  raad  der  Liberalisten  is  anders  besloten. 

Uw  eisch  wijzen  ze  op  hardvochtigen  toon  af:  alleen  hun  eisch 
zal  worden  ingewilligd. 

Voor  uw  klacht  geen  gehoor.  Al  veel,  zoo  men  u  nog  laat,  wat 
ü'te  kwader  ure  gegund  werd! 

Zoo  er  schoolwetherziening  komt,  dan  mag  aan  de  vrije  school 
geen  stroospier  worden  toegegeven,  en  mag  het  alleeti  een  wgzi- 
ging  tot  verbetering  van  de  concurreerende  Staatsschool  zijn. 

Kunnen,  mogen  de  voorstanders  der  vrije  school  daartoe  medewerken? 

Natuurlijk,  neen! 


25 

Grif  geven  we  toe,  dat  het  salaris  der  onderwijzers  te  laag, 
hun  personeel  te  klein  is,  dat  hun  intellectueel  gehalte  eer  rijzen 
dan  dalen  moet,  en,  mits  er  billijkheid  ware,  zou  niets  ons  liever 
zijn,   dan  de   Staatsschool  in   dit  opzicht  te  verbeteren. 

Zoolang  de  Staatsschool,  krachteiis  ons  vigeerend  stelsel,  onmis- 
baar  is,  wenschen   we  niet  dat  zé  slecht  zij. 

Maar  let  wel,  de  Staatsschool  te  dien  opzichte  verbeteren,  zonder 
dat  u  herstelling  van  gi-ieven  worde  geschonken,  wat  is  het  anders,  dan 
willens  en  wetens  het  doodconnis  teekenen  der  vrije  school? 

Immers:  lo.  dat  meerdere  geld  voor  de  Staatsschool  zullen  de 
neutralisten  niet  zelf,  maar  uit  de  schatkist,  dus  ook  uit  uw  beurs, 
betalen. 

Dat  meerdere  gaat  van'  uw  bijdragen  voor  de  vrije  school  af. 

2o.  Als  de  trkctementen  en  het  personeel  op  de  Staatsschool 
worden  uitgebreid,  'jnoet  gij  dezelfde  uitbreiding  geven  aan  uw  school, 
of  ge  ligt  bij  uw  concurrentie  onder. 

Dat  meerdere  zult  ge  geheel  te  betalen  hebben  uit  een  beurs, 
waar  minder  is. 

3o.  Als  de  Staatsschool  een  300  onderwijzers  meer  trekt,  zal 
het  beschikbaar  personeel  voor  u  al  minder  worden,  en  ge  ten  leste 
verplicht  zijn,  uw  school  te  sluiten,  uit  gebrek  aan   onderwijzers. 

Concurrentie  is   als  de  weegschaal. 

Tenzij  een  verzwaring  van  gewicht  in  de  schaal  links  met  een 
evenredige  bijvoeging  in  de  schaal  rechts  gepaard  gaat,  is  het  even- 
wicht verbroken  en  zwikt  de  evenaar  door. 

De  eisch  der  Liberalen,  dat  de  Staatsschool  voortreffelijker  worde 
op  gemeene  kosten,  zonder  dat  op  onze  g?-ieven  zal  worden  gelet,  her- 
innert aan  de  Rehabeam's  tactiek:  Mijn  vader  heeft  u  met  geselen 
gekastyd,  maar  ik  zal  u  met   schorpioenen  kastijden. 

Tot  zulk  een  wetswijziging,  op  zulke  conditiën  mede  te  werken, 
ware   meer   dan  onnoozel,  ware  ontrouw  aan  eigen  zaak. 


De  opening  der  loopgraven. 

Reeds  bij  het  optreden  van  het  tegenwoordig  Ministerie  was  te 
voOi'zien,  dat  het  zijn  pijnlijkst  probleem  zon  vinden  in  zijn  ver- 
houding tot  de  Eerste  Kamer.  * 

De  partij  van  het  gevallen  Kabinet  is  in  de  Tweede  Kamer 
slechts  een  enkel  lid  boven  de  volstrekte  meerderheid  sterk  en 
door  haar   verleden  ontzenuwd  en  verzwakt. 

Maar  anders  staat  het  aan  de  overzij  van  het  Binnenhof. 

In  de  Eerste  Kamer  is  de  liberale  partij,  van  den  ouden  stempel, 
niet  slechts  heerschende,  maar  oppermachtig.  De  enkele  leden,  die 
tegen  haar  streven  zich  verzetten,  staan  op  zich  zelf,  zijn  weiaigen 
in   aantal  en   missen   elk   staatkundig  prestige. 

Gesteld  dus  al,  dat  het  ons  tegenwoordig  Kabinet  gelukte,  aan 
den   lastigen   aandrang  der  liberale   hoeren   in    do  Tweede    Kamer 


26 

met  goed  gevolg  het  hoofd  te  bieden,  hiermee  is  nog  niets  ge- 
wonnen ;  de  Eerste  Kamer,  lange  jaren  schier  niet  meegeteldj  zal 
tegenover  dit  Kabinet  van  zich  doen  spreken,  en,  meer  dan  onze 
Ministers  lief  is,  een  hof  van  appèl  worden  voor  de  niet-ontvafi- 
keiijk  verklaarde  eischen  van  de  liberale  party    in  de  Tweede.-- 

Reeds  bij  het  adres  van  antwoord  vertoonde  zich  dit  opmerke- 
lijk verschijnsel. 

Ze  sprong  voor  de  moderne  secteschool  in  de  bres'met  een  vast- 
beradenheid en  wilskracht,  die  zeldzaam  afstak  bij  haar  vroegere 
lethargie.  ^ 

Spelend,  gelijk  alleen  hij  dat  kan,  zocht  de  Minister  Heemskerk 
dat  scherp  protest  te  neutraliseeren,  door  de  coraische  voorstelling, 
alsof  de  toenmalige  verklaring  niet  aan  het  adres  van  den  Minister, 
maar  aan  de  Tweede  Kamer  ware  gericht  geweest. 

Slecht  bekwam  hem  die  ironie. 

Nauwlijks  toch  waren  de  beraadslagingen  over  de  Staatsbegroo- 
ting  in  de  Eerste  Kamer  geopend,  of  hetzelfde  protest,  nogmaals 
verscherpt  en  verduidelijkt,  werd  op  de  stelligste  manier,  nu  zon- 
der uitweg  tot  ironie  over  te  laten,  herhaald. 

De  poging  van  den  Minister  om  zich  nogmaals  met  een  » praatje" 
uit  het  gedrang  te  redden,  mocht  niet  baten. 

Ze  gaf  der  liberale  oppositie  slechts  aanleiding,  om  in  nog  krasser 
en  beslister  termen  haar  wil  aan  het  Kabinet  te  dicteerea  en,  op 
straffe  van  ongenade,  gehoorzaming   van   haar  decreeten  te  eischen. 

Zelfs  een  bij  uitnemendheid  ware  opmerking  van  den  Minister 
Heemskerk  prikkelde  slechts  tot  feller   verzet. 

Men  had    vooral  op  het  gevaar  der  *  uiterste  richtingen'^  gewezen. 

Maar  van  het  juiste  midden,  veroorloofde  de  Minister  zich  hier- 
tegen de  opmerking,  dat  ook  de  Modernen  zulk  een  uiterste  rich- 
ting vormden. 

En  wat  antwoordde   de   oppositie   hierop? 

Dat  ze  met  haar  verdict  tegen  de  uiterste  richtingen  allerminst 
vonnis  tegen  de  Modernen  sloeg,  daar  immers  voor  haar  Staats- 
school van   de   Modernen   niets  te  vreezen,   eer  alles  te  hopen  was. 

Verdediging  en  dupliek  wedijveren  in  juistheid. 

De  Modernen  vormen  in  beslister  zin  nog  dan  eenige  andere 
fractie  een  uiterste  richting;  en  toch,  tegen  die  uiterste  richting 
keeren  de   voorstanders  der   Staatsschool  zich  niet. 

Hoe  zouden  ze  ook?    * 

De  secteschool  van  het  Modernisme  verloor  met  het  afsugden  van 
de  uiterste  richting,  die   men  Modernen  noemt,  haar  hechtsten  steun. 

Uitlokkend  is  de  positie  van  het  Kabinet-Heemskerk  tegenover 
znlk  een  Eerste   Kamer  stellig  niet. 

Het  mist  tegenover  de  aaneengesloten  meerderheid  van  de  Ka- 
mer, die  uit  de  » hoogst  aangeslagenen"  gekozen  werd,  elk  middel 
tot  verweer. 

Dat  verweer  ware  ongetwijfeld  te  vinden  in  het  proclameeren  van 
een  vaste,  welgewikte  overtuiging,  die  van  alle  dobberen  en  lavee- 
ren,    van    plooien  en  schipperen  warsch,  vooruit  toonde  waar  men 


27 

heen  stuurde,  en  door  zedelijk  prestige  de  numerieke  meerderheid 
brak. 

In  stee-  daarvan  sloot  het  Ministerie  van  meet  af  het  vizier  en 
maakte,  achter  zijn  schild  teruggetrokken,  zijn  eigen  gestalte  hal- 
verwege onzichtbaar. 

Zóo  kan    men  administreer  en,  maar  regeeren  niet. 

De  tijd  der  halfslachtigheden  en  der  evenaarspolitiek  is  voorbij. 
Slechts  door  toevallige  omstandigheden  kan  het  gebeuren,  dat  men 
een  pogenblik  den  indruk  ontvangt,  alsof  de  strijd  der  beginselen 
gestaakt  ware.  Maar  wie  niet  willens  blind  is  voor  de  worsteling 
der  geesten,  die  op  elk  levensterrein  is  aangebonden,  weet,  dat  wat 
men  vreesachtig  en  laatdunkend  als  uiterste  richtingen  zoekt  te 
brandmerken,  de  richtingen  zijn,  waarin  de  geesten  zich  al  meer 
deelen  en  tusschen  wie  het  pleit  moet  worden  beslecht. 

Daarvoor  de  oogen  te  sluiten  en  zich,  misleid  door  de  fusie  der 
partijen,  terug  te  droomen  naar.  de  dagen  van  vijftig,  toen  de  be- 
ginselen nog  niet  met  den  scherpen  kant  der  wig  in  de  voegen 
van  het  maatschappelijk  gebouw  waren  gedrongen,  verraadt  gebrek 
aan  doorzicht  en  volslagen  gemis  aan   politieken  ernst. 

Vooral  tegenover  een  lichaam  als  de  Eerste  Kamer,  die  nooit  een 
zedelijken  wortel  in  ons  nationale  leven  sloeg,  kon  een  Kabinet, 
dat  zich  tot  de  politieke  hoogte  van  onzen  tijd  wist  te  verheffen, 
krachtig  en  onverwinlijk  staan. 

Door  een  politiek  van  het  juiste  midden  te  volgen,  geeft  men 
juist  aan  zulk  een  verouderd  Staatslichaam  een  beteekenis  en  veer- 
kracht, die  het  in  eigen  boezem  mist,  en  door  zgn  vitium  origines 
nooit  in  ons  politiek  leven  bezat. 


De  vlieg  die  des  Apotlielcers  zalf  stinkende  maakt. 

Bij  het  jongste  Kamerdebat  zijn,  op  de  beden kelijkste  wijze,  de 
gedachten  uit  veler  hart  openbaar  geworden. 

Er  is  in  de  Staten-Generaal  van  »  Verdrukking"  gesproken,  niet 
om  ze  te  brandmerken,  tegen  te  staan,  onmogelijk  te  maken,  maar 
in  goedkeurenden,  althans  onvermijdelijken,  ten  deele  aanbevelen- 
den  zin. 

»  Verdrukking'''  is  het  Heerscherswoord,  dat  een  man  in  ons  vrjje 
Holland  schrijven  durft  in  de  banier  der Liberale  partij! 

*I)an  moeten  de  minderheden  maar  onderdrukt  worden!"  aldus  werd 
het  ongelooflijk  besluit  geformuleerd. 

Die  zoo  sprak  was  een  man,  meester  over  zijn  taal  als  weinigen, 
wien  nooit  een  woord,  laat  staan  zulk  een  woord  bij  vergissing 
ontvalt;  de  schrik  der  gladiatoren,  by  wien  elke  spierbeweging 
van  het  woord  berelcend  is,  die  niets  zegt  of  hij  wil  het  gezegd 
hebben,  en  om  het  te  zeggen  nooit  een  woord  ongebruikt  laat 
dat  beter  dan   het  gebruikte  zgn  gedachte  vertolken   zou. 

Leg  dus  vrij  de  beide  termen  op  de  goudschaal. 

Bruto  en  netto  gewicht  is  bij  zulk  een  spreker  één. 


28 

Ferdrukking  des  noods  der  mindej-keden/ 

Toch  gevoelde  zelfs  de  heer  Kappeyne  van  de  Coppello,  dat  zulk 
een  woord  kans  liep,  als  te  ongelooflijk,  niet  in  vollen  ernst'  te 
worden  opgevat.  ^ 

Ijlings  voegde  de  vaardige  spreker  daarom  een  uitlegging  aan 
zijn  bedreiging  toe,  om  waarborg  te   bieden   tegen    misverstand. 

Hij  wist  door  wien  hij  wilde   verstaan  worden  en  koos  bijbeltaal. 

Dan  moeten  de  minderheden  maar  onderdrukt  worden,  want 
dan  zijn  zij  de  vlieg  die  des   apotkekers  zalf  stinkende  maakt. 

Kappeyne  is  ook  in  de  Schrift  thuis.  Denk  aan  zijn  opmerking  over 
het  eschatologisch  karakter  van  Jacobus'  Zendbrief. 

Hij  wist  dus  wel,  dat  de  Prediker  spreekt  van  een  doode  vlieg, 
die  's  apothekers's  zalf  doet   zwellen  en  stinken. 

Maar  dat  » doode"  liet  hij  weg. 

Immers  bij  de  doodo  vlieg  waren  de  vingerkneep  overbodig,  die 
het  overdrukken  der  minderheden"  symboliseeren  moest. 

Zooverre  gaat,  wat  wilt  ge,  de  minachting  of  de  verblinding 
zelfs,  dat  men  zijn  plan  tot  onderdrukking,  in  stee  van  het  te 
bemantelen,  in  al  zijn  schrilheid  voor  de  ooren  van  zijn  tegen- 
stander uitroept. 

Zelfs  een  Napoleon  begreep,  juist  ter  vestiging  van  zijn  tyrannie 
over  de  volkeu,  de  klank  der  vrijheid  in  de  hoogste  tonen  te 
moeten  uitspelen. 

Ook  dit  keurt  men  tegenover  de  minderheden  van  het  Neder- 
landsche  volk  onnoodig  oponthoud,  een  weelde,  die  men  sparen  kan. 

Zeker  van  zijn  overwicht  en  overmacht,  speelt  men  het  spel 
van   de  spin   met   de    vlieg. 

Zelfs  prikkelt  men  u  door  het  krasste  woord  tot  tegenstand  om 
straks  zich  met  het  breken  van  dien  tegenstand  te  vermaken. 

Ter  verantwoording  geroepen,  heeft  de  heer  Kappeyne  niet  ge- 
schroomd het  luide    te  verklaren: 

//Liever  geen  minister;  maar  kon  iets  mij  bewegen  om  mijn 
rust  prijs  te  geven  voor  de  portefeuille,  het  zou  zijn  de  lust  om 
dien  tegenstand   eens  te  breken !" 

Men  zegt,  dat  grootsche  historische  figuren  door  een  onbewust 
assimilatie-vermogen,  sympathetische  doublures  van  hun  eigen 
karakter  vormen. 

Bezit  ook  Prins  Bismarck  die  magische  kracht? 

En  de  liberalistische  pei^? 

Hoor  de  N.  Rotterdamsche.  Reeds  nu  schetterende  fanfares 
om  Achilles'  terugkeer  in  de  slagorde  met  uitbundig  gejuich  te 
begroeten. 

Ook  zij  herhaalt:  dat  de  minderheden  moeten  buigen  voor  de 
meerderheid. 

Van  het  //Beloofde  land"  gewaagde  Kappeyne  onlangs. 

Israël  dacht  aan  dat  «Beloofde  land,',  toen  het  bij  de  tichel- 
ovens  van  Pitom  en  Raamses  verkwijnde. 

Riep  wellicht  het  Farontisch  karakter  van  het  program  de  beeld- 
spraak van  Kanaan  voor  zijn  geest? 


29 

Vergete  hij  dan  ook  den  tusschenschakel  van  het  historisch  be- 
drijf niet,  toen  paarden  en  ruiters  verzwolgen  in  de  diepte  en  de 
hard  geplaagde,  fel  verdrukte  minderheid  door  's  Heeren  ar  in  werd 
verlost. 

Het   onschuldig    Lam. 

Kent  men  in  den  kring  onzer  lezers  den  ongex'oepen  steller  van 
het    eerste   volgnummer  der  moderne  Plakaten? 

Zijn    beeld  is   anders  licht  gegrepen! 

Hij  gaf  het   u   zelf. 

Kappeyne  noemde  zich  in  de  zitting  van  9  December  r>een 
onschuldig  Lam." 

Wie  toch  publiek, èn  land,  èn  Kamer  derwijs  op  het  dwaalspoor  bracht? 

Een  indruk  van  ontembare  kracht,  van  voor  niets  terugdein- 
zenden  moed,  wat  wil  men,  van  een  snuivend,  stampvoetend  ros, 
of  van  een  bruUendeu,  manenschuddenden  leeuw,  had  men  ont- 
vangen. ....  en  zie ,  er  was  de  teerheid  van  het  lam ,  schier  de 
zachtheid  der  duive. 

Misschien  zal  zoo  verrassende  autodaguérreotype  een  toekomstig 
zoöloog  op  den  inval  kunnen  brengen,  of  Neêrlands  veestapel  in 
het  jaar  des  Heeren  1874  ook  lammeren  met  hoorntjes  teelde, 
lammekens ,  die  duchtig  stooten  kunnen ,  —  ons  ligt  in  die  zelf- 
bekentenis    waarheid. 

Kappeyne  is  een  onzer  uitmuntendste  Kamerleden. 

Diep  als  weinigen  huist  hem  het  gevoel  voor  recht  en  voor 
wat  billijk  is  in   de  borst. 

Zyn  kennis  slaat  haar  fundamenten  zeldzaam  ver  in  lengte  en 
in  breedte  uit.  Er  is  in  haar  soliditeit,  gepaard  aan  nauwkeurig- 
heid. Zijns  is  een  geest,  die  tegelijk  het  kleine  en  het  groote  om- 
vat.    Hij  heeft  een  oog  voor  het  bosch  en  voor  den  boom. 

Meer  nog. 

Die  kennis   kent  geen  karigheid. 

Hij  vreest  niet,  als  het  corps  halfweters,  dat  een  aalmoes  aan 
den  minkuudige  hem  verarmen  zal. 

Zijn  schat  van  geleerdheid  is  een  goudmijn ,  waarin  hij  ieder 
hulpbehoevende  vrij  delven  laat.  Die  mijn  put  men  toch  niet  uit. 
Verre  van  u  te  weren,  biedt  hij  u  zelf  ter  ontginning  van  nieuwe 
goudaderen  de  gewillige,  behulpzame  hand.  ^ 

Er  is  in  Kappeyne's  natuur  metterdaad  een  goedhai'tigheid,  die 
soms  naar  het  weeke  zweemt. 

Wie  nam  tot  hem  zijn  toevlucht,  zonder  dat  hij  geholpen  werd? 
Wie  sloop  in  zijn  tente  en  kreeg  niet  een  hart  onder  den  riem  ? 

Tegen  kleine  tyraunen  kan  hij  het  opnemen  voor  den  verdrukte. 

Geniepige  kwellerij  kan  hij  geeselen  tot  ze  druipstaartend  in 
haar  hoek  kruipt. 

Zóó  de  innerlijke  onwaarheid  van  onze  Schoolwet,  die  onder  het 
mom  van  neutraliteit,  van  Christelijk  vernis  glinsterend,  propo- 
ganda  drijft  voor  moderne  ideën. 


30 

Zóó  de  tyrauny  der  kleine  kerkdespoten.    Wee  hunner,  als  Kap- 
peyne  voor  de  mala  fide  mishandelden  pleit ! 
We  gaan  nog  verder. 

Kappeyne  heeft  een  v?ysgeerigen  blik,  die  hem  een  deel  vatn 
waarheid,  ook  in  ons  streven  huldigen  doet.  ' . 

Er  is  iets  ridderlijks  in   zijn  aard. 

Niet  hij  zal  een  steentje  werpen  door  het  glasvenster  op  den 
Korten  Vijverberg. 

Ook  Groen  van  Prinsterer  beitelt  hij  een  nis  in  zijn  pantheon. 
Op  gevaar  af  van   de  ongenade  zyner  partijkameraden  te  beloopen, 
pluist    hij    met    kennelijk   genot  de  vezels  uiteen  van  het  rag,  dat 
men  contrat  social  noemde. 

Het  dogma  van  het  individualisme  keurt  hij  even  valsch,  onzinnig 
en  onredelijk  als  Groen. 

Zoover    waagt    hy     zich,    dat    hij   den  Goudschen  afgevaardigde 
toegeeft:  mits   voor  den  Staat  zekerheid   besta,  dat  het  volksonder- 
wijs degelijk   zij,  is  elk  stelsel   mij   goed. 
Virtus  et  in  hoste   laudauda ! 

»Ding  op  het  uitnemende,  ook  in  uw  felsten  wederpartij  der, 
nooit  af!" 

Die  spreuk  gedachtig,  wilden  we  eere  geven  aan  zijn  kennis, 
aan  zyn  hart,  aan  zijn  karakter ;  een  eerepenning  voor  den  plak- 
kaatschrijver munten,  óók  uit  de  gewaagde  ironie  van  het  ■» onschul- 
dig lam.'''' 

Hij  is  ons   een  der  klassiekste  ornamenten  van  de  Staten-Generaal. 
Een     wijsgeer,     met    wien     debat  over   beginselen ;   een  debater, 
met    wien,  zonder  beduchtheid  voor   schending   van  krijgsraanseer, 
een  lansstoot   in  het  open    vizier  te   wagen  is. 

Er  zijn  er  niet  velen,  die  als  hij,  door  de  staketsels  heen,  naar 
de  kern  der  dingen  grijpen,  en  aldus  ten  schild  en  rondas  zijn 
tegen  de   in   slijk  gedoopte  pijlen  van   de  nijdige   zielloozé  sleur. 

» Vroom"  noemden  onze  middeneeuwsche  ridders  zulk  een  wakker 
kameraad. 

Een  » vroom"  krijgsknecht!  beduidde  niet  een  godyruchtigen 
biddp.r,  maar  een  onweerstaanbaren  ridder.  Niet  wie  godvreezend, 
maar  wie   dapper  was,  heette  vroom. 

In   dien  zin  ■tvroorn''  is  Kappeyne;  dat   ieder  het  toesterame. 
Hoe  dan  aan  zulk  een  vroomheid  zich  zooveel  hilterheid  paren  kan  ? 
Hij   stelde  zelf  het   probleem ;  Bitter  en   Vroo^i ! 
Tastend    naar    een  oplossing  sprak  hij  van  een  » Satan,  die  zich 
hult  in  een  lichtgewaad  der  Engelen." 
Wij  wenschen  kalmer  te  blijven. 
Meer  in  de  beeldspraak  van  het  lam. 
Ook,  als  Kappeyne  zelf,  is  de  Schrifttaai : 

»Er  zijn  er  die  in  de  lammervacht  tot  u  komen,  maar  van 
binnen  zijn  ze  grijpende  wolven!" 

Dit  passen  we  niet  op  den  Haarlemschen  afgevaardigde  toe.  We 
eiteeren  slechts.     Allicht  brengt  het  ons  op  het  spoor! 


31 

Den    beste   bedervend! 

Kappeyue,  allicht  de  schranderste  kop,  verlokt  tot  het  apostolaat 
der  ergerlijkste  dwingelandij ! 

Dit  schijnbare  raadsel  lost  zich  op,  indien  men  let  op  d,e  drijfkracht, 
het  verleidelijk  karakter  en  de  schijnwaarheidy^m  het  stelsel  der  Revolutie. 
Over  elk  dezer  drie  een  vluchtige  opmerking. 
1.     De   divina    comoedia  speelt  slechts  in  het  leven   der  dóórden- 
kende,  alomvattende  geesten.     De  lagere  naturen  wagen  geen  tocht 
.naar  il  Inferno.     Er  wordt    denkkracht,  moed  en    geestesadel    ge- 
eischt  om  streng  logisch,  onverbiddelijk  consequent  te  zijn. 

Duizenden    bij  duizen-den  spinnen  aan  den   draad   der  Revolutie, 
zonder  ooit  haar  ergelijke  natuur  in  het  oog  te    vatten,  vaak  met 
bet  oprechtst  protest  tegen   haar  gruwelijk   wezen  op   de  lippen. 
Dat  zyn  de  geesten  van  lagere  orde! 

Een  stelsel  als  dat  der  Revolutie  is  hun  te  groot,  te  kolossaal. 
Één  der  zuilengangen,  een  drietal  kameren,  hoogstens  een  enkele 
verdieping  doorloopen  ze ,  maar  die  eindelooze  zalen,  die  altijd  kron- 
kelende trappen,  die  duizelende  hoogten,  die  donkere  keldergangen  — 
daar  durven  ze  niet  aan.  Nauwlijks  vermoeden  ze,  wat  klein  on- 
merkbaar stukske,  'tgeen  ze  zagen,  vormt  in  het  groot  geheel! 
Niet  alzoo  een  man  als  Kappeyne! 

Voor  zijn  geest  geen  rust  eer  het  geheel  doorkruist,  het  al  om- 
vat, de  laatste  consequentie  genoten  en  zijn  zoekend  peillood  ge- 
komen is  tot   de  diepte   der   zee. 

Een  geest  als  de  zijne,  die  geen  vreeze  kent,  van  schrik  niet 
weet,  voor  niets  terugdeinst,  mint  de  onwederstaanbare  drijf  kracht 
waarmee  een  denkbeeld,  zoo  machtig  als  de  Caesaristische  Staats- 
idée  zijn  adepten  voortstuwt  tot  het  uiterste  van  volksoverheersching 
en  door  niets  beperkte  tyrannie. 

De  adelaar  was  in  het  keizerlijk  Rome,  was  voor  Caesar  Napoleon, 
is  nog  voor  Europa's  keizerrijken  het  symbool  dier  Staatsalmacht. 
Èn  Rusland,  èn  Oostenrijk,  èn  Duitschland  kozen  den  adelaar  in 
hun   blazoen. 

Natuurlijk!    Of  is  niet  de  adelaarsblik,  die  alle  gangen  des  lichts 
doovgluurt,  het  strenge  beeld  der  ijzeren,  niets  ontziende  consequentie? 
2.     Te   lichter   kon  dit  een  uitnemende  als  Kappeyne  verlokken, 
wijl  het  stelsel  der   Staatsalmacht   misleidend   aantrekkelijk  is. 
Het  draagt   een  verleidelijk  karakter.  ^ 

Niet  het  vertrappen,  maar  het  zegenen  der  volken  is  bij  die 
Staatsalmacht  doel. 

De  volken  klagen,  de  natiën  verkwijnen,  traag  is  heur  ontwik- 
keling, flets    heur  bloei! 

Wat,  indien  een  sterke  hand  die  natiën  tot  het  goede  dwingen,  des 
noods  met  geweld  in  de  baan  van  ontwikkeling  en  volksgeluk  drijven  kon! 
Indien  ijzeren  wilskracht,  door  den  arm  van  den  Staat  gesteund, 
de  booze  geesten  binden  kon,  die  den  volkszin  bederven,  -Vvegne- 
men  het  struikelblok,  dat  het  voortschrijden  met  vasten  tred  be- 
lemmert,   moest    het,    ten   spijt  van  de  machten  der  duisternis,  de 


32  ' 

natiën   ondanks  haar  onaandoenlijkheid,  kunnen  uitdrijven  naar  het 
volle   zuivere   licht ! 

Begrijpt  ge  niet,  dat  het  misleiden,  dat  het  een  oogenblik  schoon 
kan  schijnen,  voor  een  korte  wijle  het  volk  den  voet  op  den  n^k 
te  zetten,  wetend  dat  het  straks,  door  u  gered  en  rijk  getnSftikt, 
u  danken  en   loven  zal  dat  ge  dien  hardvochtigen  moed  helit-gehad. 

Uw  volk  is  krank. 

Zie,   in    uw  hand    is    een    kostelijke  zalf. 

Die  zalf  zal  de  wonde   genezen. 

Die  vlieg. . . . 

Maar,  zeg  zelf,  raag  dan  om  die  vlieg  uw  kostelijke  artsenij 
bedorven  worden?  Wie  aarzelt  nog?  De  wonde  uws  volks  moet 
geheeld,  en  met  geestdrift  en  uit  volle  overtuiging  immers  wrijft 
ge  die  hinderlijke,  die  verdoolde,  die  albed<n-vende  vlieg  tnsschen 
uw   vingeren  dood  ? 

3.  Wat  erger  nog  misleidt:  er  is  aan  de  apotheose  van  den 
Staat  een  ware  zijde,  en  niet  het  minst  door  die  schijnwaarheid 
boeit  het  stelsel  van   Staatsalmaeht  den  sterken   geest. 

Er  moet  iets  boven  het  individu,  boven  alles  zijn,  dat  het  thatis 
levend    geslacht  met  de  komende  geslachten   verbindt. 

De  behoefte  aan  dat  iets  ligt  op  den  bodem  van  ons  hart; 
spreekt  te  sterker  naarmate  men  langer  jaren  op  den  vrijen  wil, 
als  op  de  punt  eener  naald,  het  lot  der  natiën  wentelen  liet :  en 
dringt  zich  't  sterkst  juist  op  aan  machtige  geesten,  die,  hnn  meer- 
dere vruchteloos  om  zich  heen  zoekend,  en  toch  voor  hun  even- 
wicht dat  meerdere  niet  kunnende  missen,  niet  rusten  eer  ze  dat 
iets,  dat  boren  alles  is,  grepen,   om  het  te  dienen. 

Betreed  nu  het  terrein  des  Geloofs,  en  die  Meerdere  ontdekt  zich 
u,  en  Hij,  die  boven  alles  en  alle  geslachten  en  natiën  Heer  is,  ver- 
vult u  dien  dorst  van  het  hai't,  die  leegte  van  uw  geest,  herstelt 
het  evenwicht  in  uw  natuur  en  karakter. 

Hem  te  dienen  is  nog  opheffing  en  verhooging  voor  den  edelsten, 
machtigsten  geest. 

Maar  ook,  bleef  Hij  schuil  voor  het  zielsoog,  dan  moet  dat  iets 
boren  alles  wel  in  het  machtigste  dat  op  de  aarde,  is  gezocht 
worden,  en  waarin  concentreert  zich  het  denkbeeld  van  macht  en 
grootheid    op  aarde  sterker,   dan    in  den  allen   dwingenden    Staat  ? 

Eerst  in  de  aanbidding  van  een  machtiger,  kan  de  sterke  geest 
rusten.  En  daarom  of  voor  den  levenden  God  op  de  knieën,  óf 
de   apotheose  van  den  ^aat! 

Nu  wanc  niemand,  dat  hiermee  oordeel  zou  geveld  zijn  over 
Kappeyne's   innerlijk   leven. 

Dat  ware  in  het  publiek  debat  contrabande. 

Over  iemands  persoonlijke  vroomheid  in  het  publiek  te  spreken, 
overkomt  den  man  van   ernst  niet,  ontsiert  de  pers. 

Slechts  het  staatkundig  stelsel  van  den  Volksvertegenxooordiger 
brachten  we  ter  toetse. 

In  dat  stelsel  nu  vernamen  we  niets  van  den  Al  machtigen  God, 
veel  van  ^^x\  grenzeloos  machtigen,  d.  i.  absoluten  Staat, 


^ 


DE  SCHERPE  RESOLUTIE  ' 


EN 


IET  DECRETÜM  HORRIRILE. 


(OVERGEDRUKT    UIT    „DE    STANDAARD.") 


.A*^ 


AMSTEEDAM,  J.  H.  KRUYT. 

1875. 


0      #• 


Het  rechtsomkeert  der  Liberalen  in  de  Schoolkwestie. 


Het  Liberalisme-  beeft  nog  altijd  geen  wortel  in  het  hart  van 
ons  volk  geschoten.  Dit  verdriet  den  Apostelen  dezer  leer,  en  ze 
misbruiken  .  daarom  het  kiesrecht  der  bezittende  klasse  om  door  een 
vermomde  Staatskerk  (want  dat  is  onze  tegenwoordige  volksschool) 
het   opkomend  geslacht  te   stempelen  met  hun  geestesmerk. 

Indien  » Clericaal"  de  min  eervolle  naam  is  voor  een  iegelijk  die, 
't  zij  direct  of  indirect,  door  dwang  aoderen  in  wil  prenten  wat 
hem  waarheid  dunkt  en  dies  in  zijn  oog  de  waarheid  is,  dan  zijn 
de  drijvers  onzer  openbare  volksschool  metterdaad  de  onverbeter- 
lijkste  Clericalen. 

Clericaal  komt  van  Clerus  af  en  » Clerus"  noemde  men  de  klasse 
der  geestelijken,  die  beweerden  dat  zij  alleen  het  wisten  en  aan 
de  rest  niet  anders  overschoot  dan  van  hen   te  leeren  hoe  het  was. 

En  nu,  lieten  onze  Liberalen  zich  niet  gelijke  hooghartige  indee- 
ling van  de  natie  in  een  Clerusstand,  die  het  wist,  en  een  leeken- 
stand,  die  geen  recht   van   meespreken  had,  ten  laste  komen? 

Ze  spreken  Hollandsch  en  gebruikten  daarom  geen  Latijnschen 
term,  maar  wat  is  hun  udenkend  deel  der  natie"  anders  dan  een 
clerus  redivivus,  een  weer  in  het  leven  geroepen  club  van  geprivi- 
ligieerde  deskundigen,  die  op  al  wat  hun  dogmatiek  niet  blindelings 
naspreekt,  uit   de   hoogte   neerzien. 

Wie  eertijds  anders  dorst  denken  dan  de  clerus  dacht,  schold 
men  een  ketter.  Deze  nieuw-módische  clerus  heeft  het  brandmerk 
uitgedacht  van  lichtschuwen  domper  en  confessioneelen  duisterling, 
kweeker  van  sectehaat  en  onverdraagzaamheid,  eerizijdige,  bekrom- 
pen mensch;  scheldwoorden  gemeenlijk  u  uit  geen  andere  oorzaak 
naar  het  hoofd  geworpen,  dan  omdat  ge  u  veroorlooft  een  eigen 
opinie  te  hebben,  de  zon  niet  aanbidt  die  opgaat,  en  onderwerping 
van  consciëntie  en  denken  weigert  aan  de  partij-tyrannie  der  libe- 
ralistische orthodoxie. 

Te  erger  Clericalisme  schuilt  hierin,  wijl  ook  deze  geestelijke  hee- 
ren,  gelyk  eertijds  de  Christelijke  Kerk  in  den  tijd  harer  afdwaling, 
den  Staat  aan  zich  onderwerpen  willen;  eischeu  dat  de  Staat  het 
orgaan  zal  worden,  om  hun  geloofsleer  aan  het  volk  op  te  drin- 
gen j    anderen  op  indirecte  wijs  de  vrije  uiting  der   consciëntie   be- 


letten;  met  don  sterken  arm  van  den  Staat  zelfs  in  bet  heiligdom 
van  het  hulselyk  leven  dringen,  om  scheiding  te  maken  tussohen 
de  moeder  en  haar  kind,  en  dat  alles  kronen  door  het  kunstig  steU 
sel,  dat  ze  hebben  uitgedacht,  om  den  tienden  penning  van,  hun 
tegenstanders  te  heffen  ter  wapening  van  de  legermacht,  waarmee 
ze  hun  opzet  willen   doorvoeren. 

Hoe  op  en  top  clericaal,  arcM-clericsiSil  in  merg  en  boen,  zou- 
den de  Pranschen  zeggen,  deze  geestelijke  leidslieden  zonder  ton- 
suur zijn,  bleek  wel  nooit  sterker  dan  in  het  rechtsomkeert,  dat 
op  het  eind   des  vorigen  jaars    in  hun  gelederen  gecommandeerd  is. 

Nog  heugt  het  een  ieder,  hoe  de  organen  die  het  woord  dezer 
partij  spreken,  er  lust  in  hadden  ons  een  » kudde  schapen,"  » gedwee 
napraters,"  »mechanieke  automaten"  te  schelden,  als  we  in  den 
engen  hoek,  waarin  ze  ons  hebbeu  teruggedrongen,  een  evolutie 
die  op  dertig  graden  berekend  was,  op  twintig  graden  inkrompen. 
Dan  heette  het:  Zeg  dezen  lieden,  dat  ze  heden  zwart  en  morgen 
wit  steunen,  en  beide  malen  zijt  ge  vooruit  van  de  stipte  nako- 
ming uwer  dagorders  zeker. 

We  hebben  ons  dat  laten  gezeggen.  Als  het  onzen  Liberalisten 
niet  genoeg  ia,  dank  zij  het  kunstig  raderwerk  dat  ze  in  de  Staats- 
machine  plaatsen,  om  heer  en  meester  in  ons  land  te  spelen,  en 
den  euvelen  moed  nog  daarbij  voegen,  om  dat  deel  der  natie,  welks 
geestesrechten  ze  schonden,  te  honen  en  te  smaden  in  hun  ver- 
drukking, dan  gunt  men  hun,  wien  dit  gevalt,  zoo  onedel  tijdver- 
drijf, laat  ze  geworden,  appelleerend  op  een  toekomst,  die  zij  het 
ook  spade,  zulk  een  misbruik  van  overmacht  oordeelen  zal. 

Maar  dit  staat  vast.  Als  ooit  op  eenige  partij  de  benaming  van 
een  » kudde  schapen''  toepasselijk  was,  dan  thans  op  de  Liberale 
partij  na  haar  rechtsomkeert  in  de  Schoolquaestie. 

De  heer  Kerdijk,  die  als  vleugel-adjudant  nog  kortelings  naar  alle 
hoeken  der  linie  snelde  om  het  veranderde  commando  over  te  bren- 
gen, kan  zelfs  in  zijn  tijdschrift  zeker  gevoel  van  verbazing  niet  on- 
derdrukken over  de  ongelooflijke  volgzaamheid,  waarmee  dat  rechts- 
omkeert tot  stand  kwam. 

Wat  men  nu  beoogt,  beval  en  verkreeg,  hij  kan  het  zelf  niet  ver- 
zwijgen, wekte  nog  kort  geleden  bij  het  enkele  hooren  den  felsten 
weerzin  in  alle  rangen  van  het  Liberalistisch  legioen.  De  overijlde 
en  onvoorzichtige  heer  Moens,  eertijds  modern  predikant,  die  het 
eerst  in  's  Lands  RaadzaaT  dat  mot  cV  ordre  noemen  dcn^t,  ontving 
van  links  en  rechts  duchtige  terechtwijzing,  werd  vau  alle  kanten 
op  de  vingers  getikt  en  maar  al  te  gevoelig  herinnerd  aan  de  or- 
thodoxe formule  der  Liberalistische  dogmatiek. 

Orthodox  heette  opzichtens  onze  schoolwet  destijds  in  liberale 
kringen  het  Pilatuswoord :  Wat  ik  geschreven'  heb,  dat  heb  ik  geschre- 
ven. Aan  het  hout,  waaraan  men  in  1857  de  Christelijke  opvoe- 
ding onzer  natie  gekruisigd  had,  mocht  gestooten  noch  geraakt  wor- 
den.    Het  was,  en  zóó  zou  het  blijven. 

Die  wet  van  '57  was  het  puik  van  alle  legislatieve  producten, 
die    sinds  jaren  in  den  tuin  van  onze  hooge   Staatscolleges  geteeld 


*5 

waren.  Die  wet  van  '57  was  een  modelwet.  Men  stond  er  zelf 
verbaasd  -over,  dat  men  zulk  een  meesterstuk  had  tot  stand  gebracht. 
Geen  twijfel  of  die  wet  zou  het  doen.  Als  pauacé  alle  wonden  der 
natie  heelen,  een  echten  talisman  gelijk,  het  nationale  leven  voor 
de  booze  pijlen  der  Christelijke  dweepers  ontrefbaar  maken.  Welk 
een  geslacht  zou  men  onder  die  wet  niet  zien  opgroeien !  Nog  een^ 
weinig  tijds  en  het  zou  uit  zijn  met  onze  malaise;  met  ons  ach- 
terstaan bij  andere  natiën ;  met  onze  nationale  middelmatigheid  schier 
■  op  elk  gebied.  Er  was  iets  van  afgodische  vereering  in  den  eer- 
bied, waarmee  men  van  die  schoolwet  eprak.  Het  zweemde  naar 
Fetisch-dienst,  gelijk  Heemskerk  niet  kwaad  het  betitehle.  Noli  me 
tangere.  J-Ik  ben  een  kruitje  roer-me-niet"  werd  in  goed  zwart  let- 
terschrift als  paraaph  aan  elk  harer  artikelen  toegevoegd.  Die  wet 
was  onverbeterlijk,,  weet  ge.  Wie  het  anders  zei,  wist  het  net! 
Leve  de  schoolwet!  Aan  haar' zal  geen  tittel  of  jota  veranderd  wior- 
den !  Wie. betweter  op  dit  stuk  wou  zijn,  wierp  men  na  kort  recht 
ter  synagoge  uit.  Dat  liedeke  moest  men  meezingen,  of  het  Liberalis" 
tisch   veemgericht  gaf  xx  la  mort  sans  phï'ase.. 

En  thans 

Schrijf  van  al  wat  we  daar  neerschreven  vlak  het  tegendeel,  het 
averechts  omgekeerde,  bij  elk  artikel  het  contrarie  van  dien,  en 
uw  kennis  van    de  tegenwoordige  opstelling  der  liniën  is  volkomen. 

Voo7-  waar  men  eertijds  tegm\  ^e^<?«- waar  men  eertijds  yoor  waS; 
als  ellendig  en  onhoudbaar  afkeuren,  wat  men  vroeger  als  het  nee 
plus  ultra  van  diepzinnige  Staatsmanswijsheid  ten  hemel  toe  verhief, 
bres  schieten  en  storm  loopen  tegen  den  muur,  waai-achter  men 
zich  eertijds  als  eeu  ander  China  had  opgesloten ;  en  uit  de  schier 
onuitsprekelijke  gebrekkigheid  van  wat  men  nog  kortelings  als  on- 
overtreffelijk,  te  uitnemend  om  verwijt  of  smet  te  dulden,  schier 
in  episeben  stijl  bezongen  had,  tot  ijlings  raadschaffen,  voetstoots 
handelen  en  zóó  zóó  doorzetten,  te  concludeeren,  —  ziedaar  het  stand- 
punt, waarop  het  plotseling  rechtsomkeert  onze  school wet-clericalen 
gebracht  heeft. 


Het    Faraös    antwoord. 

De  beeldspi-aak  van  Exodus  is  in  onze  politieke  wereld  aan  de 
orde.  Sprak  Mr.  Kappeyne  van  de  Coppello  niet  van  den  tocht 
naar  het  beloofde  land,  als  een  reis  door  de  woestijn,  en  heeft  niet 
Mr.  Messchert  van  Vollenboven  ons  aan  de  wetgeving  op  den  Sinaï 
en  de  vleeschpotten  van  Egypte  herinnerd  ? 

Dit  is  geen  toevalligheid.  Ónze  toestanden  zijn  op  weg  om  maar 
al  te  wel  op  de  toenmalige  staatkundige  en  maatschappelijke  ver- 
houdingen te  gaan  gelijken,  dan  dat  onze  taal  niet  aan  het' toen 
gebeurde  haar  beelden  ontleenen  zou.  De  oude  geest  die  weleer  iu 
de  raadzalen  van  Egypte's  koning  tot  hoovaardij  vervoerde,  spreekt 
ook  nu  weer:  »Wie  is  die  Jehovah,  dat  ik  zijn  stem  gehoorzamen 
zou  om  Israël  te  laten  trekken  ?  Ik  ken  den  Heere  niet  en  zal  Is- 


raël  niet  laten  trekken."  En  ook  nu  zijn  het  weer  de  belijders,  van 
dien  God  Abrahams,  Izaaks  en  Jacobs,  die  met  geen  andei-^  vraag 
tot  den  machthebbende  kwamen,  dan  dat  ze  het  gelootsoffer  aan 
dien  God  mogen  toewijden:  hier  de  harten  hunner    kinderen.  ." 

Het  kan  daarom  niemand,  en  allerminst  de  woordvoerders  van 
ons  Liberalisme,  verwonderen,  dat  we,  op  onze  beurt  in  Exodus' 
geschiedrol  naar  een  teekenend  beeld  voor  de  zich"  aan  ons  op- 
dringende gedachte  om  ziende,  het  nieuwe  legercommando,  dat 
onlangs  in  hun  slagorde  is  uitgegaan  niet  beter  meenen  te  kunnen 
kenschetsen,  dan  als  een  Faraos-  antwoord  op  de  bede,  het  beklag 
en  den  conscientiekreet  van  het   Christelijk  deel  der   natie. 

Er  was  een  levensteeken  onder  de  voorstanders  van  het  vrije 
onderwijs.  Na  lange  voorbereiding  een  kleine  triomf,  Blijkbare  ver- 
meerdering althans  van  onze  geestverwanten   bij  de    stembus. 

Dat  mocht  niet  gedoogd  ! 

„Zie,  dus  spraken  de  Egyptische  raadslieden,  dezes  volks  is  ai- 
reede te  veel.  Hoe  nu,  zoudt  ge  hen  doen  rusten  van  hun  lasten?" 
,,En  ten  zelven  dage  ging  het  woord  uit  onder  de  aandrijvers  onder 
het  volk  en  deszelfs  ambtlieden,  zeggende  :  Verhard  den  dienst  de- 
zer lieden,  want  zij  gaan  ledig.  Daarom  roepen  zij,  zeggende  : 
Laat    ons  onzen   God  offeren." 

»Men  verzware  den  dienst  over  deze  mannen,  dat  ze  daaraan  te 
doen  hebben  en  zich  niet   vergapen   op  leugenachtige    woorden  !" 

Een  recht  was  gevraagd.  Verergering  van  onrecht  is  de  bedrei- 
ging, waarmee   men  ons  antwoordt. 

Een  reckt.  Het  recht  dat  aan  Israël  in  Egypte,  dat  aan  elk  vrij- 
geboren man,  dat  aan  eiken  mensch  toekomt,  en  niet  dan  door 
dwingelandij  hem  kan  verkort  of  ontzegd  worden  ;  het  recht,  om 
met  zijn  kinderen  God  te  dienen  naar  de  inspraak  van  zijn  hart. 
Te  dienen,  niet  slechts  in  de  ure  des  gebeds  of  bij  den  eeredienst 
maar  naar  den  eisch  van  alle  ware  vroomheid,  in  zijn  leven  zelf, 
in  al  zijn  levensbetrekkingen,  bij  de  heilige  taak  der  opvoeding 
allermeest. 

En  wat    bood  men  ons  ? 

Lange  jaren   niets. 

Eerst  hield  men  zich,  als  vorstond  men  ons  niet.  Dat  was  ideo- 
logentaal,  dweepziek  gekeuvel,  reactionair  bedrijf,  onbekendheid  met 
de  eerste  eischen  van*  ons  nieuwe  Staatsrecht,  een  stoken  van 
twist  en  tweedracht,  misbruik  van  heilige  termen  ter  bereiking 
van  doeleinden,  die  het  licht  niet  mochten  zien.  Kerkelijke  deSpo- 
tie  lag  in  het  hart:  de   roep  om    staatkundige  vrijheid  op  'de  lippen  ! 

Zoo  wilde  men  onze  klacht  eerst  doodzwijgea,  toen  door  spot 
ontwapenen,  ten  slotte  tei'zij  zetten  met  een  hooghartige  machtspreuk. 

Hoe  we  ook  riepen  en  klaagden,  men  bleef  onvermurwbaar,  on- 
verbiddelijk. Wie  zou  ook  vergen  kunnen,  dat  ter  wille  van  zulk 
een  nauw  noembaar  belang  als  de  consciëntievrijheid,  een  zoo  on- 
overtreffelijke  modelwet  als  onze  schoolordinantie  van  '57  werd 
herzien  ! 

Harde  jaren  hebben  we^  onder  dit  liefdeloos    stelsel,  door  partij- 


tyrannie  tegenover  onze  klacht  gesteld,  met  onze  kleine  nood- 
scholen  doorleefd.  Onedelmoedig  bejegend  te  worden  doet  pijn. 
Het  grieft,  al  uw  beste  pogineen  door  een  onverbreekbare 
overmacht  te  zien  verijdelen.  Het  had  iets  van  het.stukschuren 
van  den  kop  tegen  de  ijzeren  traliën  van  de  kooi,  waarin  men  ons 
opsloot. 

Had  men  niet  mogen  verwachten  dat  het  volhouden  van  zulk 
een  bijna  wanhopige  worsteling,  tegen  de  ongunst  der  omstandig- 
.  heden,  ten  laatste  zelfs  onze  Liberalistische  landgenooten  verteederd, 
hen  van  den  ernst  van  ons  streven  overtuigd,  en  tot  deernis  met 
zulk  een  onhoudbaren  ■  toestand  zou  gebracht  hebben  ?  We  waren 
toch  hun  landgenooten,  geen  vreemde  indringers  !  Het  stond  toch 
aan  hen,  de  toekenning  van  ons  recht  te  voorzien  van  zoo  hechte 
waarborgen,  dat  tot  verkorting  van  hun  eigen  recht  de  mogelijk- 
heid zelfs  werd  afgesneden.  Bij  het  gevaar  dat  onze  nationaliteit 
bedreigt,  moest  toch  het  wegnemen  van  zoo  ergerlijken  twistappel 
ook  hun    iets  waard  zijn  ! 

Doch  neen. 

De  aanschouwing  van  anderer  leed  kan  of  tot  deernis  stemmen, 
of  tot  overmoed  prikkelen,  en  ons  Nederlandsch  Liberalisme  gaf 
aan  het  laatste  de  voorkeur. 

Iets,  ook  maar  het  geringste,  u  toegeven,  dus  luidde  hun  ant- 
woord, dat  nooit!  Zeg  hun  aan,  aldus  sprak  Farao  tot  de  aan- 
drijvers des  volks  :  ik  zal  dezen  lieden'  geen  stroo  geven.  En  niet 
anders  werd  in  de  raadslagen  onzer  Liberalisten  besloten.  Zelfs 
de    geringste  beuzeling  niet,  geen  stroospier  geeft  men  ons  toe. 

Erger  nog! 

»Men  moet  met  deze  drijvers  eens  voor  goed  afrekenen,  en  niet 
parlemonteeren,"  roept  een  invloedrijk  man  uit,  en  alle  zingen  hem 
in  choor  na:  Dien  weg  moet  het  op!  We  zijn  nog  te  lankmoedig, 
nog  te  toegeeflijk,  nog  te  inschikkelijk  geweest !  Was  hun  druk 
zóó  hard,  als  men  voorgeeft,  ze  zouden  dat  agiteeren  wel  staan  la- 
ten !  Over  tekort  aan  vrijheid  klagen  ze.  We  schonken  hun  nog  te  veel. 

Aldus  wordt  de  veerkracht,  die  we  ontwikkelden,  als  bewijs  van 
schuld  tegen  ons  gekeerd.  Dat  men  ons  recht  verkortte,  was  weinig, 
ook  de  klacht  over  onrecht  moet,  door  verharding  van  druk,  op 
onze  lippen  gesnaoord.  Als  we  niet  meer  klagen,  omdat  we  ons 
niet  meer  roeren  biinnen,  zal  in  een  stilte  als  d^s  grafs  de  zede- 
lijke (?)  triomf  van  dit  liberalistische  dwangsysteem  in  algemeene 
volkstevredenheid  gevierd  worden. 

Zoo  bracht  de  Faraos  geest  van  het  stelsel  van  zelf  tot  het 
Faraos  antwoord  op    ons    rusteloos  klagen. 

Gij  woudt  verlichting  van  druk  !  Ontevredene  die  ge  zijt,  ver- 
zwaring   van  druk  zal    u    gegeven   worden ! 

Ons  Pithom  en  Ra'ëmses,  de  liberalistische  Staatsschool,  zal,  raeê 
van  uw  geld,  met  uw  gedogen,  met  driedubbelen  muur  'worden 
omringd! 


Is  het  zoo  erg  gemeend? 

Te  goeder  trouw  zou  men  ons  kunnen  vragen,  of  de  schildering, 
die  we  in  onze  laatste  artikelen  van  het  nieuwe  Schoolwetprogram 
.  onzer  Liberalen  gaven,  niet  te  zwart  gekleurd,  overdreven  voorge- 
steld en  te  scherp  geschetst  was? 

Die  vraag  kan  niet  uitblijven. 

Wie  er  aan  gewoon  is  geraakt  onze  Liberale  woordvoerders  als 
de  banierdragers  der  vrijheid  op  elk  gebied  te  begroeten;  wie,  door 
hun  levensdeun  van  vrijheid  en  altijd  vrijheid  en  vrijheid  nog 
eens  verbchalkt,  aan  hun  eerbied  ook  voor  anderer  vrijheid,  onvoor- 
waardelijk geloof  sloeg;  kortom,  wie  het  onderscheid  niet  inziet 
tusschen  de  persoonlijke  bedoeling  van  den  Liberalistischen  partij- 
ganger en  de  logische  drijfkracht,  die  in  het  systeem  huist,  voor 
welks  triomf  bij  strijdt,  —  heeft  moeite,  we  begrijpen  het  volkomen, 
om  zich  in  te  werken  in  de  gedachte,  dat  onder  zulk  een  banier, 
met  zulk  een  vlag  in  top,  een  zoo  tyrannieke  lading  zou  worden 
binnengeloodst. 

Uit  de  artikelen  van  onzen  vorigen  jaargang  is  dan  ook  blijk- 
baar, dat  we  aanvankelijk  goede  hoop  hadden,  dat  het  tot  dat 
uiterste  niet  komen  zou  en  we  zelfs  niet  geloofden,  dat  de  fractie 
Moens-Kerdijk  er  ooit  in  slagen  zou,  haar  plannen  door  te  drijven, 
tenzij  ons  tegelijkertijd  recht  geschiedde  op  onzen  reeds  zoo  lange 
jaren  ingestelden   eisch. 

Voor  dat  goed  vertrouwen  bestond  aanleiding. 

Toen  op  de  bekende  vergadering  van  Schoolverbond  dior  onze 
richting  de  eisch  was  gesteld  :  Nooit  schooldwang  tenzij  het  vrije 
onderwijs  eerst  van  zijn  boeien  ontslagen  zij !  had  men,  onder  applaus 
van  het  keurcorps  onzer  schoolwetmannen,  het  vermoeden  zelfs 
uitgekreten,  alsof  verzwaring  van  onzen  druk  ooit  op  den  weg  van 
het  Liberalisme   kon   liggen. 

Dat  oordeel  was  door  geheel  de  liberalistische  pers  toentertijd 
beaamd,  en  op  weinig  vriendelijke  wijze  werd  een  onzer  sprekers 
door  het  slijk  gesleurd,  die  voorspeld  had,  dat  Schoolverbond,  tenzy 
het  Schoolplicht  met  tegemoetkoming  aan  den  Consciëntiekreet 
der  Christelijke  bevolking  vereenigde,  nooit  zou  slagen. 

Thans  reeds  leert  de  uïlkomst  hoe  juist  dit  gezien  was.  »Schoolr 
verbond"  wordt  afgedankt  en  » Volksonderwijs"  neemt  zijn  plaats 
in.  Volksonderwijs,  dat  met  slechts  Schoolplicht  maar,  behalve  dat, 
nog  verzwaring  van  financieelen  druk  in  zijn  schild  voert.' 

Geneigd,  om  ook  van  den  tegenstander  liever  het  goede  te  den- 
ken, hebben  we  metterdaad,  ter  wille  van  het  sterk  protest  tegen 
zulk  een  toeleg,  een  tijd  lang  geloofd,  dat  de  aandrang  der  radicalen 
in  onze  Liberalen,  onverzoenlijke  tegenstanders  zou  blijven  vinden; 
tenzij  ons  eerst  recht  ware  geschied. 

Eerst  in  het  vorige  jaar  werd  dat  vertrouwen  op  zeer  ernstige 
wijze  geschokt. 


9 

De  Vereeniging  » Volksonderwijs",  die  dusver  alleen  in  de  Pro- 
vincie Friesland  werkte  en  onder  leiders  stond,  wier  naam  in  bet 
Liberale  kamp  niet  zonder  bedenkelijk  hooldschudden  pleegt  ge- 
noemd te  worden,  kwam  over  naar;  de  hoofdstad  en  deed  haar  plan 
verluiden  om  als  algemeen  Nederlandsche  Vereeniging  de  oplossing 
der  schoolquaestie  te  willen  beheerschen. 

üit  de  onthullingen  van  Abed-Nego  weet  men,  dat  het  laatste 
woord  van  de  factie,  die  deze  Vereeniging  bezielt,  niet  minder  is 
dan:  verplicht^  kosteloos  Staatsonderwijs  voor  alle  kinderen  tusschen  het 
5e  en  1  ie  Jaar.  D.  w.  z.  opruiming  van  alle  vrije  scholen;  uitslui- 
tende oprichting  van  Staatsscholen;  verplicht  schoolbezoek  op  deze 
Staatsinrichtingen ;  en  het  Christelijk  Nederland  gedwongen  om 
dubbel  en  dwars. voor  deze  scholen  te  betalen,  eerst  met  zijn  geld 
en  dan  met  de  ziel.  zijner  kinderen. 

Zóó  kras  en  boud  schrijft  men  dit  plan  nog  wel  niet  aanstonds 
in  zijn  program;  ook  een  program  heeft  zijn  tempo's;  maar  daar 
gaat  het  heen;  eerst  bij  dien  eindpaal  zal  men  ruste  vinden;  het 
systeem  krijgt  zijn  eisch  niet,  eer  dat  toppunt  van  geestelijke 
staatstyrannie  is  bereikt.  Denk  aan  de  Faccine-wet.  Er  is  niets 
wat  de  gefanatiseerde  Liberalist  ter  afronding  van  zijn  systeem 
niet  aandurft. 

IJitteraard  zou  daarom  alles  afhangen  van  de  ontvangst,  die  aan 
de  Friesche  Clubbisten  bij  hun  optreden  op  het  nationaal  tooneel 
zou  te  beurt   vallen! 

Hield  de  Liberale  partij  vast  aan  de  leus,  waarmee  ze  duizenden 
had  in  slaap  gewiegd,  dan  moest  die  leus  thans  reageeren  tegen 
het  systema  en  afwijzing  van  het  Friesch  program,  of  wel  gelijk- 
tijdige erkenning  van  onze  grieven,  haar  onvermijdelijk  antwoord 
zijn. 

Of  ook,  sloeg  ze  toe,  werd  ze  bereid  bevonden  het  nieuwe  Frie- 
sche liedeke  meê  te  zingen,  en  liet  ze  zich  verlokken  om  tot  ver- 
zwaring van  onze  lasten  mee  te  werken,  zonder  dat  ons  recht  ge- 
schiedde, dan  was  hiermee  ook  bewezen,  dat  ze  haar  leus  over  boord 
wierp,  en  zich  haars  ondanks  liet  meêsleepen  door  de  consequentie 
van  haar  beginsel. 

Tot  dit  rechtsomkeert  nu  besloot  ze. 

Met  pauk-  en  |;rommelslag  is  de  Noordsche  zuster  ingehaald ; 
alom  in  den  lande  is  het  Liberalistische  kamp  in*  rep  en  roer  om 
de  Friesche  kokarde  aan  den  stang  te  hechten ;  het  oude  program 
wordt  prijs  gegeven  en  in  beginsel  dat  van  het  reeds  weggestorven 
Noorden  als  progi'am  der  Liberale  partij   aanvaard. 

Slechts  op  de  Staten-Generaal  bleef  nog  de  hoop  der  beter- 
denkenden gevestigd. 

Voor  niemand  die-  achter  de  coulissen  ziet,  is  het  een  geheim, 
hoe  weinig  de  liberale  pers  in  den  regel  orgaan  is  van  den 'geest, 
die  de  Liberale  partij  in  de  Staten-Generaal  bezielt. 

Nog  steeds  bleef  dus  de  mogelijkheid,  dat  men  althans  in  dezen 
bezadigder  kring,  voor  dit  uiterste  van  staatstyrannie  zou  terug- 
deinzen. Men    weet,  en  Mr.  Kerdijk  herinnerde  er  nog  onlangs  aan , 


10 

met  hoe  weinig  ingenomenheid  de  eischen  van  den  heer  Moens  in 
de  Kamer  waren  ontvangen. 

Vandaar  onze  afwachtende  houding,  die  we  tot  op  het  Kamefi 
debat  hebben  aangenomen.  Vandaar  het  zeer  verklaarbai'e  feit, -dat 
ook  onze  afgevaardigden  in  de  Tweede  Kamer,  nog  steeds  op  neutra- 
lizeeriug  van  het  program  des  heeren  Moens  door  gelijktijdige 
erkenning  van  onze  rechten   hoopten. 

Te  meer  grond  bestond  hiervoor,  daar  de  Tweede  Kamer  de 
Eerste  niet  gevolgd  was  in  haar  protest,  ten  tijde  der  Troonrede, 
tegen  elke  tegemoetkoming  aan  .  de  consciëntie-grieven  van  het 
grooter  deel  der  natie. 

Eerst  hangende  het  onderwijs-debat  kwam  aan  het  licht,  tot  welk 
een  rechtsomkeert  men  in  het  liberale  kamp,  ook  in  de  Tweede 
Kamer,  besloten  had. 

Ter  ontveinziug  van  eigen  verlegenheid ;  ter  bedekking  van  haar 
innerlijke  wanhopige  verdeeldheid ;  ter  weeroprichtiug  van  haar 
gezonken  moed,  gevoelde  men  ook  daar  een  schelklinkend,  forsch 
aangrijpend,  door  zijn  overmoed  verblindend  program  van  noode 
te  hebben,  zou  men  bij  de  Juni-zon  de  slinking  van  eigen  krachten 
niet  jammerlijk  zien  doorgaan. 

Zóó  forsch  was  zelfs  de  keer  die  dit  besef  in  den  stand  van 
zaken  bracht,  dat  niet  slechts  de  voormannen  en  heethoofden,  maar 
vooral  ook  de  Godefroi's  en  Van  Eck's,  die  men  wel  eens  als  den 
Conservatieven  nasleep  der  Liberalen  aanwees,  wedijverden  met 
wie  het  warmst  enthousiasme,  met  de  gloeiendste  bewoordingen, 
niet  slechts  op  ï-ealiseering,  maar  zelfs  op  onverwijlde  realiseering 
aandrongen  van  het  doodelijk  program  voor  alle  vrije  ondervvys : 
Verzwaring  van  druk  zonder  rechtdoening  op  uw  grieven ! 

Daarmee  was  de  teerling  geworpen! 

Wat  men  van  niemand,  óók  niet  van  onze  richting  vorderen 
kan,   is  het  begaan  van  zelfmoord. 


Binnens-  en  Buitenskamers. 

Drie  stellingen  meenen  we   dat  vaststaan, 

1.  Het  dusver  gangbüre  liberale  stelsel,  nog  kortelings  door 
Thorbecke  in  zijn  narede  bepleit,  oordeelt  dat  de  Staat  slechts 
dan  de  hand  aan  het  onderwijs  heeft  te  slaan,  als  de  veerkracht 
der  burgerij  ter  inrichting  en  instandhouding  van  een 'degelijk 
onderwijs  te  kort  schiet. 

2.  Diesovereenkomstig  eischte  het  stelseldat  aan  de  bijzondere 
school  ruimschoots  gelegenheid  werd  geboden  om  haar  kracht  te 
beproeven. 

3.  En  even  uit  dien  hoofde  werd  het  gedeeltelijk  monopolie,  dat 
door  de  Wet  van  '57  aan  den  Staat  werd  gegeven,  niet  krachtens 
het  stelsel,  maar  in  weerwil  van -het  stelsel,  met  verwijzing  naar  de 
exceptioneele  toestanden  van  ""het    oogenblik  verdedigd. 


11 

Op  dien  we»  lag  derhalve  inkrimping  van  het  Staatsmonopolie, 
naar  gelang  het  bijzonder  onderwijs  de  wieken  breeder  uitsloeg 
en  bleek  aan  de  eischeu  door  degelijke  volksontwikkeling  gesteld, 
te  kunnen  voldoen. 

Toch  slaat  men  den  tegenovergestelden    weg  in   en  acht   zich  ge- 
roepen  om,  ondanks  de  verrassende  ontwikkeling,  waartoe  het  bij- 
zonder   onderwijs    geraakte,    het    Staatsmonopolie    uit  te  breiden  en 
van  het  verschil   tusschen  Vrije  school  of  Staatsschool    de   levens- 
.  quaestie  voor  ons  nationaal  bestaan  te  maken. 

Dat  is  en  blijft  een  rechtsomkeert  zoo  stuitend  en  handtastelijk, 
als  zelden  op  politiek  terrein  gezien  werd,  althans  indien  men 
de  Liberalen  vast  mag  houden  aan  het  door  henzelven,  met  name 
door  Thorbecke  en  evenzeer  door  Jonckbloet,  gepredikte  stelsel.  En 
of  nu  de  grootere  organen  der  Liberale  partij  al  goed  vinden  op 
den  stelligsten  toon  te  verzekeren,  dat  van  een  rechtsomkeert  hun- 
nerzijds geen  sprake  ia,  dit  verandert  aan  do  feiten  niet  met  al. 
Het  program  dat  ze  nu  op  den  voorgrond  plaatsen,  gaat  uit  van 
een  ander  stelsel,  dat  met  het  vroeger  door  hen  beleden  stelsel  in 
Ignrechten  strijd  geraakt. 

Niettemin  bestaat  er  bij  ons  geen  de  minste  twijfel,  of  deze  or- 
ganen zijn  by  hun  pertinente  verklaring  volkomen  ter  goeder  trouw, 
al  geven  ze  ook  blijk  van  een  minder  goed  geheugen,  of  wil  men, 
van  minder  goede  dialectiek. 

Sinds  jaren  reeds  was  de  overeenstemming  tusschen  Thorbecke 
en  de  dusgenaamd  Liberale  partij  slechts  schijnbaar. 

Twee  zeer  uiteenloopende  staatkundige  groepen  waren  het,  die 
door  Thorbecke's  ijzeren  wilskracht  in  schijn  tot  ééne  staatkundige 
partij  werden  saamgeklemd. 

De  oudste  dezer  groepen  wilde  inderdaad  en  waarheid  Liberaal 
zijn ;  d.  w.  z.  ze  zocht  de  Staatsbemoeiing  te  beperken,  de  indivi- 
dueele  veerkracht  in  de  maatschappij  op  te  wekken,  en  aan  iedere 
richting  en  elk  streven  in  die  maatschappij  een  onzijdig  terrein  te 
bieden. 

We  vragen  nu  niet,  of  de  politieke  leden  dezer  groep  onveran- 
derlijk aan  dit  stelsel  getrouw  bleven.  Eer  vermoeden  we,  dat  er 
grond  bestaat  voor  het  tegendeel.  Maar  dit  staat  vast :  gevraagd 
naar  hun  politieke  geloofsbelijdenis,  gaven  ze  dit  als  hun  stelsel. 

Zeer  onderscheiden  hiervan  was  een  andere  gfoep,  die  terecht 
inzag,  dat  men  met  dit  lai-oser-aller  er  nooit  in  slagen  zou,  den 
geest  der  natie  van  oude  vooroordeelen  (zoo  als  o.  a.  baar  Chris- 
telijk geloof)  los  te  maken,  ea  dat  een  meer  aanbevelenswaardige 
weg  veeleer  zijn  zou:  1.  door  een  kunstig  uitgedacht  kiesstelsel 
zich  meester  te  maken  van  de  macht  om  aan  het  land  de  wet  te 
stellen,  en  2.  was  die  macht  eenmaal  veroverd,  door  uitbreiding 
van  Staats-bemoeiing,  de  richting  te  beheerschen,  waarin  ons  volk 
zich  ontwikkelen  zou. 

Ook  bij  zoo  sterk  sprekend  verschil  wist  men  niettemin  de  schijn- 
bare overeenstemming  te  redden,  doordien  de  laatsten  toegaven, 
dat,   ware   het   eenmaal  gelukt  de  natie    in  dien    geest    tot   behoor- 


12 

lijk  peil  ie  ontwikkelen,  vrijlating  van  het  onderwijs  (waar  dan 
niemand  meer  aan  zou  willen)  hunnentwege  kan  worden  geprocla- 
meerd. *♦ 

De  zoen  werd  gesloten  op  de  dubbelzinnigheid  van  de  zeer  rek- 
bare uitdrukking  in  onze  derde  stelling  (zie  boven)  :  met  verwij- 
zing naar  de  exceptioneele  omstandigheden. 

In  het  stelsel  der  eersten  was  hiermee  blijkbaar  bedoeld :  het 
ontbreken  van  veerkrachtig  initiatief  bij  de  burgerij,  Onthonding 
van  Staatswege  zou  uit  dien  hoofde  ontstentenis  van  behoorlijk 
onderwijs  ten  gevolge  hebben.  Vandaar  de  verplichting  van  den 
Staat  om  in  te  springen,  waar  en'  voor  zoo  lang  dit  exceptioneele 
duurde. 

Heel  anders  daarentegen  vatte  do  tweede  groep  deze  clausule 
op.  Exceptioneel  waren  de  omstandigheden  h.  i.  niet  uit  gemis  van 
particulier  initiatief,  maar  wijl  in  den  boezem  der  maatschappij  nog 
allerlei  clericale  en  sectarische  invloeden  woelen,  die,  liet  men  de  bur- 
gerij begaan,  wel  niet  aan  het  ontstaan  van  scholen,  maar  aan  het 
ontstaan  van  goede  scholen,  d.  i.  scholen,  bevorderlijk  aan  de  mo- 
derne ontwikkeling,  in  den  weg  zouden  staan.  Zóó  opgevat,  zou  de 
exceptie  derhalve  eerst  dan  komen  te  vervallen,  als  deze  invloeden 
geweken  waren,  en  van  de  vrije  school  geen  verzet  tegen  de  mo- 
derne begrippen  meer  te  vreezen  was.  In  zeker  feuilleton  heeft 
Mr.  Kerdijk,  nog  niet  zoo  lang  geleden,  deze  zienswijs  met  ruiter- 
lijke openhartigheid  verdedigd. 

Reken  nu  met  het  feit,  dat  blijkens  de  offieiëele  regeerings- 
verslagen  het  particulier  initiatief  zeer  is  toegenomen,  dan  volgt 
hieruit  voor  de  politieken  der  eerste  groep  :  Onverwijlde  inkrimping 
der  Staatsbemoeiing   in   zake  het  onderwijs. 

Maar  ook  zeker  met  het  feit,  dat  deze  uitbreiding  van  het  par- 
ticulier initiatief  schier  uitsluitend  de  niet-Moderne  invloeden  ten 
goede  komt,  en  op  hun  beurt  volgt  hieruit  voor  de  politieken 
der  tweede  groep  de  lijnrecht  tegenovergestelde  conclusie  :  Onver- 
wijlde uitbreiding  der  Staatsbemoeiing  op  het  stuk  der  volksschool. 

Zoo  lang  nu  inkrimping  en  uitbreiding  tegenovergestelde  begrip- 
pen zijn,  is  het  onwedersprekelijk,  dat  de  Liberale  partij,  die  dus- 
ver onder  de  vlag  van  het  eerste  stelsel  voer,  vierkant  rechts- 
omkeert maakt,  door  het  tegendeel  van  wat  uit  dit  stelsel  voort- 
vloeide, thans   als  program  te  aanvaarden. 

De  Liberale  partij  is  op  dit  oogenblik  zeldzaam  verdeeld,  niet 
slechts  over  do  uitwerking  der  artikelen,  maar  evenzeer  over  do 
beginselen  van   Staatsbeleid. 

Slechts  in  één  opzicht  stemmen  alle  saam.  We  zouden  het  kun- 
nen noemen:  hun  tegenzin  tegen  de  heerschappij  van  het  ge- 
openbaarde geloof;  maar  noemen  het  liever  in  hun  terminologie: 
hun  vrees  voor  clericale  reactie. 

Dit  drijft  hen,  om  met  de  stembus  in  zicht,  onder  terzij stelling 
van  alle  geschilpunten,  de  schoolquaestie  op  den  voorgrond  te 
schuiven  in  den  zin  van  versterking  der  Staatsschool  als  horstwering 
tegen  kerkelijke  invloeden.        ^ 


13 

Zoodra  dit  fantoom  ten  tooneele  komt,  vergeten  ze  hun  onder- 
linge verdeeldheid,  zoo  zelfs  dat  Mr.  Van  Houten,  wiens  stelsel 
hem  tot  pleitbezorger  der  vrije  school  moest  maken,  met  pak  en 
zak  naar  de  voorstanders  van  het  Staatsalvermogen   overloopt. 

Het  Vaderland  verkeert  bij  deze  zwenking  ongetwijfeld  in 
gunstiger  positie  dan  de  andere  bladen,  die  door  hun  verleden 
aan  het  nu  verlaten  stelsel  verbonden  zijn. 

Of  ging  het  beweren  ook  dezer  bladen  op,  dat  ze  thans  niets 
•anders  dan  vroeger  bedoelen,  er  zou  slechts  uit  blijken,  dat  Mr. 
Groen  van  Prinsterer  goed  had  gezien,  toen  hij  zijn  anti-revolu- 
tionairen leerde,  dat  er  bij  het  liberale  schoolwetsysteem  een  leer 
binnens-  en   een    leer  buitenskamers  was. 

Buitenshamers  het  stelsel  der  vrije  concurrentie. 

Binnenskamers  bet  stelsel  van  liberaliseering  der  natie,  op  's  Lands 
kosten,   in    de  valschelijk  dusgenaamde  neutrale  school. 


De   Balans. 


Alle  concurrentie  berust  op  de  theorie  van  de  Balans  met  haar 
twee  schalen.  Er  is  een  schaal  rechts,  er  is  een  schaal  links,  en 
naar  gelang  het  tongetje,  naar  u  toe  of  van  u  af  blijvend,  door 
het  huisje  zwikt,  heeft  de  schaal  die  overslaat,  de  andere  volkomen 
in  haar  macht;  tenzij  deze  op  haar  beurt  door  bijvoeging  van 
nieuw  gewicht  het  tegen  de   machtiger  ophaalt. 

Denk  u  in  dat  beeld  den  strijd  tusschen  de  Staatsschool  en  de 
Vrije  School,  en  drie  gevallen  zijn  denkbaar:  1.  0/ dat  de  evenaar 
in  het  huisje  staat;  dan  is  de  Staatsschool  in  even  gunstige  of  on- 
gunstige conditie  ah  de  Vrije.  2.  Of  de  evenaar  zwikt  een  tiental 
graden  nu  her-  dan  derwaarts;  dan  gaat  het  beurtelings,  met  de  ééne 
school  mi,  met  de  andere  straks,  op  en  neer.  3.  Of  de  balans  blijft 
schuins  staan,  doordien  de  lichtere  schaal  het  tegen  de  zwaardere 
niet  meer  kan  ophalen ;  dan  houdt  de  eigenlijke  concur^-entie  tusschen 
heide  scholen    op. 

Van  Anti-revolutionnaire  zijde  nu  is  steeds  beweerd,  dat  we 
sinds  1857  nooit  anders  dan  in  het  laatste  geval  verkeerd  hebben. 
De  schaal,  waarin  ,het  Openhaar  onderwijs  ligt,  was  met  zooveel 
privilegiën  en  rollen  gouds  overladen,  dat  de  schaal  waarin 
de  Vrije  School  gelegd  was,  aan  de  nok  van  een  bijna  recht- 
standig getrokken   balans    schier  hopeloos  hing  te  wiegelen. 

Dat   heette  dan    de   vrije  Concurrentie,  die  ons  gegund   was. 

Die  toestand  is  onhoudbaar.  Daarin  moet  verandering  komen. 
Zoo  gaat  het  niet   langer ! 

Goed,  zeggen  onze  •  Liberalen  !  We  zullen  u  aan  verandering 
helpen,  en  op  de  Staatsschool  nogmaals  zooveel  rollen  gouds 
stapelen,  dat  uw  schaal  met  de  Vrije  School  zelfs  dat  wiegelen  in 
de  hoogte  verleert! 

Lees  wat   een  liberaal  orgaan    nog  gisteren  schreef: 

Ikdere    verbetering    en    uitbreiding  van  het  Staatsonderwijs 


14 

VERZWAKT     DK      POSITIE      DER      BIJZONDERE     SCHOLEN     EN      IS    TOCH     ON- 
VERMIJDELIJK. ... 

Tot  zulk  een  verzwakking  van  onze  positie  heeft  de  Libersekj 
partij  in  haar  scherpe  resolutie  dan  ook  met  voorbedachten  j:ade 
besloten,  en  ze  wil  ons  daarbij  dwingen  met  ons  eigen  geld  iói  diiQ 
verzwakking  meè  te   werken. 

Ter  toelichting  strekke  een  dubbel  overzicht:  1.  De  stand  der 
balans  gelijk  die  nu  is,  en  2.  de  stand  der  balans,  gelijk  die  (bij 
doorvoering  der  scherpe  resolutie)  zal   worden. 


Er  zijn  in  ons  land  een  goede  460  duizend  kinderen  van  6- — 12 
jaar. 

Van  dezen  gaan  er  op  de  Staatsschool  325,314  (15  Januari  1872). 

Op  ondersteunde  scholen,  die  met  Staatsscholen  gelijk  staan, 
ruim  4000. 

Saam    derhalve  circa  330  duizend  onder  de  13  jaar. 

Alle  Bijzondere  Scholen  saam  tellen  slechts  90,087  leerlingen 
van  gelijken  leeftijd. 

Een  toch  nog  aanzienlijk  getal,  meent  ge!  Negentig  duizend  \m- 
deren  op  onze  Christelijke  scholen! 

Hoe  ge  n  vergist! 

Er  zijn  in  ons  land  3766  scholen  van  lager  onderwijs.  Van  dit 
cgfer  zijn  2649  Openbare,  144  met  Staatsscholen  gelijkstaande  en 
slechts  973  Bijzondere  Scholen. 

Maar  nu,  zijn  dit  onze  scholen? 

Och  neen  ! 

Van  deze  973  scholen  zijn  428,  dus  bijna  de  helft,  scholen  van 
particuliere  onderwijzers  voor  den  middel-  en  meer  gegoeden  stand, 
meerendeels  zonder  godsdienstig  karakter. 

Van  de  545  die  dan  resten,  zijn  272  scholen  Eoomsch  en  11 
Israëlitisch. 

Van  de  262  die  dan  nog  overblijven,  zijn  50  diaconiescholen, 
voor  een  deel  nog  in  handen  van  niet-belijdende  Kerkeraden. 

Zoo  blijven  dus,  alle  saamgenomen,  slechts  even  200  scholen  voor 
de   Christelyk-historische  vrije  school  over,  aldus  verdeeld: 

Christelijk  nationaal  onderwijs  :  131 

Overigen 79. 

Onder  deze  overigen  schuilen  dan  nog  enkele  Protestantsche  scholen 
van  zeer  onbeslist  karakter,  zoodat  we  veilig  zeggen  kunnen,  dat 
van  de  bijna  vier  duizend  scholen  in  ons  land  slechts  twee  honderd 
onderwijs  geven  in  den  geest,  dien  wij  voorstaan.  Is  het  meer  dan 
een  druppel  aan  den  emmer? 

En  nu  de  Kostenrekening? 

Wat  meent  men  wel  dat  deze  Staatsschool  uit  de  Nederlandsche 
belasting-opbrengst  trekt  ? 

De  landsregeering  betaalde  -in  1873  (thans  veel  meer)  reeds 
ruim  vijf  en  een  halve  ton  gouds. 


15  • 

De  gemeenteliassen  in  datzelfde  jaar  vier  milUoen  en  één  tonne 
gouds. 

De  Provinciën  ruim  anderhahe  tonne  gouds. 

Alles  na  aftrek  van  de  byna  negen  ton  die  aan  schoolgeld  ge- 
heven werd. 

De  uitgaaf  was  dus  oorspronkelijk  vijf  milUoen  en  zeven  tonnen 
gouds. 

Hieronder  zijn  begrepen  bijna  anderhalve  ton  aan  pensioen  voor 
•onderwijzers. 

Ook  de  ruim  twee  <onne»^oMC?s  voor  de  opleiding  van  onderwijzers. 

Houdt  men  in  het  oog,  dat  in  '73  en  '74  deze  cijfers  nog  zeer 
aanzienlijk  verhoogd  zijn,  dan  blijkt  dat  de  Staatsschool  thans  ruim 
zes  milUoen  guldens,  aan  de  belastingschuldigen  kost. 

Deze  zes  milUoen.  guldens  worden  voor  het  grooter  deel  geheven 
van  voorstanders  der  vrije  school. 

De  uitkomsten  der  laatste  verkiezingen  toonden  dat  de  voorstan- 
dei's  der  vrije  school  zelfs  onder  de  stemgerechtigden  de  meerderheid 
vormen.  Onder  de  overige  volksklassen  is  dit,  nog  veel  sterker  het 
geval. 

De  voorstanders  der  Staatsschool  (Radicalen,  Liberalen  en  linker- 
Conservatieven)  betalen  dus  de  kleinere  helft,  om  het  meerdere  van 
ons  te  nemen. 

En  ook  al  nam  men  aan,  dat  het  »half  om  half"  staat,  dan  nog 
lichten  ze  door  de  Staatsmacht  drie  milUoen  gulden  uit  onze  piivé- 
kassen,  om  hun  Staatsschool  in   stand  te  houden. 

Stel  nu  dat  er  bij  uiterste  krachtsinspanning  nog  eVw  milUoen 
's  jaars  voor  de  bijzondere  school  wordt  saaragebracht,  dan  blijkt 
derhalve,  dat  er  onzerzijds  vier  milUoen  voor  ónze  scholen  beschik- 
baar was. 

Van  deze  vier  milUoen  ontneemt  de  Liberalistische  partij  in  al 
haar  schakeeringen  ons  drie  milUoen  om  haar  Staatsschool  in  stand 
te  houden,  voegt  die  bij  de  drie  milUoen  die  ze  zelf  opbrengt,  en 
roept  ons  dan  toe:  Als  ge  nu  met  uw  één  milUoen  maar  tegen  onze 
ZES  milUoen  wilt  concurreer  en! 

Zóó  stond  de   balans! 

Maar  ook  die  verhouding  is  in  het  oog  onzer  tegenstanders  voor 
de  Staatsschool  nog  ,niet  gunstig  genoeg ! 

Ge  zult  minstens  nog  ruim  de  helft  van  uw  ééne  millioen  moeten 
afstaan. 

De  zes  tegen  één  gaat  nog  niet. 

Het   moet  zeven  tegen  een  half  worden. 

»Er  waren  twee  mannen  in  een  stad,  de  een  rijk  en  de  ander  arin." 
»De  rijke  had  zeer  vele  schapen  en  runderen." 
»Maar  de  arme  had  gansch  niet  dan  een  eenig  klein  ooilam.^* 
Ook  dat  nam  de  rijke  man  hem  af. 


16 


De  rijke  man  en  het  ooilam. 

De  Balans  lusschen  de  Staatsschool  ea  de  Vrije  Schoor  staat 
reeds  zes  tegen  één. 

Ook  dat,  zoo  zagen  we  in  het  vorig  artikel,  is  in  het  oog  onzer 
Schoolwet-mannen  nog  te  ongunstig  voor  hun  beschermelinge.  Het 
moet  zeven  tegen  een  half  worden. 

Waarop  deze  berekening  rust  ? 

Zio  het  bier. 

De  scheiye  resolutie  houdt  drie  artikelen : 

.1".  De  on^ervT^iQ\'s,-tractementen  zullen  verhoogd  worden. 

2*.  Het  aantal  onderwijzers  zal  vermeerderd  worden. 

3o.  De  opleiding  van  onderwijzers  zal  krachtiger  worden  gesteund. 

Zet  deze  artikelen  in  geldcijfers  om  en  ge  verkrijgt  deze  berekening  : 

Thans  wordt  aan  het  onderwijzers-personeel  der  Staatsscholen 
uitbetaald:  ƒ  3.135.094.10";  zeg:  drie  mUlioen' één    ton. 

Uit  deze  som  genieten  tractement  2578  plus  44  personen,  die 
onderwijs  geven,  van  den  len  rang;  2577  plus  309  van  den  2 en 
rang  ;  en  1339  plus  271  van  den  oen  rang:  saam  alzoo  7118  personen. 

Naar  den  eisch  der  verhooging  zal  het  minimum  voor  den  hoofd- 
onderwijzer ƒ800  a  ƒ900,  bebalve  vrije  woning  en  tuin,  moeten 
zyn.  Het  gemiddeld  cijfer  stellen  we  derhalve  vast  niet  te  hoog, 
indien  we  /'950  aannemen.  Voor  den  hulponderwijzer  kan  het  dan 
niet  lager  dan  ƒ450  vallen.  Voor  den  kweekeling  niet  onder  de 
ƒ100.  Deze  cyfers  zijn,  detegenpartij  zal  het  toestemmen,  matig  gesteld. 

2578  Hoofdonderwyzers  )    ^gg^  x  /  950 ƒ  2.490.900 

44  Hoofdonderwijzeressen.    l  -^ 

^Vl  Hulponderwijzers  )    gggg  x  ƒ  450  ....  /  1.298.700 

309  Hulponderwijzeressen.      (  ■' 

1339  Kweekelingen  (m.)  |    ^g^^  X  f  \0^ ƒ     161.000 

371  Kweekehngen  (vr.)  j    " 

ƒ  3.950.600 

De  vermeerdering  van  het  aantal  onderwijzers  kan,  hoe  men  het 
ook  wende  of  keere,  niet  minder  dan  372  hoofdonderwijzers  en  900 
hulponderwijzers  bedragen.  1.  Wijl  het  getal  scholen  dient  vermeer- 
derd te  worden,  minstens  met  150;  2^.  wijl  het  cijfer  van  leer- 
lingen voor  eiken  onderwijzer  te  groot  is;  B".  ^ijl  men  de  hulp- 
onderwijzers aan  het  hoofd  eener  school  zal  doen  wegvallen  ;  en 
4°.  wijl  men  het  grooter  deel  der  kweekelingen  door  hulponderwij- 
zers wil  vervangen. 

Voor  a.,  de  150  nieuwe  scholen,  zijn  minstens  noodig  150  hoofd- 
onderwijzers, 200  hulponderwijzers  en  100  kweekelingen. 

Voor  b,  zyn  vereischt  500  hulponderwijzers. 

Voor  c.  222  hoofdonderwijzers. 

Voor  d.  400  hulponderwijzers. 

Dit  zou  een  totaal  geven  van  372  hoofd-  en  1100  hulponderwy- 
zers. 


17 

Hierbij  houde  men  echter  in  het  oog,  dat  een  aantal  van  222 
hulpouder.wijzers  (c)  vrijvalt,  en  het  getal  kweekelingen  met  de  helft 
slinkt. 

De  meerdere  kosten  voor  het  tweede  artikel  der  scherpe  resolutie 
zullen  dus  zijn: 

372  hoofdonderwijzers  ad  ƒ  950 ƒ      353.400 

900  hulponderwijzers     „    „  450- „       405,000 

f      758,400 
Trek  hiervan  af  800  kweekei.  ad  ƒ  100  ...  .  ■  „        80.000 
Dan  blijft  het  totaal.  ...  ƒ      678,400 
Voor  de  150  nieuwe  Scholen   en  de    372   nieuwe   onderwijzerswo- 
ninhen  zal  tot  aanbouw  een  kapitaal  noodig  zijn  van  minstens 

150  scholen     ad  ƒ  10,000 ƒ1,500,000 

372  woningen  „     „     6,000. „  2,232,000 

■     _    Saam  ....  /  3.732,000 
D.    i.  aan  jaarlijksche  infrest  ad  4  pCt.   »      149,280 
.  Voor  meerdere'  schoolbehoeften  enz.  kan 

men   veilig  stellen.  . „         50,000 

Eindelijk  het  derde  artikel:  meerdere  kosten  aan  opleidinc/,  zal,  om 
iets  te  beteekenen,  een  jaarlijksche  butgetverhooging  van/ 100,000 
na  zich  sleepen. 
Maken  we  dus  het  budget  der  scherpe  resolutie  op  dan  vinden  we: 
Voor  artikel  1.  Onderw.-tractementsverhooging. 

Trek  van /  3,950,600 

af „  3,135,094 

ƒ      815,506 

Voor  artikel  2.  Vermeerdering  van  personeel. 

Tractement /      678,400 

Aanbouw „      149,280 

Schoolbehoeften „        50,000 

„       877,680 


Voor  artikel  3.  Opleiding  van  onderw „       100.000 

Jaarlijksch  totaal.  .  .  ƒ  1.793,186._ 

Hierbg  vergete  men  intusschen  niet,  dat  de  uitvaardigers  dezer 
resolutie  op  verre  na  met  deze  berekening  nog  geen  vrede  zullen 
nemen.  Twee  millioen  zal  wel  hun  minste  eisch  zijn.  Houden  we 
ons  voorshands  aan  de   één  millioen   acht  ton. 

Men  toetse  hieraan,  hoe  sober  we  in  onze  becijfering  waren  toen 
we  gisteren    van  één  millioen  npraken. 

De  voorstanders  der  Vrije  School  hebben  er  zich  dus,  gaat  deze 
scherpe  Resolutie  bij  de  stembus  in  Juni  door,  op  voor  te  bereiden, 
dat  men  hun  in  allerlei  vorm  van  belasting  voortaan  minstens  een 
acJd  a  negen  tonnen  gouds  meer  nog  dan  dusver  ten  behoeve  der 
Staatsschool  zal  afpersen. 

Voor  zeer  velen  zal  dit  de  droeve  noodzakelijkheid  met  zich  bren- 
gen, om  elke  bijdrage  aan  het  Vrije  onderwijs  te  ontzeggen.  Den- 
zelfden gulden  kan  men  maar  eens  uitgeven! 

Al  oordeelt  men  dus,  dat  de  liefde  voor  de  vrije  school  ook  dan  nog 
het  onmogelijke  zal  doen,  om  de  schade  niet  geheel  ten  haren  laste 
te  doen  komen,  dan  nog  staat  het  vast,  dat  de  vrije  school,  naar  de 
matigste  becijfering  een  drietal  tonnen  gouds  verliezen  zal. 


Drie  tonnen  goucis  verliezen,  let  wel,  dat  beteekent  1°.  een  reeks 
van  scholen  te  sluiten,  2".  op  anderen  door  verhoogd  schoolgeld- het 
aantal  kinderen  te  doen  slinken,  en  3°.  de  oprichting  van  nieuwe 
scholen  te  beletten. 

En  om  dan  nog  dat  karig  en  jammerlijk  resultaat  te  bereiken, 
vergeet  het  niet,  zal  in  elk  geval  vijf  a  zes  tonnen  gouds  meer  dan 
dusver  door  u  betaald  moeten  worden. 

En   ware  dit  nog  maar  al! 

Maar  van  het  allerjammerlijkste  zwegen  we  nog. 

Eoei  eens  zonder  riemen.  Of  ook,  houd  eens  school  zonder  on- 
derwijzend personeel. 

Onze  schoolcommissiën  weten,  hoe  schreiend  leeg  nu  reeds  de  lijst 
van  sollicitanten  is. 

Wat  zal  het  dan  niet  worden, "als  de  Staatsschool  nog  eens  met 
een  Leviathan's  hap  362  Hoofdonderwijzers  en  900  Hulponderwij- 
zers wegneemt? 

Het  aantal  personen  die  lust  en  geschiktheid  voor  het  onderwij- 
zersvak hebben,  kan  zich  toch  niet  eindeloos  uitzetten.  We  vis- 
schen  in  één  water.  Wat  zal  er  dus  voor  onze  scholen  te  vangen 
overblijven,  als  het  voortaan  ten  behoeve  der  Staatsschool  een  moord- 
visschen  wordt,  om  maar  onderwijzers  te  hebben. 

Te  smartelijker  zullen  we  met  onze  schier  leege  schakels  tegen- 
over die  volle  sleepnetten  staan,  omdat  wè  ook  financieel  tegen 
de   Staatsschool  zullen   hebben   op   te  bieden. 

Bit  weet  ieder  deskundige:  Als  de  Staatsschool  haar  tracte- 
menten  verhoogt,  moeten  ook  wij  verhoogen,  of  we  worden  ruiter 
te  voet. 

Ook  onze  scholen,  die  nu  reeds,  tegen  wind  én  tij  oproeiend, 
nauwelijks  de  gelden  voor  de  thans  bestaande  tractementen  vin- 
den kunnen,  zullen  dan  derhalve  nog  een  /  300  a  f  300  mogen 
bijpassen. 

Men   zal  meer  moeten  uitgeven,  terwijl  er  minder   in   kas  is. 

Wie   stuit  dan   het   Bankroet  ? 

Een  Bankroet,  het  kan  niet  dikwijls  genoeg  gezegd,  is  sluiting 
van  scholen  ! 

Zoo  komt  dan  het  kort  begrip  der  scherpe  resolutie  hierop  neör : 
Om  zijn  school  heter  te  maken,  wil  de  schoolwatman  onze  school 
dooden.  ^ 

En  dat  zal  hij  doen,  niet  zelf  week  geworden  over  zoo  onbarm- 
hartige noodzakelijkheid,  maar  hardvochtig,  in  koelen  bloede,  het 
u  nog  euvel  afnemend,  dat  ge  een  kreet  van  verontwaardiging 
over  zulk  een  jammerlijke  toekomst  durft  uiten. 

Wien  doet  dit  niet  aan  den  rijken  man  en  het  ooilam  den- 
ken ? 

»Ook  de  Schoolwetlieden  en  wij,  zijn  die  tw.ee  mannen  in  een- 
zelfde land,  de  een  rijk,  de  ander  arm. 

De  rijke  heeft  zeer  veel  scholen  en  leermeesters. 

Maar  wij  armen,  hebben  gansch  niet,  dan  een  eenig  klein  school- 
wezen, óns  ooilam,  dat  we  met  onze  eigen  penningen  betaald  heb- 


19 

ben  en  hebben  het  gevoed,  dat  het  groot  met  ons  is  geworden  en 
bij  onze  kinderen  te  gelijk. 

Maar  nu  is  den  rijken  man  een  wandelaar  overkomen,  een  uit- 
heemsche  gast,  die  zich  als  Staatsabsolutisme  laat  aandienen,  en 
om  dien  te  onthalen,  neemt  hij  ons  arm  ooilam  en  wil  het  ten 
offer  brengen  aan  de  uitheemsche  macht,  die  bij  hem  introk !" 

Het  is  de  parabel  van  Nathan,  niet  »den  wijze"  van  Lessing, 
maar    den  profeet   des  Heereu. 

Mannen  broeders,  vindt  Nathan's  parabel  onder  ulieden  nog 
gehoor? 


De  Scher|ie  Resolutie. 

Zoo  is  dan  de  Scherpe  Resolutie  in  optima  forma  verschenen.  Ze 
handelt    van  twee  stukken  :  1.   Schooldwang,  en   2.  Staatsschoolwezen. 

Om  het  overzicht  duidelijk  te  maken,  hebben  de  pleitbezorgers 
dezer  tjrannieke  maatregelen  zich  de  moeite  getroest,  om  hun  plan- 
nen in  een  reeks  artikelen  te  formuleeren. 

Zij  hun  daarvoor  onze  dank ! 

Thans  kan  men  beoordeelen,  of  we  in  onze  aanklacht  te  vergin- 
gen. Het  vrije  Nederland  weet  nu  voor  het  minst  waaraan  het 
zich  te  houden  heeft. 

Hoe  sober  we  dusver  in  onze  voorstelling  waren  en  hoever  de 
tyrannieke  toeleg  zelfs  onze  stoutste  verwachting  overtreft,  blnkt 
het  best  uit  de  volgende  becijfering. 

1.  De  heeren  decreteeren,  dat  alom  in  den  lande  zooveel  Staats- 
seholen  moeten  gebouwd  worden,  dat  alle  kinderen  boven  de  vijf 
jaar  er  plaats  kunnen  vinden.  Stel,  er  zijn  in  een  gemeente  500 
kinderen  van  die  klasse,  en  slechts  voor  een  tiental  wordt  Staats- 
onderwijs verlangd,  toch  zal  er  een  school  voor  500  kinderen  moe- 
ten gebouwd  worden.  Voor  250,000  kinderen  zal  men  derhalve 
minstens  600  scholen  hebben  bij  te  bouwen  en  de  meeste  dorpen 
zullen  hun  te  kleine  school  door  een  grootere  hebben  te  vervangen. 

Hiertoe  is  een  kapitaal  vereischt  van  circa  f  15,000,000,  een 
jaarlijksche  uitgaaf  van  ƒ  600,000  vertegenwoordig'end. 

2.  De  tractemeuten  moeten  voor  den  hoofdonderwijzer  op  min- 
stens ƒ  1000,  voor  de  hulponderwijzers  op  tusschen  de  f  700  en 
ƒ  500  gebracht.  Als  gemiddeld  cijfer  mag  men  dus  stellen  f  1100 
en  ƒ  600. 

Voor  de  thans  in  dienst  zijnde  onderwijzers  geeft  dit: 

2622  Hoofdoudèrwijzers.  a  ƒ  1100 ƒ  2,88J.,200 

2886  Hulponderwijzers     a    „    600 „   1.731,600       ^ 

De   kweekelingen „      100,000 

ƒ4,715,800 
Thans  wordt  betaald  .  .  .  „   3,133,094 

Alzoo  een  vermeerdering  van  .  .  .  f  1,580,706 


20 

3.  Voor  de  nieuwe  scholen  zullen  benoodigd  zija  600  Hoofdon- 
derwijzers en  1200  Hulponderwijzers. 

Dit  eisclit  een  jaarlij ksche  uitgave  van:  «. 

Voor     600  Hoofdonderwijzers  ai  /IIOO.  ...  ƒ     660,000 

„     1200  Hulponderwijzers    „     „    600 .  .  ,  .    „     720.000 

Kweekelingen «       50,000 

Totaal /  1,430,000 

4.  Artikel  20  der  Schoolwet  vervalt.  In  de  plaats  der  220  Hulp- 
onderwijzers komen  derhalve  220  Hoofdonderwijzers. 

Dit  verhoogt  het  salaris  met 

220  X  ƒ  500  ir  / 110,000 
En  eischt  voor  den  bouw  van  220  Onderwijzerswoningen  220  X  6000 
=1  f  1,320,000  of  eene  jaarlijksche  uitgaaf  van  circa  f  70,000. 

Totaal ƒ180,000 

5.  Voor  meerdere  schoolbehoeften  zal  op  de  600  nieuwe  scholen 
ad  f  500  's  jaars  betaald  moeten  worden  f  300,000. 

6.  Op  de  bestaande  scholen  zal  het  aantal  Hulponderwijzers  in 
dier  voege  worden  vermeerdei'd,  dat  op  elke  school  van  26  leer- 
lingen één  Hulponderwijzer  komt,  en  vooi'ts  grosso  modo  het  getal 
Hulponderwijzers  toenerae  met  elke  40  kinderen  daarenboven. 

Op  een  totale  schoolbevolking  van  circa  550,000  kinderen  zal  derhalve 

— ~ d.  i.  een  totaal  van  14,000  hulponderwijzers  vereischt  zijn. 

We  rekenden  dusver  op  400  hulponderwijzers.    Nog  10,000  moeten 
er  derhalve  bijkomen. 

10,000  ad  ƒ  600  geeft  /  6,000,000. 

7.  Dertien  rijkskweekscholen  wil  men  stichten.  Het  bestaande 
getal  wordt  hiermee  verdriedubbeld.  De .  kosten  mag  men  veilig 
ramen  op  ƒ  300,000. 

8.  Het  schooltoezicht  zal  worden  vermeerderd.  Stel  hiervoor/" 3 0,000. 
Trek  nu  deze  cijfers  saam. 

Art.  1 ....ƒ■  600,000 

>      2 »  1,580,706 

»      3 .     .     .  »  1,430,000 

»      4 »  180,000 

»      5.' »  300,000 

»      6 "^ »  6,000,000 

»      7 .     .     .  »  300,000 

en»      8 »  30,000 

en  ge  verkrijgt  een  totaal  van  ƒ10,420,706 

Wij  wezen  op  geen  grooter  uitgaaf  dan  van  anderhalf  a  twee  mil- 

lioen,  en  nu  blijkt  dat  de  eisch  dezer  heeren  ons  op  een  jaarlijksche 

meerdere  uitgave  van  tien  millioen  zal  te  staan  komen. 

Zeg    zelf,    was   de   naam  van  Scherpe  Resolutie  niet  eer  te  zwakj 

dan  te  scherp? 


21 

Het  decretum  horribile. 

Twee  artikelen,  zoo  schreven  we  gisteren,  houdt  de  Scherpe  Re- 
solutie,   beiden  op  dwang  doelend. 

Op  geldelijlcen  dwang:  de  «tiende  penning"  dien  men  heffea  wil, 
om  de  in  nood  verkeerende  Staatsschool  met  eenige  millioenen  te 
hulp  te  komen. 

Op  straJrecMerlijken  dwang  :  het  decreet  van  Schoolplicht,  dat  in 
de  portefeuille   onzer  toekomstige   ministers   gereed    ligt. 

Op  den  geldelijlcen  dwang   wezen    we  in   ons   vorig  opstel. 

Zie  hier  thans   het  stuk  dat  tot  strafrechterlijken  dwang  moet  leiden. 

Eeeds  vroeger  door  ons  bij  uittreksel  medegedeeld,  is  het  de 
aandachtige  lezing  ^  overwaard.  Lees  het  geheele  stuk,  ook  al  wekt 
het  uw  verontwaardiging,  tot  den  einde.  Het  in  een  opwelling  van 
toorn  uit   de  hand  te  leggen,    zou-  onvoorzichtig  zijn. 

RAPPORT  der  Commissie  uit  het  Nederl.  Schoolverbond,  betreffende 
den  leerplicht,  opgemaakt  door  de  hh.  Mr.  R.  C.  Nieuwenhuys,  Dr.  P. 
Romijn,  Mr.  B.  H.  Pekelharing,  W.  J.  F.  Meiners  en  Dr.  F.  G.  B. 
van  Bleeck  van  Rijsewijk. 

Naar  het  gevoelen  der  Commissie  moet  een  wel  op  den  leei'plicht  berusten  op 
de  volgende  grondslagen : 

1.  Verplicht  lager  onderwijs  van  6  tot  13  jaar  met  opdracht  aan  de  gemeente- 
besturen, om  onder  goedkeuring  van  Gredep.  Staten  de  schooluren  en  vacanties 
te  regelen.  , 

2.  Verplioht  herhalingsonderwijs  voor  allen,  die  geen  uitgebreid,  lager,  middelbaar 
of  hooger  onderwijs  genieten,  van   13  tot  16  jaar. 

Hoewel  dit  herhalingsonderwijs  zich  nog  hoofdzakelijk  zal  moeten  bepalen  tot 
de  vakken  van  gewoon  lager  onderwijs,  zal  het  echter  zoodanig  kunnen  geregeld 
worden,  dat  het  in  verband  worde  gebracht  met  het  aanleeren  van  kundigheden, 
vereischt  voor  de  betrekking,  die  de  leerling  zich  heeft  verkozen.  In  die  plaatsen, 
waar  Burgeravondscholen  bestaan,  zal  ■  dit  herhalingsonderwijs  op  die  scholen 
kunnen  genoten  worden. 

Op  het  platteland  zal  aan  dit  herhalingsonderwijs  uitbreiding  kunnen  gegeven 
worden  door  onderwijs  in  Landbouwkunde. 

De  bepalingen  aangaande  het  herhalingsonderwijs  zijn  niet  van  toepassing  op 
vrouwelijke  leerlingen. 

3.  Het  onderwijs,  op  wettig  erkende  scholen  genoten,  wordt  als  voldoende  beschouwd. 
Op  huisonderwijs  is  een  bijzonder  toezicht  noodig. 

4.  Het  toezicht  wordt  uitgeoefend  door  geheel  onafhankelijke  personen,  huiten 
alle  betrekking  tot  gemeentebesturen,  en  schoolcommissiën,  en  dus  door  speciale 
Rijksambtenaren. 

5.  Het  Rijk  wordt  verdeeld  in  districten  van  300,000  zielen  en  in  ieder  district 


22 

1  ambtenaar,    door    den    koning    te    benoemen,    belast  met    de    uitvoering  van  de 
wet  op  den  leerplicht. 

Hij  wordt  in  iedere  gemeente  bijgestaan  door  een  of  meer  personan,  die  door 
den  Commissaris  des  Konings  worden  aangesteld,  na  Burgemeester  en  Wethouders 
en  een  ambtenaar  te  hebben  gehoord. 

Het  gemeentebestuur  is  verplicht,  in  de  maand  November  van  ieder  jaar  een 
naamlijst  te  doen  opmaken  van  alle  kinderen,  in  de  gemeente 'wonende,  die  op 
1  Januari  van  het  volgende  jaar  den  leeftijd  van  6  tot  en  met  dien  van  16  jaren 
zullen  hebben  bereikt. 

Het  bestour  zendt  deze  naamlijst  voor  15  Dec.  aan  den  ambtenaar  van  he^ 
district,  waartoe  de  gemeente  behoort. 

De  besturen  zijn  verplicht  iedere  3  maanden  opgave  te  doen  van  verandering 
van  woonplaats  der  ouders,  zoowel  van  hen,  die  zich  in  de  gemeente  hebben  geves- 
tigd, als  van  hen  die  haar  hebben  verlaten. 

De  onderwijzers  zijn  verplicht  op  15  Jan.,  April,  Juli  en  October  aan  den 
ambtenaar  een  alphabetische  naamlijst  van  leerlingen,  die  hun  scholen  bezoeken, 
in  te  zenden. 

Uit  vergelijking  dezer  schooUijsten  met  de  lijsten,  opgemaakt  door  het  gemeen- 
tebestuur, moet  blijken,  vsrelke  kindereo  de  scholen  niet   bezoeken. 

De  ambtenaar  doet  door  den  hem  tot  hulp  aangewezen  persoon  onderzoek  naar 
de  redenen  van  schoolverzuim. 

Na  ingewonnen  rapport  beslist  de  ambtenaar  of  er  termen  tot  aanklacht  tegen 
de  ouders  bestaan. 

De  onderwijzers  houden  op  de  schooUijsten,  den  eerste  van  ieder  kwartaal  opge- 
maakt, nauwkeurig  aanteekening  van  schoolbezoek.  Van  ieder  schoolverzuim,  langer 
dan  zes  schooltijden,  doen  zij  aangifte  aan  hem,  die  in  hun  gemeente  met  het  toe- 
zicht op  den  leerplicht  is  belast;  deze  tracht  door  zedelijkeu  invloed  het  verzuim 
te  doen  ophouden;  mocht  dit  niet  baten  dan  wordt  daarvan  aan  den  ambtenaar 
kennis  gegeven,  die  een  vervolging  tegen  de  ouders  instelt. 

Bij  de  vrijheid,  aan  ouders  en  voogden  gelaten,  in  de  wijze,  waarop  zij  in  het 
onderwijs  hunner  kinderen  en  pupillen  willen  voorzien,  zullen  zij  echter  verplicht 
zijn  aan  deu  ambtenaar  de  meest  volledige  inlichtingen  te  geven  omtrent  de  wijze, 
waarop  het  onderwijs  wordt  gegeven. 

De  ambtenaar  beslist,  of  hui?onderwijs  voldoende  is  om  het  doel  te  bereiken,  dat 
bij  den  leerplicht  is  voorgeschreven. 

Ten  einde  over  dit  onderwijs  een  beter  oordeel  te  kannen  vellen,  zullen  de 
kinderen  zich  desgevorderd,  aan  een  examen  moeten-  onderwerpen,  afgenomen  door 
of  onder  toezicht  van  den  ambtenaar. 

Zoo  het  blijkt,  dat  dit  huisonderwijs  niet  voldoende  is,  zijn  de  ouders  of  voogden 
verplicht  daarin  verandering  te  brengen.     Bij  weigering  zijn  "zij  strafbaar. 

De  ambtenaren  en  de  personen  die  hen  bijstaan,  worden  door  het  Rijk  bezoldigd. 
Zij  hebben  toegang  tot  alle  scholen.  Zij  brengen  jaarlijks  een  beredeneerd  verslag 
uit  aan  den  Minister  van  Binnenlandsohe  Zaken. 


23 

6.  De  straf,  welke  ouders  of  voogden  kan  opgelegd  worden,  bestaat  in  boete 
•  of  snbsidiaii»  gevangenisstraf,  bij  herhaling  binnen  het  jaar  te  verhoogen  en,  bij 
voortdurende  herhaling,  gevolgd  door  ontzegging  der  burgerschapsrechten. 

De  onderwijzers,  zoo  openbare  als  bijzondere,  alsook  huisonderwijzers  zijn  ver- 
plicht de  gevraagde  iulichtingen  aan  den  fimbtenaar  of  zijn  plaatsvervanger  te 
verstrekken.  Bij  weigering  zijn  zij  strafbaar,  aanvankelijk  met  boete,  bij  herha- 
ling met  ontzegging  van  het  recht  tot  het  geven  van  onderwijs. 

Toepassing  van  straf  vervalt:  1".  als  volgens  getuigenis  van  den  arts  het  kind 
geen  voldoende  vermogens  heeft  of  door  ziekte,  hetzij  tijdelijk,  hetzij  langdurig 
ongeschikt  is  om  onderwijs  te  ontvangen,  en  2".  wanneer  de  woning  meer  dan 
11/2  uur  van  de  school  verwijderd  is. 

Als  het  mocht  blijken,  dat  de  oorzaak  van  schoolverzuim  moet  toegeschreven 
worden  aan  halstarrig  'verzet  der  kinderen,  zoo  zullen  dezen  met  toestemming  der 
ouders,  volgens  uitspraak  van  den  rechter,  in  een  verbeterhuis  kunnen  geplaatst 
worden. 

Ten  slotte  ontwikkelt  de  commissie  kortelijk  haar  denkbeelden  over  de  vermoe- 
delijke gevolgen  der  invoering  van  den  leerplicht  en  over  hetgeen  die  invoering 
vooraf  zal  moeten  gaan.  Vooreerst  zal  het  h.  i.  dringend  noodig  zijn,  niet  slechts 
in  steden  en  dorpen,  maar  zelfs  iu  buurtschappen,  goede  bewaarscholen  op  te 
richten,  omdat  bij  invoering  van  den  leerplicht  de  zorg  voor  kleinere  broertjes  of 
zusjes  niet  aan  oudere  kinderen  kan  worden  overgelaten.  Nog  andere  belangrijke 
veranderingen  zullen  eerst  in  den  bestaanden  toestand  moeten  worden  gebracht ; 
de  schooUocalen  moeten  worden  vergroot  en  nieuwe  gebouwd ;  het  onderwijzend 
personeel  moet  worden  uitgebreid,  enz.  Het  Rijk  zal  meer  dan  tot  heden  het  geval 
was  het  onderwijs  moeten  steunen. 

Ook  met  een  kort  woord  bespreekt  de  commissie  de  gemoedsbezwaren  tegen  leer- 
plicht. Zij  acht  die  bezwaren  niet  licht,  „doch"  zoo  schrijft  zij  —  „terwijl  bij 
de  voorstanders  van  het  bijzonder  onderwijs  op  dit  punt  nog  volstrekt  geen  een- 
stemmigheid bestaat  en  uw  commissie  onder  de  vele  ontvcerpen  nog  geen  gevonden 
heeft,  dat,  met  handhaving  van  het  beginsel  neergelegd  in  de  wet  van  1857,  een 
goed  resultaat  belooft,  blijft  zij  van  oordeel,  dat  het  algemeen  maatschappelijk 
belang  niet  mag  opgeofferd  worden  aari  gemoedsbezwaren  hoewel  dan  ook  van  een 
talrijk  en  zeer  belangrijk  deel  der  natie.  De  commissie  zou  zelfs  een  wet  op  den 
leerplicht  niet  wenschelijk  achten,  zoo  deze  moest  verkregen  worden  door  vermin- 
king van  het  beginsel,  hetwelk  de  schoolwet  van  1857  beheerscht. 

Is  decretum  horribile  (afgrijslijk  decreet)  voor  dit  merkwaardig 
actestuk  eea   te  sterk  gekleurde  oaam  ? 

Met  zoovele  woorden  verklaart  men  te  weten,  dat  er  bij  een  zeer 
aanzienlijk  deel  der  bevolking  getoetensbezwaren  tegen  de  Staats- 
school bestaan. 

Men  weet,  dat  in  tal  van  dorpen  de  Staatsschool  de  eenig  be- 
staande is. 

Desniettemin  durft   men  voor,stellen,  dat  met  gevangenisstraf  ge- 


24 

kastijd  zal  worden  de  Nederlandsche  vader,  die  om  der  conscientie- 
tcille  weigert  zijn  kind  aan  de  Staatsschool  af  te  staan. 

Wat  verkrijgt  men  door  zulk  een  volksontwikkeling  andefs  da^ 
een  natie,  waarin  de  edelste  levenskracht,  de  hackt  der  conscientie 
is  gesmoord. 

Ons  althans  zal  men  het  recht  tot  brandmerking  van  dit  heil- 
loos tyranniek   bedrijf  niet  kunnen  betwisten. 

Dat  schoolverzuim  uit  plichtverzaking  strafbaar  is,  toonden  we 
zelf  aan. 

Nu  men  plichtbetrachting  met  kerkerstraf  wil  doen  boeten,  zijn 
we  van  de  Inquisitie  met   haar  nas'leep    niet  verre   meer. 

Arme  eeuw!  dansend  om  den  Vrij  heidsboom  heeft  men  u  inge- 
wijd, en  aan  den  triomf  van  den  ergerlijksten  Dwang  zal  men  u 
dienstbaar  maken. 

Kon  het  anders? 

Is    vrijheid  buiten  den   Christus  meer   dan    zelf  begoocheling? 

» Indien  dan  de  Zoon  u  zal  hebben  vrijgemaakt,  zoo  zult  gij 
waarlijk  vrij  zijn !" 

In  Zijn  Naam  sta,  ook  bij  de  dingen  die  komende  zijn,  onze  hulpe ! 


EIEVEN  TEGEN  DE  SCHOOLWET 


EN 


HET  GEHEIM  VERRADEN. 


(OVERGEDRXTKT   UIT    „DE    STANDAARD.") 


AMSTEEDAM,  J.  H.  KRÜYT. 

1875. 


GRIEVEN  TEGEN  DE  SCHOOLWET. 


Het  Concurrentiestelsel  in  zake  Onderwijs. 

Onze  bewering,  dat  Concurrentie  in  zake  Onderwijs  op  den  duur 
onhoudbaar  was  en  nooit  tot  een  gezond  schoolstelsel  leiden  kon, 
heeft   tegenspraak  uitgelokt. 

We  vragen  revisie  van  dat  oordeel,  en  geven,  ter  voorkoming 
van  misverstand,  vooraf  een  duidelijke  uiteenzetting  van  ons  ge- 
voelen. 

Zoolang  art.  194  der  Grondwet  blijft  wat  het  is,  kan  men  aan 
het  Concurrentiestelsel  niet  ontkomen. 

Elke  voorstelling  dus,  alsof  we,  zoolang  het  niet  gelukt  is,  dat 
artikel  te  wijzigen,  aan  opheffing  der  Concurrentie  dachten,  berust 
op  dwaling. 

Zoolang  der  Overheid  eenerzijds  de  plicht  is  opgelegd,  voldoend 
openbaar  lager  onderwijs  te  geven,  en  anderzijds  aan  particulie- 
ren de  vrijheid  onverlet  blijft  om  vrije  scholen  te  openen,  bestaat 
de  Concurrentie  in  zake  de  volksschool  niet  slechts  feitelijk,  maar 
krachtens  de  wet. 

Onze  strijd  tegen  het  Concurrentiestelsel  gaat  dan  ook  uit  van 
de  stellige  overtuiging,  dat  het  vroeger  of  later  gelukken  zal, 
de  » ellendige  zinsneê"  van  art.  194  te  doen  wegvallen  en  onze 
volksschool  te  vrijwaren  tegen  de  doodende  omarming  der  po- 
litiek. 

De  Staat  kan  niet  schoolmeesteren,  wyl  hij  noch  paedagogi- 
sche  beginselen^  noch  godsdienstige  belijdenis  heeft,  en  diensvol- 
gens  een  neutraliteit  moet  najagen,  die  practisch  op  bevoorrech- 
ting van  het  modernisme  en  bestrijding  van  het  Christendom 
uitloopt. 

En  toch  kan  evenmin  ontkend,  dat  de  Staat  zijn  plicht  vei-- 
zuimen  zou,  indien  hij  geen  waarborg  bood,  dat  het  volksonder- 
wijs, op  deugdelijk   peil   gehouden,  onder   aller   bereik  viel. 

Verbind   die  beiden,  en   we  zien  geen  /indere  oplossing,   dan  de 


Zelfstandige  organisatie  van  het  Lager  Onderwijs,  onder  toezicht  der 
Wetgevende  Macht, 

Het  onderwijs  is  uit  zijn  aard  geen  staatkundig,  maar  een  maat- 
schappelijk vraagstuk.  Niet  op  het  terrein  van  den  •  Staat,  maar 
wel  op  dat  der  maatschappij,  is  de'  natuurlijke  verbinding  te  vin- 
den van  de  belangen,  die  ouders  en  kinderen,  Kerk  en  Staat, 
ten  opzichte  van  het  Lager  Onderwijs,  gelijkelijk  kunnen  doen 
gelden. 

Eerst  indien  deze  waarheid  erkend  wordt,  valt  de  tegenstellincr 
tusschen  Staat  en  Kerk  in  zake  de  volksschool  voor  altijd  wee, 
en  kan  men  tot  een  stelsel  geraken,  dat  de  vrije  school  als  re- 
gel huldigt  en  slechts  bij  wijze  van  aanvulling  de  ofliciëele  neu- 
trale  school  laat  voortbestaan. 

Welke  bedenki'ugen  nu  hebben  de  voorstanders  van  het  thans 
vigeerend  Concurreötiestelsel  hiertegen  in  te  brengen?  En  gesteld 
al,  dat  ook  met  dit  sociale  sysCeem  van  onderwijs  de  volmaakt- 
heid niet  bereikt  ware,  wegen  die  bedenkingen  tegen  de  geva- 
ren van   het  Concurrentiestelsel  op? 

Welke  dan   die  gevaren  van  het  Concurrentiestelsel  zijn? 

Met   name  wijzen   we  op  een  vierioX. 

1.  Be  school  wordt  tot  inzet  verlaagd  voor  het  politieke  kansspel. 

Ons,  anti-revolutionairen,  is  vaak  verweten,  dat  door  onzekittel- 
oorigheid  de  schoolquaestie  in  de  politieke  debatten  was  binnen- 
geleid! Alsof  niet  het  Conservatieve  schoolsysteem,  (en  dat  biedt 
ons   de  wet  van  '57),  tot  deze   politieke   inmenging  dwong! 

Breng  het  over  op  industrieel  terrein,  waar  de  concurrentie 
meer   eigenaardig   thuis  hoort,  en   niemand    weerspreekt   dit. 

Denk  u,  dat  van  overheidswege  voor  het  steeds  in  voorraad 
hebben  van  een  voldoende  hoeveelheid  levensmiddelen  in  elke 
gemeente  van  ons  land  te  zorgen  ware,  zou  het  dan  billijk  zijn, 
onze  bakkers,^  vleeschhouwers,  kruideniers,  enz.  van  agitatie  te 
beschuldigen,  indien  ze  bij  de  stembus  zich  weerden  om  deze  on- 
mogelijke concurrentie  tot  de   kleinste  afmetingen    te   beperken? 

En  is  het  dan  onze  schuld,  dan  wel  die  van  den  Conservatie- 
ven wetgever,  dat  we  door  de  stembus  het  eenig  afdoend  instru- 
ment zochten  te  bespelen,  waardoor  de  groot-concurrentie  van  den 
schoolhoudenden  Staat  kon  belet  worden,  voort  te  schrijden  tot 
onze  algeheele  onderdrukking?  < 

De  wet  zelve  maakt  de  volksschool  tot  een  politieke  quaestie 
bij  uitnemendheid. 

Tot  een  politieke  quaestie  voor  onze  Liberalen,  die,  bij  ontsten- 
tenis van  een  gemeenschappelijk  program,  zich  om  de  neutrale 
volksschool  schaarden,  ter  beveiliging  van  het  kostelijk  instrument, 
dat  hun  door  Conservatieve  kortzichtigheid  ter  liberaliseering  van 
het    opkomend  geslacht   geboden    was. 

Tot  een  politieke  quaestie  voor  onze  Conservatieven,  die,  ter  elfder 
ure  de  fout  van  '57  inziende,  de  schoolquaestie  bij  uitnemend- 
heid geschikt  keurden,  om  hun  den  steun  der  doleerendo  partijen 
te  verzekeren. 


Tot    een    politieke    qnaestie    voor  onze    Roomsch- Katholieken,  die, 
minder    geneigd    om    hun  staatkundige  bedoelingen  te  laten  door- 
schemeren,   zich  met  zeldzamen   tact   achter  de  batterij  der  schoof-*' 
quaestie  terugtrokken.  ^ 

En  óók,  tot  een  politieke  quaestie  voor  ons,  Anti-re volutiönai- 
ren ;  zóó  zelfs,  dat  de  elementaire  bestudeering  van  het  algemeen 
staatkundig  beleid  er  lange  jaren  door  op  den  achtergrond  werd 
gedrongen 

Dermate  tot  een  politieke  quaestie  verlaagd,  dat  sinds  een  tien- 
tal jaren  de  school  schier  het  eenig  Shibboleth  bij  de  verkiezin- 
gen, de  eenig  maatgevende  onderscheiding  der  partijen,  het  Ba- 
moc/(?5-zwaard  voor  elk  komend  Ministerie  was. 

Het  bederf  hieruit  voortspruitend,  was  wederkeerig.  De  school 
bedierf  de  politiek.  De  politiek  bedierf  de  school.  Eu  in  ernst  mag 
gevraagd,  of  by  de  oorzaken  van  onzen  nationalen  achteruitgang 
iets  met   de  ellendige   wet  van  '57  in  vergelijking  komt. 

2.  De  invloed  der  doleerende  partijen  moet  strekken  cm  de  Staats- 
school in  haar  bloei  te   belemmeren. 

Concurrentie  moet  eerlijk  zijn,  zal  ze  zich  als  stelsel  aanbevelen. 

Ts   deze  eerlijkheid   op  het  stuk   der  volksschool  denkbaar? 

Eerlijke  concurrentie  beteekent,  dat  de  kansen  in  den  wedloop 
voor  beide  mededingers  gelijk  staan. 

Gelijke  kansen  ! ! 

Wat  dunkt  u? 

De  Staatsschool  heeft  ten  haren  voordeele  1.  geheel  den  onmete- 
lijken  invloed  van  het  administratief  gezag,  2.  geheel  het  perso- 
neel schier  van  inspectie  en  commissoriaal  toezicht,  3.  de  onbe- 
perkte beschikking  over  de  beurs  van  alle  ingezetenen,  4.  de  yaste 
positie,  die  zij  den  onderwijzer  kan  aanbieden,  5.  de  opleiding  op 
rijk  gedoteerde  normaalscholen,  6.  de  pensioneering  van  eervol 
ontslagen  onderwijzers,  7.  een  onduidelijke  en  daardoor  alles  ver- 
oorloovende  wet,  en  8.  het  kosteloos  onderwijs. 

En  daartegenover  staat  de  vrije  school  met  niels,  letterlijk  niets, 
gedwongen  op  te  roeien  tegen  den  stroom  van  administratieve 
overmacht,  geldelijk  overwicht  en  spitsvondige  wets verkrachting. 

Drie  vragen  aan  u,  die  het  Concurrentiestelsel  bepleit:  1.  Moet 
concurrentie  niet  eerlijk  zijn?  2.  Onderstelt  eerlijke  concurrentie 
geen  gelijkheid  van  kansen  ?  3.  Op  wat  wijs  wilt  ge  der  vrije 
school  gelijke  kansen  met  zulk  een  Staatsschool   verzekeren  ? 

Slechts  één  middel  tot  verweer  rest  den  voorstanders  der 
vrije   school. 

Voor  zooveel  ze  kiezers  zijn,  kunnen  ze  afgevaardigden  benoe- 
men, die  de  gestadige  neiging,  om  de  kansen  nog  ongelijker  te 
maken,  temperen. 

Over  het  lot  der  Staatsschool  beslist  de  Wetgevende  Macht. 
Bij  die  beslissing  heeft  men  stem  in  het  kapittel.  Kan  het  dan 
anders,  of  men  moet  wel,  uit  zucht  naar  zelfbehoud,  de  gelden 
weigeren,  die  de  Staatsschool  nog  machtiger  zouden  maken, 
d.  w.  z.  de  vrije  school   nog  zwaarder   zouden  drukken  ? 


i 


3.  Het  Concurrentiestelsel  stelt  het  leven  of  den  dood  der  vrije 
school    in  handen   eener  kunstmatige  parlementaire  meerderheid. 

Nog  onlangs,  bij  het  jongste  onderwijsdebat,  openbaarden  de 
voorstanders  der  Staatsschool  den  toeleg,  om  1.  de  kosten  voor 
het  onderwijs  nog  aanzienlijk  te  vèrhoogen,  2.  van  het  beschik- 
baar onderwijzerspersoneel  nog  een  geheel  regiment  voor  de  Staats- 
school aan  te  werven,  en  3.  de  kosten  van  het  vrije  onderwijs 
nog  merkbaar  op  te  drijven  ;  let  wel,  onder  de  uitdrukkelijke  ver- 
klaring, dat  aan  wegneming  onzer  grieven  van  verre  niet  werd  ge- 
dacht. 

Eeeds    nu  worstelt  de,  vrije  school  tegen  het  onmogelijke. 

Zo   heeft   gebrek  aan  vastheid,  aan  geld,   aan    personeel. 

Reeds  nu  is  de  profetie -niet  gewaagd,  dat  ze,  komt  er  geeu  ver- 
ademing, zal  moeten  bezwijken. 

Toch  wordt  openlijk  de  toeleg  geproclameerd,  om  haar  last  drie- 
dubbel zwaar  te  maken,  en  of  di'e  toeleg  zal  worden  gekeerd,  dan 
wel  onder  de  triomfkretén  onzer  Liberalisten  gelukken  zal,  hangt 
af  van  ....  een  enkele  stem  in  de  Kamer;  van  den  uitslag  eener 
enkele  verkiezing;  van  de  vraag  of  de  concilian  ten  in  ons  parlement, 
nu  reeds,  zoover  gaan  durven. 

4.  Het  Concurrentiestelsel,  gelijk  dit  thans  vigeert,  leidt  niet  tot  de 
uitkomst  dat   door  wedijver  het  onderwijs  vnnne. 

Voetstoots     stemmen   we  toe,    dat  er  zeer  enkele  gevallen  aa 
wijsbaar  zijn  van  ouders,   die,  in  beginsel  voor  de  vrije   school,  om 
haar    voortreffelijkheid   de    Staatsschool  kozen.  Ook  dat   er   ouders 
zijn,  die,  in  beginsel  voor  de  Staatsschool,    om   het  deugdelijker  on- 
derwijs hun  kinderen  op  de  vrije    school    deden. 

Maar  deze  uitzonderingen  beheerschen  den  toestand  niet. 

Van  paedagogisehen  wedijver  tusschen  de  Staatsschool  en  de  vrije 
school   is  slechts   in   zeer  enlcele  steden  en  dorpen  een  schijn  aanwezig. 

In  den  regel  beslist  het  beginsel,  dat  men  belijdt.  Christenou- 
ders  zenden  hun  kinderen  liever  naar  een  Christelijke  school,  ook 
al  tobt  ze  met  haar  onderwijzerspersoneel,  liever  dan  ze  aan  de 
Staatsschool  toe  te  vertrouwen.  En  omgekeerd  bekreunt  men  zich 
zoo  weinig  om  paedagogische  uitnemendheid,  dat  men  gewoon  is, 
zelfs  zonder  zweem  van  onderzoek,  elke  Christelijke  School  als  Con- 
fessioneele  pest  en  broeinest  van  onverdraagzaamheid  te  haten. 

Zoo  is  de  wedstrgd  van  het  paedagogisch  op  het  principieel  en 
politiek  terrein  overgebracht,  en  niet  de  opvoedkundige,  maar  schier 
uitsluitend  de  staatkundige  concurrentie  heeft  tot  opbeuring  van 
ons  schoolwezen  geleid. 

Zoolang  derhalve  met  Concurrentie  in  zake  de  volksschool  steeds 
concurreeren  met  den  Staat  bedoeld  wordt,  komt  ze  ons  onhoudbaar 
en  verderfel^k  voor,  en  het  is  alleen  die  concurrentie,  die  we  be- 
streden. 

Dat  ook  in  het  sociale  systeem  der  volksschool  concurrentie  heer- 
schen  zou,  ja,  dat  eerst  in  dit  systeem  de  wedijver  tot  paedagogi- 
sche uitnemendheid  zou  prikkelen,  spreekt  van  zelf. 

Edoch,  voet  bij  stuk!  gelijk  het  Handelsblad  zegt. 


Wat  onze  tegenstanders  verdedigden  en  als  puikjuweel  van  lands- 
vaderlijke  wijsheid  roemden,  was  niet  de  vrije  sociale  concurrentie, 
maar  uitsluitend  de  concurrentie  van  particuliere  scholen  met  de  scho- 
len van  den  Slaat. 


Schoolinspectie. 

Eén  der  ernstigste  grieven  tegen  het  schoolstelsel  van.  '57  lag 
steeds  in  het  eenzijdig  karakter  *van  het  ^ciiool-toezicht,  waartoe, 
ja,  niet  de  letter,  maar  dan  toch  de  geest  der  wet  drong. 

Het  Schooltoezicht,  in  zijne  verschillende  vertakkingen,  strekt 
zich  uit  tot  het  Onderwijs  in  vollen  omvang;  het  kent  als  zoo- 
danig de  onderscheiding  van  openbaar  en  bijzonder  onderwijs 
slechts  in  technischen  zin ;  zijn  werkzaamheid  moet  heide  gelij- 
kelijk omvatten,  en  niet  of  in  eenige  gemeente  het  ééne  dan  wel  . 
het  andere  soort  van  onderwijs  meer  geliefd  is,  maar  uitsluitend 
of  het  gegeven  onderwijs  aan  den  eisch  der  wet  beantwoordt,  is 
de  vraag,  die  zijn  commissie  onderzoekt. 

Onbeduidend  is  dit  toezicht  niet.  Inspecteuren  en  Commissarissen 
zijn  met  tamelijk  groote  macht  bekleed.  Bovendien  van  hun  gunst 
of  ongunst  hangt  èn  voor  den  bloei  eener  school  èn  voor  het  per- 
soonlijk avancement  der  leeraren,  soms  veel  af.  Ze  oefenen  daar- 
door een  zedelijken  invloed,  die  nog  verder  reikt  dan  hun  for- 
meel gezag,  en  zijn  op  het  stuk  van  onderwijs,  meer  nog  dan  de 
Dagelijksche  Besturen,  meer  nog  zelfs  dan  de  Gedeputeerde  Sta- 
ten, de  voor  de  toekomst  beslissende  macht. 

Zou  men  zulk  een  invloed  van  Overheidswege  aan  een  voorstan- 
der der  vrije  school  in  handen  kunnen  geven?  Zou  voor  de 
schoolinspectie,  op  de  gansche  lijn  harer  hiërarchische  vertakking, 
een  voorstander  der  vrije  school  der  Overheid  een  even  welkom  en 
betrouwbaar  mandataris  zijn,  als  de  ijveraar  voor  neutraal  onder- . 
wijs?  Was  men  zeker,  dat  bij  de  aanstelling  dezer  machthebbers 
nimmer  aan  partijdige  genegenheid  voor  de  Staatsschool  een  pre- 
mie van  publieke  erkenning  en  officieele  waardeering  zou  worden 
uitgereikt? 

Het  spreekt  van  zelf,  4at  een  enkele  benoeming,  ter  weerlegging 
van  het  verwijt  en  ter  afwering  van  de  onwraakbare  beschuldi- 
ging met  opzet  onder  de  tegenstanders  der  Staatsschool  gedaan  en 
met  ophef  den  volke  verkondigd,  als  uitzondering,  den  .regel  be- 
vestigt, niet  weerspreekt.  Daargelaten,  dat  ook  aldus  deze  uitzon- 
deringen zeer  zeldzaam  zyn ! 

Ondanks  de  neutrale  theorie  kwam  men,  na  korte  aarzeling,  dan. 
ook  schier  allerwege,  feitelijk,  tot  het  practisch  resultaat,  dat,  waar 
dit  slechts  kon,  de  schoolinspectie  geheel  aan  voorstanders  der 
Openbare  school,  in  zeer  partijdigen  zin  verstaan,  in  handen  werd 
gespeeld.  Men  zag  in,  dat  een  tegenstander  der  staatsschool,  ja, 
voor  wetsschending  zou  terugdeinzen,  in  zijn  ambtelijke  betrekking 


ongetwijfeld  naar  onpartijdigheid  streven  zou,  maar  dat  het  voor 
den  bloei  der  Openbare  school  op  het  hart,  op  toewijding  en  gene- 
genheid aankwam,  en  dat  een  schoolinspectie  zonder  dit  ingredi- 
ënt haar  op  den  duur  moest  schaden. 

Zelf  nam  men  met  de  uitvlucht  van  » ambtelijke  onpartijdigheid" 
dus  geen  genoegen ;  maar  vond,  dat  omgekeerd,  de  vrije  school  deze 
5> ambtelijke  welwillendheid"  wel  terdeeg  voor  lief  kou  nemen. 
Waarin  wordt  ge  benadeeld  ?  klonk  dan  het  uitdagend  wederwoord. 
Spreek,  zoo  ge  klachten  hebt!  Zijn  onze  inspecteren,  van  hooger 
"en  van  lager  rang,  niet  onpartijdig,  niet  humaan? 

Zeg  ons  op  uwe  beurt  —  zouden  we  willen  antwoorden  —  of 
gij  dan  die  enkele  onzer  geestverwanten,  die  in  het  » corpus  doc- 
tum"  werden  opgenomen,-  op  partijzucht  of  inhumaniteit  hebt  be- 
trapt? ' 

En  indien  niet,  waarom  weert  uw  partij  dan  stelselmatig  onze 
mannen 

Zoo  nu  weer  te  Groningen. 

Reeds  herhaaldelijk  hadden  Burgemeester  en  Wethouders  voor- 
gesteld, in  de  plaatselijke  Schoolcommissie  ook  een  enkelen  voor- 
stander van  het  vrije   onderwijs  op  te  nemen. 

Er  bestond  wel  aanleiding  toe.  Immers,  de  helft  van  het 
schoolwezen  behoort  te  Groningen  aan  de  vrije  school. 

Er  was  een  zeer  aannemelijk  candidaat.  Prof.  Gratama  zal  door 
niemand  als  onbevoegd  of  te  partijzuchtig  candidaat  worden  af- 
gewezen. 

Er  zou  een  zeer  ernstige  grief  door  zijn  weggenomen,  die  sinds 
jaren  bij  een  groot  deel  der  burgerij  tegen  den  Gemeenteraad  be- 
staat. 

Gevaar  was   er   niet  bij. 

Ook  al  ware  hg  gekozen,  Prof.  Gratama  beschikte  slechts 
over  een  enkele  stem  en  zou  alleen  hebben  gestaan  in  de  Com- 
missie. 

En  toch  vond  deze  voordracht  bij  den  Gemeenteraad  te  Gronin- 
gen zeer   ernstige  bestrijding. 

De  heer  Leopold  wilde  liefst  geen  der  beweerde  grieven  ont- 
vankelijk verklaren,  maar 

„Maar  ook  wanneer  men  al  grieven  had,  dan  nog  zou  men  rekening  moeten 
houden  daarmede,  waarin  die  grieven  bestaan.  Als  men  er  aan  voldeed,  dan  zou  dit 
toch  tot  geen  practisch  resultaat  leiden.  De  grieven  zijn  tegen  het  neutraal 
onderwijs,  dat  niet  neutraal  is.  Men  zou  dus  zeggen,  als  het  onderwijs  neutraal 
werd  gemaakt,  dat  het  dan  ook  te  gebruiken  zou  zijn  voor  die  partij;  maar  die 
partij  wil  dat  niet,  zij  wil  positief-Christelijk  onderwijs.  Op  die  wijze  zoude  aan 
die  grieven  toch  nooit  te  gemoet  gekomen  kunnen  worden.  Spr.  gebruikt  hierbij 
de  volgende  vergelijking.  Hij  stelt  zich  voor,  dat  de  Staat  van  plan  is  te  z'orgen 
voor  goed  drinkwater  en  dat  de  Regeering  een  voorstel  doet  om  dat  denkbeeld  te 
verwezenlijken.  Die  Regeering  zegt,  dat  het  water  koud  moet  wezen.  Nu  is  er 
echter  eene  partij  die    zegt,    dat    het   water  warm  moet  zijn.  Deze  partij  krijgt  haar 


zin  niet.  Wat  doet  uu  die  partij?  Zij  komt  op  met  te  zeggen,  gij  wilt  het  water 
koud  hebbeu,  maar  het  water  is  uiet  koud.  Spr.  vindt  dergelijke  tegenwerking  van 
het  Staatsonderwijs  onedel.  Welk  belang  heeft  die  partij  bij  den  graad  van  koude 
van  dat  water,  tegen  het  gebruik  waarvan  zij  gemoedsbezwaren  heeft?  ' 

„Burg.  en  Weth.  komen  op  de  billijkheid.  Daar  schijnt  wel  iets  voor*  doch 
men  moet  daarom  toch  niet  te  veel  toegeven.  Het  is  wenschelijk,  dat  iedere  partij 
doet  wat  zij  goed  acht,  dat  doet  juist  de  antirevolutionaire  parüj ;  spr.  ziet,  dat 
zij  alles  uitsluit  wat  niet  tot  hare  kleur  behoort;  wat  hier  in  Groningen  op  kerke- 
lijk gebied  is  voorgevallen,  levert  daarvoor  het  sprekendst  bewijs ;  zonder  te  vragen, 
of  daardoor  het  bekwaamste  en  nobelste  deel  van  het  volk  geweerd  wórdt,  stuurt 
die  partij  los  op  het  doel,  dat  haar  als  het  goede  doel  voor  oogen  staat,  door  per- 
sonen te  kiezen,  die  haar  aan  dat  doel  nader  willen  brengen.  Spr.  acht  die  partij 
daarom  hoog.  Hij  wil  die  zelfde  uitsluiting  bij  de  andere  partijen  en  kan  zich 
anders  geen  gezonden  toestand  denken. 

„Burg.   en  Weth.  willen  de  beginselen  en  meeningen  der  antirevolutionaire' parlij 
in    de    schoolcommissie    vertegenwoordigd    zien :    spr.    wil  aannemen,  dat  dit  woord ' 
hun    onbedacht    uit  de  pen  gevloeid  is,  maar  van  beginselen  kan  alleen  sprake  zijn 
bij  de  vaststelling  van  de  wet,  niet  bij  de  uitvoering. 

Burg.  en  Weth.  stellen  het  zoo  voor,  hetgeen  spr.  als  eene  utopie  beschouwt, 
alsof  een  anti-staatsschoolman  bekeerd  zou  worden.  Het  komt  spr.  voor,  dat  men 
daarbij  niet  onderscheidt;  men  heeft  niet  te  doen  met  een  anti-staatsschoolman,  maar 
met  een  anti-revolutionair,  het  eerste  is  slechts  een  uitvloeisel  van  het  laatste. 
Maar  als  er  sprake  van  bekeering  zou  kunnen  zijn,  zou  ook  de  geheele  commissie 
bekeerd  kunnen  worden,  wat  de  Baad  van  Groniogen  wel  niet  wenschelijk  zou  ach- 
ten. Maar  hetzij  er  bekeering  plaats  hebbe  of  geen  bekeering,  en  dit  laatste  is  het 
waarschijnlijkst,  het  gevolg  van  het  een  en  ander  zal  een  eindelooze  strijd  zijn  in 
de  commissie  en  die  het  spoedigst  daarvan  vermoeid  werd,  zou  ophouden  lid  te 
blijven." 


Het  einde  van  het  debat  was,  dat  van  de  24  raadsleden  de  helft 
zich  voor  den  hoogleeraar  Gratama  verklaarde,  terwijl  de  andere 
helft,  na  zich  blijkbaar  vooraf  verstaan  te  hebben,  eenparig  op 
den  onderwijzer  Rijkens  stemde. 

Hierop  dient  gewezen  .> 

Van  tweeën  één  toch. 

Of  de  aitsluiting,  het  ondanks  openlijke  voordracht  van  Burge- 
meester en  Wethouders  voorbijgaan  van  een  man  als  Prof.  Gra- 
tama, vloeit  uit  den  geest  der  Wet  van  '57  voort,  die  dan  uit 
haar  eigen  vruchten  geoordeeld  wordt. 

Of  wel,  ze  strijdt  met  den  geest  dier  wet,  maar  is  dan,  erger 
nog,  een  smadelyke  hoon,  aan  alle  voorstanders  der  vrije  school 
in    een  uitnemenden  geestverwant  ats .  Prof.   Gratama  aangedaan . 

Wat  kiest  de  liberale  partij  ? 

Haar  uitlatingen   worden  meer  en    meer  verdacht. 


9 

Of  wat  dunkt  u  van  deze  zinsneê  in  het  Am  e  rs  f.  Weekblad? 

„De  anti-schoolwetmannen  doen  zich  hier  meer  dan  op  eenige  andere  plaats  hoo- 
ren,  en  ijveren  onder  het  masker  eener  ziekelijke  dsveeperij  tegen,  de  bextaande 
orde  in  den  Staat.  Wel  is  de  Staat  lankmoedig  te  noemeo,  die,  oftchoon  rechtens 
daartoe  volkomen  bevoegd,  aan  zulke  veraenigingen  in  het  belang  der  openbare 
orde  haar  recht  van  bestaan  niet  ontzegt.'^ 

Dat  men  ons  nog  duldt,  is  langmoedigheid ! 


Een  nog  erger  Cultuurstelsel. 

Ergerlijker  laat  zich  in"  het  oog  van  een  liberalistisch  partijgan- 
ger niet  licht  iets  uitdenken,  dan  het  Cultuurstelsel  dat  het  Con- 
servatisme op   Java'  heeft  ingevoerd. 

Men  mocht  de  Javaansche  maatschappij  niet  dwingen. 

Zulk  een  landsvadeflijke  albemoeiing  moest  op  dooding  van  de 
nationale   levenski-acht  uitloopen. 

Welke  vrucht   Java  teelcn  wilde,  moest  de  Javaan  zelf  weten. 

Dat  in  beslag  nemen  van  een  geheel  land,  om  het  dienstbaar  te 
maken  aan  een  productie,  waartoe  het  uit  zich  zelf  niet  komen  zou, 
was  misdadig. 

Dat  stond  niet  aan  den  Staat;  dat  lag  in  geen  regeeringsbe- 
voegdheid ;  dat  kon  de  taak  der  overheid  niet  wezen ! 

Een  regeering,  die  landbouwer  van  beroep  werd,  zag  om  het 
zeerst  haar  eigen  waardigheid  en   de  toekotmt  der  natie  voorbij. 

Voor  een  tijd  lang  kon  men  daar  schitterende  sc/ii;n-resultaten 
meê  verkrijgen,  maar  ten  slotte  liep  het  op  nationaal  bederf  uit. 

Tot  op  een  goede  hoogte  gingen  we  steeds  met  onze  Liberalen 
in  deze  veroordeeling  van  het  koloniaal  cultuurstelsel  me6.  Of  lie- 
ver nog,  men  kan  zeggen,  dat  de  Anti-revolutionairen  zelven  het 
eerst    de   onhoudbaarheid   van    dit    dwangstelsel  hebben  gepredikt. 

In  Oost  en  Noord,  in  Koloniën  en  Moederland,  hebben  we  steeds 
tegen  menschonteerenden  dwang  geprotesteerd,  en  gewaarschuwd 
tegen  de  begripsverwarring,  om ,  aan  den  Staat  toe  te  vertrouwen, 
wat  de  heilige  taak  is  der  Maatschappij. 

We  dachten,  de  .  Liberalen  moesten,  krachtens  ,hun  formeel  be- 
ginsel, met  ons  in  het  gelid  staan,  en  hun  strijd  tegen  het  cultuur- 
stelsel werd  o.  i.  meest  door  dat  beginsel  gerechtvaardigd. 


Zal  die  gunstige  opvatüng  stand  kunnen  houden? 

Metterdaad,  we  geraken  aan  het  twijfelen,  en  bekennen  gulweg 
dat  we  het  spoor  bijster  zijn,  nu  onze  Liberalen  op  nog  ergerlyker 
wijs  precies  hetzelfde  in  het  Moederland  willen  drgven,  wat  ze  op 
koloniaal  terrein  zoo  onverbiddelijk  en  zoo  terecht  in  onze  Conser- 
vatieven hebben  afgekeurd. 


10 

Of  in  ernst,  zeg  ons,  is  bet  nieuwe  Schoolprogram  onzer  Liberalen, 
op  den  keper  beschouwd,  wel  iets  anders  dan  de  invoering  van  een 
nog  dreigender  Cultuumtelsel  op  de  erve  van  het  Rijk  der  Neder- 
landen in  Europa?  Is  het  niet  of  de  apostelen  van  dit  stelsel,  maa-. 
nen  als  Kerdijk  en  Moens,  naar  den  roem  dingen  om  hun  naam 
naast  dien  van  Graaf  van  den  Bosch  op  's  lands  historieblad  te 
vereeuwigen  ? 

Ons  Indisch  Cultuurstelsel  strekte,  om  Java  niet  t&laten  produ- 
ceeren  wat  het  zelf  verkoos,  maar  wat  den  Regent  van  Buiten  zorg 
goeddacht. 

En  wat  na  is  de  strekking  van.  het  Liberale  Schoolprogram  an- 
ders, dan  om  door  middel  der  Staatsschool  de  natie  in  geestelijken 
zin  te  laten  produceeren  niet  wat  ze  zelve  wil,  maar  wat  de  libe- 
ralistische drijver  door  haar  geteeld  wil  hebben? 

Een  natie  arbeidt  óók  in   geestelijken  zin,  en  het  ^j^'oé^mc^  van  dien 
rusteloozen    arbeid    moet    bij   een  vry  volk  door  nationale  keus  en 
vaderlandsche  neiging  bepaald  worden. 
Daaraan  nu  wil  men  een  einde  maken. 

De  natie  moet  blijven  arbeiden,  zelfs  harder  zwoegen  dan  dusver, 
maar  het  product  van  dien  arbeid  zal  vooruit  door  onze  Liberalisten 
worden  bepaald. 

Het  wonder,  door  de  Gouvemements  Koffietuinen  op  Java  verricht, 
zal  de  Gouvernementsschool  in  het  vrije  Nederland  moeten  doen. 

Omdat  het  Gouvernement  koffie  noodig  heeft,  wordt  de  Javaan 
gedwongen  koffieboomen  te  planten.  En  evenzoo,  omdat  het  Libe- 
ralisme een  ontkerstende  volksontwikkeling  noodig  beeft  om  staande 
te  blijven,  moet  heel  het  jonge  geslacht  in  de  Staatsschool  voor  die 
ontkerstening  rijpen. 

Onze  leidslieden  komen  saam.  Ze  bepalen  in  hun  vierschaar  de 
hoeveelheid  en  de  soort  van  geestelyke  vrucht,  die  binnen  zeker  tijds- 
bestek door  ons  volk  moet  geproduceerd  worden,  en  misbruiken  nu 
den  sterken  arm  van  den  Staat,  om  oen  vry  volk,  in  strijd  met 
zijn  eigen  neiging,  in  weerwil  van  zijn  verleden,  ondanks  zijn  ver- 
klaarden tegenzin,  tot  leverantie  van  dit  product  te  dwingen. 

Ook  hier  stuiten  we  dus  wel  en  goed  op  een  Cultuurstelsel,  mz.'diX 
op  een  Cultuurstelsel  van  nog  ergerlijker  soort. 

Op  Java  spaarde  men  voor  het  minst  de  sawah's  nog ;  naar  eisch 
der  Liberalen  wordt  het  juist  op  den  ondergang  onzer  Sawahs,  d.  i. 
onzer  vrije  cultuur  in  vrip  scholen,  gemunt. 

Java  werd  met  een  cultuurstelsel  begiftigd  om  onze  schatkist  te 
redden;  het  cultuurstelsel  onzer  Liberalen  is  op  weg,  om  onze  schat- 
kist te  ruïneeren. 

Last  not  least,  het  Koloniaal  cultuurstelsel  stoorde  slechts  den 
vrijen  loop  van  stoffelijke  belangen;  het  cultuurstelsel  onzer  Libe- 
ralen is  een  aanslag  op  's  Lands  geestelijke  ontwikkeling.  Voor 
's  lands  geld  van  alle  jonge  Hollanders  kleine  liberaaltjes  te  maken, 
is  van  dit  nieuw-modisch  cultaurstelsel .  het  uitgesproken  doel. 

Men  heeft  zoo  zijn  wenschen,  hoe  men  het  liefst  een  volgend 
geslacht  hebben  zou. 


11 

Laat  ge  de  natie  zich  vrij  ontwikkelen,  dan  komt  daar  niets  van; 
dan  gaat  het  juist  een  anderea  kant  uit ;  dan  heeft  het  Liberalisme 
geen  toekomst. 

Dat  mag  niet. 

Daar  moet  tegen  gewaakt. 

De  natie  moet  geliberaliseerd  worden. 

De  volksschool  moet  dat  doen. 

Dus  moet  die  volksschool  in  Liberale  handen   gespeeld. 

Maar  nog  is  men  er  niet,  als  het  volk  in  die  school  niet  komen  wil. 

Twee  middelen  bieden  zich  daartoe  aan. 

Eerst  zal  men  het  beproeven  met  het  minst  opzienbai'ende :  Maak 
de  vrije  school  onmogelijk,  dan  komen  de  kinderen  van  zelf  in  uw 
Gouvernements-koffietuinen. 

Maar  bleek  ook  dat  niet  afdoende,  dan  is  men  nog  niet  ten  einde 
raad  en  houdt  nog  altyd  zijn  viaticum  ad  orcum  1)  in  petto:  Sluit 
de  vrije  school  en  plaats  de  politie  aan  elke  huisdeur  om  toe  te 
zien,  of  al  de  jongens  en  meisjes  er  wel  uitkomen,  om  zich  van 
's. morgens  9  tot  's  middags  4  in  »de  Staatsfabriek  van  kleine  libe- 
raaltjes"  naar  eisch  te  laten  bewerken. 


Gedienstigheden  der  praktijk. 

Onze  Schoolwet  wil  in  Art.  23  een  waarborg  geven  voor  de 
Conscientie-vrijheid.  De  onderwijzer  zal'  niets  doen  of  toelaten  wat 
in  strijd  is  met  den  eerbied,  verschuldigd  aan  de  godsdienstige 
begrippen  van  andersdenkenden. 

Gisteren  toonden  we  aan,  hoe  dit  artikel  juist  het  tegendeel 
uitwerkt  van  wat  het  beoogt ,  en  de  conscientie  niet  beschermt, 
maar  in  de  klem  zet. 

Er  waren  nu  eenmaal  een  reeks  gemeenten,  wier  bevolking  te 
gemengd  en  te  klein  was,  om  een  anderen  uitweg  te  laten  dan 
één  gemengde  school. 

Dat  heeft  men  op  het  geheele  land  toegepast,  ook  waar  tal  van 
andere  uitwegen  open  stonden. 

Vandaar  dat  we  in   het  verkeerde  spoor  raakten. 

Toch,  ook  dit  merkten  we  reeds  gisteren  op,  bleek  ook  te  dezen 
opzichte  de  natuur  sterker  dan  de  leer. 

We  noemden  de  yeluwe  en  de  gewesten  bezuiden  den  Moerdyk. 

Naar  eisch  der  wet,  mogen  de  Openbare  Scholen  in  die  streken 
in  geen  enkel  opzicht  een  ander  karakter  dragen  dan  b.  v.  te  Rot- 
terdam  of  te  Arnhem. 

De  wet  kent  maar  éen  soort  van  Openbare  Scholen.  Allerwegen 
in  het  land  moet  de  Openbare  School  van  dezelfde  natuur  zijn. 
Afwijking  van  dien  regel  is  wetschennis. 

Er  mag  ten  deze  zoo  weinig  onderscheid  bestaan,  dat  het  een 
Eoomschen  ingezeten  volmaakt  hetzelfde  moet  zijn,  of  hij  zijn  kind 
naar    een    Openbare    School  in    Groningen   of   naar  een  Openbare 


1)  Een  paardenmiddel. 


12 

School  in  Boxtel  moet  zenden.  En,  omgekeerd,  voor  een  Protestant 
mag  er  geen  het  minste  verschil  in  liggen  of  hij  zijn  kind  aan 
een  Openbare  School  op  de  Velu  we  dan  wel  aan  een  Openbare 
School  in   Tilburg  toevertrouwt.  ^ 

Zoo  is  de  eisch  van  het  stelsel,  het  voorgeven  der  theorie,  dé 
klem  der  wet. 

Beantwoordt  de  practijk  daaraan? 

Beginnen  we  met  het  kerkelijk  karakter  der  onderwijzers. 

Het  spreekt  van  zelf  dat  dit  met  de  Openbare  School  niets  uit- 
staande  heeft. 

Voor  een  Openbare  School  is  het  volmaakt  onverschillig  of  de  open- 
bare onderwijzer  Roomsch  of  Protestant,  een  Israëliet  of  een  Turk   is. 

Daar  mag  zelfs  niet  naar  gevraagd  worden. 

Nog  onlangs  was  onze  Schoolinspectie  over  het  wangedrag  van 
een  Gemeentebestuur,  dat  er  naar  vragen  dorst,  en  wij  gelooven  te- 
recht, *  verontwaardigd.'''' 

Hierop  afgaande  zou  men  dus  denken  moeten,  dat  een  onderzoek 
naar  de  plaatsing  des  Onderwijzers,  in  verband  met  hun  kerkelijk, 
lidmaatschap,  tot  het  zonderlingst  potpourri  zou  leiden.  Er  zal,  zoo 
zoudt  ge  meeuen,  geen  oog  op  te  houden  zijn.  Waar  elk  oorza- 
kelijk verband  door  de  wet  als  contrabande  is  uitgesloten,  zult  ge 
vruchteloos  naar  eenigen  regel  zoeken.  Het  zal  de  bontste  dooreen- 
mengeling  zijn,  die  ge  u  bij  statistische  onderzoekingen  kunt  voor- 
stellen. Neem  welke  streek  van  het  land  ge  wilt,  en  ge  zult  er 
dorp  naast  dorp  vinden,  waarin  hier  een  Roomsche,  daar  een  Ge- 
reformeerde, ginds  een  Liithersche,  en  verderop  een  Israëliet,  't  zy 
midden  in  de  Veluwe  of  in  't  hartje  van  Noord-Brabant,  aan  het. 
hoofd  der  gemeentescholen   staan. 

En  toch,  hoe  uw  berekening  faalt! 

Contrarie  van  dien,  vindt  ge  een  uitkomst,  die  u  in  staat  stelt 
om  een  vasten  regel  op  te  maken,  waardoor  ge  voor  een  goed 
deel  van  het  land  met  vrij  stellige  zekerheid  vooruit  zeggen  kunt, 
van  welke  Kerk  de  man  is,  die  er  de  jeugd  in  do  volksschool 
onderwijst. 

Ge  vindt,  dat  ge  voor  gansche  provinciën  bijna  zeker  kunt  zeg- 
gen, dat  de  overgroote  meerderheid  van  onderwijzers  er  Roomsch, 
andere  streken,  waarvan  ge,  zonder  vrees  van  tegenspraak,  bewe- 
ren kunt,  dat  de  onderwijzers  er  Protestantsch  zijn;  ja  zelfs  en- 
kele streken,  waarvan  g§  veilig  vermoeden  kunt,  dat  de  onderwyzer 
er  een  bepaalde  richting  in  de  Protestantsch  e  Kerk  zal  zijn  toegedaan. 

Is  dit  toeval? 

Niemand  durft  het  beweren. 

Maar  zoo  niet,  dan  wordt  er  op  gelet  van  welke  Kerk  de  adspi- 
rant   is. 

Dit  nu  is   tegen   de   wet. 

En  wat  zeggen   nu  onze  Liberalen  hiertoe? 

Als  één  enkel  Gemeentebestuur  het  waagt  open  kaart  te  spe- 
len en,  ter  voorkoming  van  teleurstelling,  er  P.  G.  in  haar  adver- 
tentie van   oproeping   bijzet,   dan  zijn   de  heeren  verontwaardigd. 


13 

Maar  als  tientallen  van  Gemeentebesturen  wel  niets  van  hun 
toeleg  aan  de  groote  klok  hangen,  edoch  feitelijk  geene  benoeming 
doen,  zonder  zich  vooraf  vergewist  te  hebben,  dat  de  adspirant 
van  de  gewilde  Kerk  is,   dan  geen  woord. 

Of  ja ,  dan  wel  een  woord,  .  maar,  gelijk  nog  eergisteren  het 
Handelsblad,  om  hierin  niets   onnatuurlijks  te  vinden. 

Kan  de  paradox :  » Be  mug  uitzijgen  en  den  hemel  vei'zwelgen,'" 
ooit  toepasselijker  zijn    dan  op  deze  gedienstigheid  der  praktijk? 

En  bleef  het   daar  nog  maar  bij ! 

Maar  de  gedienstigheid  gaat  veel  verder. 

Heel  het  land  van  '  den  Dollart  tot  de  Schelde  weet,  dat  de 
scholen  midden  op  de  Veluwe  van  geheel  andere  natuur  zijn  dan 
de  scholen  om  Maastricht,  en  dat  evenzoo  de  Limburgsche  school 
weer   geheel  iets  anders  is  dan  de  school   in  het  Brielsland. 

Vraag  er,  mits  niet  officieel,  .uw  bekenden  ouder  alle  richtingen 
naar ;  doe  onderzoek  by  uw  liberalen  vriend,  uw  Eoomschen  disch- 
genoot,  uw  conservatieven  vertrouwde,  en  een  glimlach  zou  beur- 
telings om  elks  lippen  zweven,  indien  ge  u  nog  aansteldet  als  kon 
over  deze   feiten  tusschen   u  en  hen  nog  geschil  bestaan. 

Wie  de  eenzelvigheid  van  de  Openbare  School  op  de  Veluwe, 
in  Limburg  en  Noord-Brabant,  in  Brielsland  en  Noord-Holland, 
als  stelling  ter  verdediging  koos,  zou  zich  in  het  oog  der  publieke 
opinie  belachlijk  maken;  toonen  dat  hij.  de  kaart  van  het  land  niet 
kende;  en  uit  de  nevelen  der  theorie  terug  zijn  te  roepen  naar 
de  feiten   der  practijk. 

Heeft  men  nu  een  enquête  bevolen ,  om  naar  dit  feit  van  publieke 
notoriteit    onderzoek    te  doen    en  de  eere  der  wet  te    herstellen? 

Integendeel,  men  heeft  de  vingers  voor  de  oogen  gebracht.  Zoo 
zag  men   en  deed   niettemin  alsof  men   niet   zag. 

De    wet  was    middel,    iets    anders  doel en  dat  andere  werd 

door    deze    gedienstigheden    der    practijk    niet    geschonden,     maar 
bevorderd. 

Of  hier  dan  toeleg  in  school? 

Of  men  deze  toestanden  met   opzet  in  het  leven  riep? 

Geenszins. 

Men  kon  niet  anders,  en  wat  niet  anders  kon,  had  zijn  aanbe- 
velenswaardige zijde. 

ultra  posse  nemo  1) ;  wat  hebt  ge  aan  te  merken? 

Wat  we  hebben  aan  te  merken? 

Dit. 

Indien  de  theorie  van  uw  wet,  hoe  schoon  ook  uitgedacht,  op 
de  feiten  van  het  leven  afstuit,  wees  dan  tegelijk  een  eerlijk  en 
een  verstandig  wetgever,  en  wijzig  een  wetsbepaling,  die  op  den 
feitelgken  toestand   van  uw  land  niet  past. 

Nog  steeds  verplaatsten  we  ons  op  uw  eigen  standpunt.     > 

Welnu,  ook  op  dat  standpunt  ons  denkende,  roepen  we  u  toe: 
maak  artikel  23  concreet! 


1)  „Nood  breekt  tcet." 


HET  GEHEIM  VERRADEN. 


Misrekening. 

De  Liberalistische  enterij  viel  ten  onzent  niet  meê.  Naar  den  op 
Franschen  bodem  veredelden  aard  van  het  boomgewas,  /ou  ook 
het  wilde  hout  in  de  Nederlandsche  kweekerij,  door  inenting  van 
daar  ginds  gewonnen  lot,  verbeterd  worden.  Vooral  de  volksschool 
ontving  den  last  om  zulk  een  enterij  op  groote  schaal  te  zijn. 
Het  baatte  niet  of  al  in  de  hoogere  kringen  der  maatschappij  het 
kunstlicht  haar  schittering  uitstraalde.  Onder  den  constitutioneelen 
regeeringsvorm  dient  ook  met  den  invloed  van  het  volk  in  wijderen 
kring  gerekend.  Derhalve  voor  duurzameu  triomf  geen  waarborg, 
zoolang  op  de  natie  in  het  groot  de  kunstbewerking  niet  met  goed 
gevolg  was  toegepast.  Vandaar  de  gretigheid,  waarmee  men  zich 
op  de  volksschool  wierp. 

1806  en  1857  waren  de  twee  mijlpalen  op  den  weg,  die  tot  ver- 
overing  van  die  nationale  sterkte  leiden  moest. 

Beide  malen  het  doordrijven  der  eenvormige  Staatsschool  ter  ver- ' 
nietiging  van  de  vrije  school.  In  1806  onder  de  vlag  van  een  ver- 
bleekt Protestantisme.  In  1857  onder  de  banier  van  een  verwaterd 
Christendom. 

Nog  twee  dagreizen,  en  de  eindpaal,  waarnaar  het  beginsel  drijft 
zal  bereikt  zijn.  Gelijk  Hfet  verbleekt  Protestantisme  in  een  verwa- 
terd Christendom  verliep,  zal  ook  dit  op  zijn  beurt  in  een  volstrekt 
kleurlooze  godsdienstigheid  verschieten,  welk  proces,  al  voortgaande, 
in    bestryding  van  allen   godsdienst   met  open  vizier  eindi'gen  moet. 

Pou'ain  dorst  het  uitspreken :  La  vraie  religion  c'est  de  vüen  avoir 
aucune,  d.  w.  z.  » Waarlijk  vroom  is  alleen  wie  met  allen  godsdienst 
heeft  gebroken!" 

Toch  zag  men  van  deze  aan  allen  godsdienst  vijandige  strekking 
niets  aan  de  oppervlakte.  Het  kwaad  school  in  het  beginsel,  en  ook 
onder  onze  Liberalisten  kunt  ge  veilig  den  grooten  hoop  vertien- 
den,    eer  ge  naar  een   man   van  beginselen  zoeken  gaat. 


15 

Integendeel  meendeu  èn  pers  èn  publiek  èn  Wetgever  de  ware 
vroomheid  door  deze  enting  van  het  veredelde  lot  te  zullen  bevor- 
deren. Wat  men  bestreed,  wa,s  niet  de  echte  maar  de  valsche  vroom- 
heid. Niet  de  Kerk,  maar  de  secte.  Niet  de  Openbaring  der  Hemel- 
sche  genade,  maar   van  den  helschen  haat. 

Ter  goeder  trouw  mag  daarom  van  de  meeste  Sohoolwetmannen 

ondersteld,     dat  ze  metterdaad  volksgaluk  door  volksontwikkeling 

tot  hun  oogmerk  kozen;  vast  overtuigd  dat  het  oude  Christendom 

hieraan    schadelijk,    alleen    hun    nieuwe   godsdienst  der  humaniteit 

■hieraan    bevorderlijk  was. 

Een   kunstig  systeem  hadden  ze  hierop  uitgevonden. 

Een  wet  der  vrijheid  zou  onze  Schoolwet  zijn;  ieders  overtui- 
ging eerbiedigen ;  het  heil  van  volksontwikkeling  verhoogen  en  aan 
de  kweeking  vatt  alle  Christelijke  en  maatschappelijke  deugden 
dienstbaar  zijn.  In  ernst,  wat  verlangde    men  meer? 

Edoch,    let  op  de  keerzijde. 

Christendom  boven  geloofsverdeeldheid  sloot  behendiglijk  de  deur 
voor  allen  geopenbaarden  godsdienst,  voor  de  Schrift,  voor  den 
naam  van  Jezus  Christus  als  Verlosser,  —  maar  liet  haar  op  meer 
dan  een  kier  staan  voor  den  zelfuitgedachten  godsdienst  van  het 
Modernisme,  voor  den  Catechismus  van  het  Nut  en  de  vooi'stel- 
ling  van  Jezus  naar  de  leer  onzer  moderne  Samosateners,  d.  i.  als 
genie   der  vroomheid. 

Eerbiediging  van  aller  overtuiging  smoorde  op  de  lippen  van 
leermeester  en  scholier  het  protest  tegen  den  Godloochenaar,  maar 
mocht  niet  zoover  gaan  om  ook  den  sectehaat  der  geloovige  Chris- 
tenen te   ontzien. 

Vrij  zou  het,  onderwijs  zijn,  mits  onder  dien  verstande,  dat  elk 
en  een  iegelijk,  die,  na  zijn  cijns  voor  de  Staatsschool  betaald  te 
hebben,  het  geld  voor  een  tweede  school  op  eigen  kosten  niet  be- 
zat, d.  w.  z.  acht  tienden  der  natie,  van  deze  vrijheid,  anders  dan 
in  schyn,  waren    uitgesloten. 

Zoo  gelukte  het  een  Volksschool  in  het  leven  te  roepen,  die 
schijnbaar  in  het  stelsel  der  vrijheid  paste.  Een  stelsel,  dat  concur- 
rentie in-  en  schoolplicht  uit'siooi  en,  sterk  door  zijn  spelen  met  den 
Christelijken  naam,  zonder  openlijken  dwang  het  doelwit  zou  bereiken. 

Zoo  ingenomen  was  men  dan  ook  met  dit  stelsel,  dat  men  luide 
profeteeren  dorst,  hoe  nu  eerst  de  nationale  ontwikkeling  een 
vaart  zou  nemen.  Had  den  moed  om  u  een  gesfacht  verder  te 
denken,  een  geslacht,  op  die  wonderschool  gekweekt,  en  ja,  ge  hadt 
wel  eens  van  Neerlands  luister  in  de  dagen  der  Eepubliek  ge- 
hoord, maar  van  den  volksbloei,  die  nu  te  komen  stondt,  hadt  ge 
geen  begrip ! 

Bijna  twintig  jaren  verliepen  sinds,  en  wat  is  er  van  dio  hoog- 
dravende fanfare   geworden  ? 

God.sdiensttwist  zou  voor  altijd  uithebben  en  nooit  woedde  hg 
zoo  fel  als    thans. 

Als  een  eenig  volk  zou  onze  natie  zijn  saamgesnoerd  ea  nooit 
waren  we  sterker  verdeeld. 


16 

Handel  en  scheepvaart  zouden  een  ongekende  hoogte  bereiken  en 
nooit  kwynden  ze  gelijk  nu. 

Deugd  en  huislijkheid  zou  alom  een  macht  worden  en  nooit  be- . 
reikte  de  drankaccijns  de  hoogte  der  laatste  jaren.  * ' 

Tevredenheid  zou  vooral  het  deel  der  lagere  volksklasse  zijn  en 
nooit  stak  door  het  sociale   vraagstuk  dreigender  storm  op. 

Ja  zelfs,  al  blijft  ge  bij  de  lagere  school  en  den  bloei  van  het 
onderwijs  zelf  staan,  dan  nog  is  de  teleurstelling  oiizer  liberalen 
geschikt  om    uw  deernis    gaande  te  maken. 

Nog  bij  ons  zilveren  Grondwetfeest  waren  ze  vreugdedronken, 
maar,  sinds  ontnuchterd,  hebben -ze  naar  de  lier  gegrepen  en  tok- 
kelen u  klaagzangen  voor  over  den  jammerlijken  staat  van  onze 
onderwijzers,  over  den  ellendigen  toestand  van  het  onderwijs,  over 
het  gebrekkig  gehalte  en  getal  van  meesters  en  scholieren,  zóó 
roerend,  zoo  naar  het  leven  geteekend,  zóó  hartaangrijpend,  dat  ge 
hun    noodkreet   niet    te    sterk  keurt :   Onze  volksschool  is  in  gevaar  ! 

In  zulk  een  toestand  zou  bezonnen  overleg  licht  tot  zelfonder- 
zoek nopen  en  de  vraag  op  de  lippen  brengen:  »A.ls  het  dan  nu 
uitkomt,  gelijk  mijn  tegenstanders  hebben  voorspeld,  en  ik  een  pro- 
feet bleek  die  brood  eet,  kan  dan  de  font  ook  in  het  beginsel 
schuilen,  in  het  onmogelijk  beginsel  van  goed  bedoelde,  maar  prac- 
tisch   onbereikbare  en    daardoor  ontzenuwende  neutraliteit?''' 

Liever  dan  aan  die  mogelijkheid  ook  maar  te  denken,  onderdrukt 
het  Liberalisme  die  vraag,  zoekt  door  opwinding  het  ontzonken 
zelfvertrouwen  te  herwinnen,  en  decreteert:  ISTiet  in  het  beginsel 
school  de  feil,  maar  in  het   stelsel. 

Ons  stelsel,  dat  om  den  schijn  der  vrijheid  te  redden,  op  concur- 
rentie gebaseerd  was  en  het  schoolbezoek  vrij  liet,  moet  hoe  eer 
hoe  beter  prijs  gegeven.  Tot  schoolplicht  moet  het  kom  en,  concur- 
rentie op  den  duur  onmogelijk  zijn.  Wiy  Abed-Nego  is  raad,  mits 
men    voorshands  met   Volksonderwijs    medega. 

Drie  stelsels  stonden  naasteen. 

Oud-liberale :    Concuri'entie.    Deswege    matige    schoolkosten.    Vrij 
schoolbezoek. 

Nieuw-liberale:  De   concurreotie  feitelijk  gedood,  door  hoog  opge- 
dreven schoolkosten.    Schoolplicht. 

Radicale:  Alle  concurrentie  bij  de  wet  verboden.  Kostelooze  Staats- 
school voor  allen.  De   vrije  school  gesloten. 

Men  oordeele  of  voor^eze  volte  face  de  uitdrukking  » Rechtsom- 
keert" te  sterk  gekozen  was. 

Foorheen  hardnekkig  verzet  tegeo  elke  schoolwetwyziging.  Thans 
eisch  tot   onverwijlde  herziening ! 

Voorheen  tegen  schoolplicht.  27m?i«  er  met  alle  man  v  o  o  r  ijverend ! 

Voorheen  een  stelsel  op  den  gr  o  ndsl  ag  van  concurrentie.  Thans 
die  concurrentie   op  den  duur    onhoudbaar  yerklaard ! 

Christelijk  Nederland!  Vergeet  niet,  dat  men  u  gewaarschuwd 
heeft  ! 

Ge  waant  nog  dat  de  aanval  in  het  front  zal  komen.  Zie,  gezijt 
van  achteren  reeds  omsingeld!. 


17 
Doel  en  middel. 

Ook  het  Handelsblad  mengt  zicli  in  het  vernieuwd  debat, 
dat  we  over  de  schoolquaestie  openden.  Dit  verheugt  ons.  Van 
die  zijde  althans  zijt  ge  veilig  voor  den  vulgairen,  luchthartigen 
trant,  waarmee  andere  organen  der  pers  zoo  vaak  een  gedachten - 
wisseling  over  ernstige  volksbelangen  bederven.  Meer  nog  dan 
het  Vaderland,  welks  nobelheid  van  taal,  gelijk  men  weet, 
niet  zelden  door  ons  gewaardeerd  wordt,  blijft  het  Handels- 
blad bijna  onveranderlijk  in  den  goeden  toon,  binnen  het  perk 
der  goede   manieren. 

Ook  haar  drie  laatste  artikelen  wenschen  we  daarom  op  den 
voet  te  volgen,  zoodra  de  beëindiging  van  het  onderhavig  debat 
ons  dit  slechts  even   veroorlooft. 

Voorhands  loopt  het  debat -niet  over  dat  deel  van  het  oude 
schoolprogram  der  Liberalen,  wat  ze  ook  nu  handhaven,  maar 
uitsluitend  over  dat  ander  deel,  waarin  ze  thans  verwerpend  wat 
ze  vroeger  voorstonden  of  ook,  thans  ijverend  voor  wat  ze  vroe- 
ger afkeurden,  een  tweeden  veel  felleren  aanval  wagen  gaan  op 
de   vrijheid  van   onderwijs  in  Nederland. 

De  tegenstelling  gaven  we  aan.  Ze  schuilt  in  de  woorden 
Concurrentie  en  Schoolplicht  of,  wil  men  korter  gezegd,  in  de  geld- 
quaestie. 

De  toekomst  heeft  onze  Liberalen  teleurgesteld. 

Ze   waanden  in  ernst,  er  met  de   wet  van  '57   reeds  te   zijn. 

Eenerzijds  was  hun  vertrouwen  op  de  deugdelijkheid  van  eigen 
streven  te  groot;  anderzijds  hun  dunk  van  het  particuliere  initia- 
tief te  gering. 

Eeeds  is  in  hun  Kraton  bres  geschoten.  Ze  achten  zich  bin- 
nen zijn  muren  niet  meer  veilig,  en  dit  noopt  hen  een  sterker 
stelling  op  te  zoeken,  die,  zoo  hopen  ze,  allen  tegenstand  des  be- 
legeraars zal  kunnen  trotseeren. 

Te  onderzoeken,  of  de  weinige  paedagogische  kracht,  die  ze 
dupver  ontwikkelden,  ook  aan  het  stelsel  zelf  te  wijten  ware,  komt 
niet  in  hen  op.  Hun  geloof  aan  de  deugdelijkheid  van  hun  stel- 
sel is   nog  onvoorwaardelijk. 

De  oorzaak  vai^  de  gebrekkige  resultaten,  die  ze  dusver  ver- 
kregen, kan,  zoo  meenen  ze,  uitsluitend  in  te  gróote  lankmoedig- 
heid hunnerzijds  schuilen.  Ze  hebben  voor  zichzelven  nog  te  wei- 
nig geëischt.  Ons  nog  te  ruim  spel  gelaten.  Hun  eerbied  voor 
de  leuze  van  » Vrijheid"  is  te  duur  betaald. 

Diensvolgens  willen  ze  thans  overgaan  tot  hun  scherpe  resolutie; 
vast  besloten,  om,  bleek  ook  die  resolutie  nog  niet  scherp  genoeg, 
haar  nogmaals  en  zoolang  te  verscherpen,  tot  er  van  verzet  geen 
sprake  meer  kan  zijn,  en  de  volksschool  haar  oogmerk'—  de 
liberalisering  van  den  volksgeest  —  met  wiskundige  zekerheid 
kan  bereiken. 
Zelf    erkenden    we,  dat  nog   scherper  resolutie  mogelyk  is.     Bij 


18 

Abed-nego    vergeleken,    is    de    Vereeniging    van    » Volksonderwijs'* 
even   achterlijk,  als  ze  de  wet  van    '57   vooruit  is. 

Toch  is  scherpe  resolutie  voor  het  nieuwe  schoolprogram  een~  al- 
lerminst te  scherpe  uitdrukking.  ^  . 

Wat  de  leeraren  der  Middelbare  School  te  Amersfoort  schre- 
ven :  dat  de  Staat  nog  te  inschikkelijk  voor  het  vrije  onder- 
wij e  was; 

wat  de  heer  De  Veer  op  de  Amsterdamsche  meeting  uitriep: 
Met  die  drijvers  niet  langer  parlementeeren,  maar  spijkers  met 
koppen  slaan  ! 

wat  de  heer  Kappeyne  van  de  Coppello  in  de  Tweede  Kamer 
verklaarde :  Dan  moet  de  minderheid  maar  onderdrukt  worden, 
want  dan  is  ze  de  vlieg,  die  de  apothekers-zalf  bederft ! 

wat  de  heer  Godefroy  betuigde:  De  Staatsschool  sterker  maken 
wil  ik,  maar  uw  grieven  toegeven,  nooit ! 

zijn  o.  i.  even  zoovele  teekenen  des  tijds  die  onvoorwaardelgk 
onze  uitspraak  rechtvaardigen  :  J)e  scherpe  resolutie  is  een  Farao'' s 
antwoord :  Laat  ons  den  druk  dezer  lieden  verzwaren  !  of,  wil 
men,  eeu  Rehabeam's  raad :  Onze  vaderen  hebben  u  met  geeselen 
geslagen,  maar  wij  zullen  u    met  schorpioenen  kastijden ! 

Het  middel,  dat  hierby  ter  doelsbereiking  dienst  moet  doen, 
is  zeldzaam  eenvoudig,  en  laat  zich  saamvatten  in  de  eentonige 
bede,  die  ze  tot  de  Eegeering  richten:   Geef  ons  meer  geld! 

In  dien  éénen  eisch  om  meer  geld  uit  de  Staatskas,  lossen  zich 
alle  programma's  der  Liberale  staatslieden  op. 

Meer  geld,  om  onze  onderwijzers  beter  te  beloonen. 

Meer  geld,  om  meer  onderwgzers  te  kunnen  aanstellen. 

Meer  geld,  om  meer  en  betere  onderwijzers  te  kan,nen  kweeken. 

Meer  geld,  om  onze  scholen  nog  ruimer  en  in  grooter  aantal  te 
bouwen. 

Meer  geld,  om  op  nog  milder  wijs  in  de  schoolbehocften  voor 
ons  Staatsonderwys  te  voorzien. 

Niet  tot  verwijt  zij  dit  hun  gezegd,  maar  ten  bewijze,  hoe  wei- 
nig het  recht  aan  hun  kant  is,  zoo  dikwijls  zij  het  zedelyk  karak- 
ter van  ons  streven  meenen  gedood  te  hebben,  als  is  aangetoond, 
dat  de  schoolvraag  onzerzijds  zich  tot  een  geldquaestie  herleiden 
laat. 

Om  dien  eisch,  dat  hun  een  twee  miliioen  meer  uit  de  schat- 
kist worde  toegestaan,  al»  onafwijsbaar  aan  te  dringen,  ontdekken 
ze  ons  met  voorliefde  de  diepe  wonde  waaraan  de  Staatsschool  lijdt. 

Ze  noodigcn  u,  met  hen  hun  scholen  binnen  te  treden  en  u  te 
overtuigen,  of  niet  ook  u.  i.  het  onderwijzend  personeel  in  getal 
en  gehalte  veel  te  wenschen  overlaat,  of  de  vruchten  van  het  on- 
derwijs niet  nog  zeer  gebrekkig  zijn ;  of  onvoorwijlde  voorziening 
in    zulk    een   noodstand  geen    eisch   van  het  oogenblik  is. 

Uitteraard  vindt  dit  geen  tegenspraak. 

De  kreet  uit  den  boezem  der  openbare  onderwijzers  tegen  zulk. 
een  krenken  van  hun  goeden  naam  blyft  uit.  Immers  dit  zou  de 
zaak  bederven. 


19 

Schoolopzieners  en  Inspecteurs,  wel  verre  van  het  voor  hun 
scholen  op  te  nemen,  plaatsen  zich  veeleer  aan  het  hoofd  der  be- 
weging.     - 

Wij  hebben  wel  het  allerminst  reden,  om  ten  behoeve  van  de 
voortreffelijkheid  der  Staatsschool  -  apologetisch  vertoog  te  le- 
veren. 

Zoo  stemt  men  dan  met  verrassende  eenparigheid  toe,  dat  de 
Staatsschool  dringend  verbetering  eischt,  en  is,  naai'  hot  beweren 
der  wegbereiders  voor  Abed-nego,  het  onomstootelijk  bewijs  gele- 
•verd,  dat  de  Staat  meer  geld  geven  moet. 

Biedt  de  karigheid  der  fondsen  niet  langer  beletsel,  dan  darven 
ze  vertrouwen  :  1°.  degelijker  personeel  voor  het  onderwijs  beschik- 
baar zal  komen;  2°.  dat.de  opleiding  van  dit  personeel  deugdelij- 
ker zal  zijn ;  en .  3".  dat  het  onderwijs  op  betere  scholen,  door 
betere  en  meerdere-  onderwijzers  gegeven,  het  volk  verder  zal 
brengen. 

Dat  het  vrije  onderwijs  hierdoor  in  de  klem  zal  komen,  ontken- 
nen ze  wel  niet;  niaar  wie  zal  van  hen  vergen  dat  ze  daarom 
treuren  ? 

Als  gij,  voorstander  van  het  Christelijk  onderwys!  nog  een  aan- 
zienlijke som  meer  dan  dusver  aan  de  voor  u  onbruikbare  Staats- 
school moogt  betalen;  als  ge,  om  de  concurrentie  vol  te  houden, 
de  tracteraenten  uwer  eigen  onderwijzers  welhaast  verdubbelen 
kant;  als  ge  ook  voor  dat  verhoogd  salaris,  in  weerwil  van  uw 
driewerf  herhaalde  oproeping,  geen  candidaat  meer  vindt ;  als  ge 
met  elk  halfjaar  uw  school  in  den  ongelijken  strijd  achterraken  en 
uw  deficit  op  onrustbarende  wijs  klimmen  ziet,  en  op  uw  vraag 
om  ondersteuning  aan  de  broederen  schrapping  van  contributie 
krijgt,  wyl  ze  hun  tien  of  twintig  gulden  maar  eens  kunnen  uit- 
geven, en  ze  nu  voor  d,o  Staatsschool  moesten  storten ;  ongetwij- 
feld, dan  heeft  de  scherpe  resolutie  der  Liberalen  uw  Christelijke 
school  wel  gedood,  —  maar  konden  zij  dit  helpen  ?  Daarom  deden 
ze  het    niet,  ook   al    moest  het  er  uit  volgen ! 

Daarom   deden  ze  het  niet. 

Dit  is  geen  phrase.     We  gelooven  dit   oprochtelijk. 

Althans  van  de  groote  meerderheid  der  kiezers  die  men  voor 
deze  scherpe  resolutie  opwindt. 

Ook  van  de  meerderheid  der  onderwijzers  en  schoolmannen,  die 
teveel  bezig  zgn  met  hun  eigen  school ,  om  aan  de*  onze  ook  maar 
te  denken. 

Waarom  ook  niet  van  een  deel  der  Pers  ? 

Toch  is  daarmee  het  Liberalisme  niet  vrygesproken. 

In  het  stelsel  is  opruiming  der  vrije  school  wel  terdege  doel. 

De  hoofdmannen  doorzien  dit  uitnemend  goed. 

Toch  volharden  ze  in  hun  opzet. 

Althans  Opzoomer  en  De  Veer  ontslaan  ons  van  het  bewijs, 
dat  in  den  krijgsraad  slechts  middel  is,  wat  men  op  de  buiten- 
wacht ter  goeder  trouw  als  doel  verheerlijkt. 


30 

Hoe  de  Openbare  School  tegenviel ! 

Aan  de  voorstanders  is  overkomen,  wat  men  gemeenlijk  bij  e6a 
kranke  pleegt  waar  te    nemen. 

Reeds  lang  gevoelde  men  zich  niet  fiksch,  maar  hield  zich  toch 
goed,  elke  aanmerking  over  bleekheid  van  gelaat  en  fletsheid  van 
oog  afsnijdend  met  de  opgeschroefde  verklaring  »dat  men  zich 
heel  wel  voelde !" . . ,  tot  men  het  eindelijk  moest  opgeven,  om, 
door  de  ziekte  overmand,  zich  in  zwaarmoedige  bui  naar  zijn 
slaapvertrek  te  begeven,  en,  tpt  het  tegenovergestelde  uiterste 
overslaande,  nu  zich  zijn  krankheid  veel  erger  voor  te  stellen,  dan 
ze  metterdaad  is. 

Niet  anders  verging   het  ons    Openbaar   onderwijs. 

Sinds  lang  hadden  de  physionomeu  laten  verluiden,  dat  er  aan 
de  kerngezondheid  der  openbare  school  iets  schortte,  dat  ze  loom 
in  haar  beweging  en  onzeker  in  haar  gang  was.  Haar  gelaat 
teekende. 

Maar  ge  vergist  u,  zoo  ge  waant,  dat  dit  de  pleegvaders  dier 
school    tot  bezorgdheid    over  hun   kindeke  zou  verwekt   hebben. 

Het  tegendeel    van   dien. 

Niet  zonder  fierheid  hielden  ze  staande,  dat  dit  aan  onze  ver- 
beelding, aan  óns  wangunstig  oog  lag.  Hun  pleegkindeke  was  een 
toonbeeld  van  gezondheid,  van  frisch  en  krachtig  leven  tintelend, 
niet  slechts  om  onze  bijzondere  school,  maar  om  heel  het  school- 
wezen van   Europa  tot  jaloerschheid    te  verwekken. 

Maar  zie,  op  eenmaal  is  dat  alles  anders    geworden. 

Thans  hoort  ge  niets  dan  klachten,  voelt  men  overal  pijn,  is  er 
niets  dat  deugt,  is  men  in  optima  forma  ziek  gaan  liggen  en  spreekt 
men  op  melancholischen  toon  reeds  van  de  mogelgkheid,  dat  de 
ziekte  eens  een  ernstigen  keer  nam. 

Volle  waarheid  was  er  natuurlijk  zoo  min  in  de  eerste  als  er  nu 
13  in  de    laatste   gemoedsuiting.     De   openbare    school    was    reeds 
krank  toen  ze    nog    stofte  op  haar  gezond  gestel,  en  is-  thans  nog  ' 
buiten  alle  gevaar,  nu  ze  zich  inbeeldt,  dat,  zonder  heroïeke  kuur, 
de  dood  wel  eens  nabij  kon   zijn. 

Evenwel  is  zoomin  haar  vroegere  grootspraak  als  de  plotselinge 
overgang  tot  zwaarmoedige  klacht  een  zielkundig  raadsel. 

Te  minder,  daar  er  metterdaad  onmiskenbare  teekenen  van  niet 
zoo  geheel  onbeduidende  ongesteldheid  waarneembaar  zijn. 

Niet  slechts  indien  ge  afgaat  op  uw  eigen  indruk. 

Niet  slechts  indien  ge    op    het  steenen  van  de  kranke  zelve  let. 

Maar  ook  indien  ge  rekent  met  de  wetenschappelijke  diagnose, 
u  voorgelegd  in  het  Rijksverslag  over  het  Onderwijs. 

Van  de  complexe  symptomen,  gelijk  onze  artsen  dit  noemen, 
zwijgen  we. 

Voor  ons,  leeken,  is  kennisneming  van  de  hoofdkwaal  genoeg. 

Temeer,  daar  ge  op  die  hoofdkwaal  nooit  uit  eigen  vermoeden 
zoudt  gekomen  zijn. 


-    21 

Verbeeld  u,  de  Openbare  school  lijdt  aan  atrophie  der  hersenen. 
Ze  helpt  het  denken  onzer  natie  achteruit. 

In  ernst,  wat  men  ooit  zou    vermoed    hebben,  dat  nooit. 

Dat  het  godsdienstig  en  zedelijk  leven  binnen  haar  muren  schraal 
bedeeld,  deels  zelfs  benadeeld  was,  viel  te  gissen. 

Dat  over  onze  vaderlandsche  historie  meer  een  banale  kennis 
in  den  vorm  van  cijfers,  namen  en  gemeenplaatsen,  dan  degelijke 
inzichten  zouden  verbreid  worden,  was  wel  eens  gezegd. 

Maar  bet  denken  achteruitgegaan  ! 

Het  denken  ;  de  vrije  uiting  van  een  welgevormd  oordeel  !  Maar 
immers,  daar  was  heel  ons  schoolwezen  op  aangelegd.  Daarop 
kwam  het  in  de  schoolwet  eigenlijk  aan.  Dat  was,  zoo  niet  het 
één-en-al,  dan  toch  het  hoofddoel,  welks  bereiking  men  ons  waar- 
borgde. 

Zelfstandige,  zelfbewuste,  zelfdenkende  burgers,  met  een  eigen 
oordeel  en  onafhankelijk  inzicht  te  vormen,  was  immers  het  heil 
van  het  land,  en  juist  uit  dien  hoofde  stelde  men  een  staats- 
rechtelijke premie  op  het» denkend  deel  der  natie"  in  onze  kieswet 
en  weigerde  in  het  belang  van  den  Staat,  zelfs  aan  de  gemoeds- 
bezwaren  gehoor. 

Wie  zou  dan  niet  denken,  dat  op  dit  punt  het  openbaar  onder- 
wijs ten  minste  puik  puik  in  zijn  resultaten  zou  zijn  ? 

Wie  ter  wereld  had  het  zich  anders  kunnen  voorstellen,  dan 
dat  de  producten  van  het  openbaar  onderwijs  met  opzicht  tot  dit 
punt  overal  en  zonder  exceptie  gaaf,  geurig  en  van  uitnemende 
qualiteit  zouden  zijn  ? 

En   lees  nu   deze  verklaring  : 

„Wat  de  opstellen  betreft  mag  men  van  jouge  menschen  die  zich  aan  een  eind- 
examen onderwerpen,  bij  het  stellen  in  de  moedertaal,  verwachten,  dat  zij  blijken 
geven  van  eigen  gedaehtenleven  en  vau  eigen  opvatting. 

>Dat  hebben  de  meeste  geëxamineerden  niet  gedaan." 

Ook  deze  : 

„De  onguQstige  afloop  van  het  examen  in  de  geschiedenis  schijnt  vooral  toe  te 
schrijven  aan  het  weinig  nadenken  van  de  geëxamineerden  bij  de  behandeling  der 
gebeurtenissen  van  vroeger  tijd." 

Of  deze  : 

„Den  meesten  candidaten  ontbrak  het  aan  zelfbewuste,  th^retische  kennis  van 
de  taal  en  haar  spraakkunst." 

Voeg   er  deze  bij  : 

„De  kennis  der  spraakkunst..  .  was  bij  verre  de  meeste  examinandi  zeer  onvol-  • 
ledig,  bij  sommigen  kinderachtig  gebrekkig.     Zinscheiding,  spelregels,  de  geslachten 
der  zelfstandige  naamwoorden   waren  bij  bijna  allen  een    ware  terra  incognita. 

„In  de  groote  kunst  om  hunne  gedachten  ordelijk,  klaar,  bondig  en  vlpt  voor 
te  dragen,  hadden  maar  zeer  weinigen   het  tot  een  betamelijke   hoogte  gebracht. 

«De  onwetendheid  van  sommigen  in  de  letterkunde  van  hun  eigen  vaderland 
ging  alle  grenzen  te  buiten  en  was  inderdaad  allerschandelijkat." 


22 

Treuriger  verklaring  kan  men  omtrent  eigen  oordeel  en  vorming 
van  het  denken,  ook  in  de  moedertaal,  die  van  het  denkeu  tot 
eerste  voertuig    dient,  wel  niet  afleggen. 

En  nu  zoudt  ge  denken,  dat  deze  verklaring   wellicht    »een  hgrf)p' 
boerenjongens"   gold,  het    opkomend   geslacht  der  » domme"   Velu- 
wen  aars. 

O,  neen,  die  verklaring  geldt  het  keurcorps. 

De  verklaring  slaat  op  dat  uitnemend  deel  onzer  volksjeugd,  dat 
van  de  lagere  naar  de  middelbare  school  opklom,  alle  klassen 
dier  school  doorliep  en  zich  aan  het  eind-examen  onderwierp.  Eene 
dier  verklaringen,  zelfs  het  uitgelezene  der  uitnemendheden  van 
dit  keurcorps,  die  na  volbrachte  'studie,  zich  als  onderwijzers  op 
onze  middelbare    scholen   wilden  aanmelden. 

En  nog  uw  ooren  niet  geloovend,  zegt  ge  :  Maar,  dan  hebben 
lasteraars  van  het  Openbaar  Onderwijs  met  zulk  een  verklaring 
een    valschheid  in  geschrifte   begaan  ! 

Ook   dat  niet. 

Onder  deze  verklaringen  staan  de  namen  van  de  examinatoren,- 
volbloed  Schoolwetmannen. 

Maar  dan  is  het  stuk  ondergeschoven  !  roept  ge   uit. 

Met  uw  welnemen.  Het  staat  afgedrukt  in  het  Verslag,  dat 
door  niemand  minder  dan  den  Koning  jaarlijks  aan  de  Staten- 
Generaal  wordt  ingediend  ! 


Bekentenissen  van  een  ijlende! 

We  vergeleken  gisteren  de  Staatsschool  bij  een  kranke,  die,  na 
er  zich  lang  tegen  te  hebben  ingezet,  het  eindelijk  opgaf  en  in 
moedelooze  bui  aanstonds  bang  voor  zijn  leven  is. 

Alleen  dit  gaf  o.  i.  den  sleutel  tot  het  zielkundig  raadsel,  dat 
de  Staatsschool,  die  nog  gisteren  op  haar  uitnemendheid  boogde,- 
nu  plotseling  zóó  krank  en  der  verdwijning  naby  heet,  dat,  komt 
er  geen  ki'achtige  prikkel,  haar  einde  nabij  schijnt. 

Het  loont  de  moeite,  het  redeverband  na  te  gaan,  waardoor  de 
kranke  Staatsschool  tot  zóó  pessimistische  conclusie  geleid  wordt. 

Iets  wat  te  eer  onmogelijk  is,  wijl  ook  haar  in  oogenhlikken  van 
koortsverheffing,  al  ijlende,  bekentenissen  ontvallen,  die  men,  af- 
gaande op  haar  conventioneele  taal,  nimmer  in  haar  overleggingen 
zou  hebben  vermoed. 

Steeds,  het  valt  niet  te  weerspreken,  liet  de  Staatsschool  ver- 
luiden, dat  zij  het  hart  der  natie  bezat,  dat  de  overovergroote 
meerderheid  der  natie  als  één  man  voor  haar  in  de  bres  zou  sprin- 
gen ;  dat  onze  scholen  der  natie  werden  opgedrongen ;  en  dat,  liet 
men  van  pressie  maar  af,  schier  heel  de  natie  van  zelf  haar  kin- 
deren aan  de  deur  der  Openbare  school  zou  brengen. 

Onzerzijds  is  nooit  verheeld,  dat  we,  ronduit  gesproken,  dit  niet 


33 

geloofden.  Veeleer  kwam  ons  voor,  dat  de  natie,  wierd  haar  slechts 
de  vrije  keus  hergeven,  nog  het  positieve  Christendom  en  de  Va- 
derlandscbe  traditie,  althans  bij  de  opvoeding  van  haar  kroost,  zou 
vasthouden. 

Natuurlijk  namen  de  schoolwetniannen  ons  dit  twgfeleu  aan  de 
populariteit  van  hun  troetelkind  zeer  kwalijk.  Die  taal  heette 
volksmisleiding  en,  wat  men  ook  tot  steun  dier  bewering  aanbracht, 
zij  hielden  bun  grootspraak  vol. 

Van  ons  wilde  de  natie  niets  weten.  De  natie  was,  in  haar 
■  massaliteit  genomen,  met  hart  en  ziel  gehecht  aan  de  school  zonder 
positieven  godsdienst. 

Zoo  bleef  lange  jaren  ons  neen  tegenover  hun  ja  staan  en  men 
kwam  niet  verder. 

Maar  zie,  wat  gebeurt  thans? 

Nauwelijks  hebbexi  we  hun  scherpe  resolutie,  hun  decretum  horri- 
hile,  hun  voornemen  om  ons  met  scorpioenen,  in  stee  van  met^ee- 
selen  te  kastijden,  hun  plannen  tegen  ons  eenig  ooilam,  hun  gees- 
telijke diWB,ng-cidtuurstelsel  aan  het  publiek  gesignaleerd,  of  plot- 
seling veranderen  ze  hun  sprake  en  ontvalt  hun  de  bekentenis 
van  eigen  ongelijk. 

Eerst  meende  men  het  verdeel  en  heersch  op  ons  toe  te  passen, 
en  gaf  daartoe  gretig  publiciteit  aan  elke  afwijkende  stem,  die 
uit  ons  midden  opging.  Toen  men  merkte  dat  dit  niet  meer 
baatte  en  bijna  op  alle  punten  van  onze  linie  de  eendracht  her- 
steld was,  greep  men  naar  het  wapen  van  den  spot  en  plaatste 
het  Vaderland  zijn   merkwaardigen  brief  over  Bet  en   Gees. 

Maar  nu  ook  dit  middel  ondoeltreffend  bleek,  is  de  koortsver- 
heffing toegenomen  en  de  lijderesse  aan  het  ijlen  geslagen,  om 
ons  confidentiën  te  doen,  waarop   we  nooit  hadden  gerekend. 

> Restitutie-stelsel!  Restitutie-stelsel"  zoo  roept  de  kranke  al- 
door, »dan  is   mijn  school  weg!" 

Hoe,  uw  school   weg,  als  we  tot  een  restitutie-stelsel  komen? 

Weg,  bij  invoering  van  een  restitutie-stelsel,  dat  aan  eiken  va- 
der eerst  van  lieverlee,  na  verloop  van  jaren,  gedeeltelijk  nog  maar, 
de  vrije  keus  zal  teruggeven,  om  zijn  kind,  dat  God  hem  gaf, 
te  doen  opvoeden  op  een  school  naar   zijn  hart. 

Is  uw  openbare  school  dan  weg?  Uw  school,  waarvan  ge  zei- 
det,  dat  schier  heel  de  natie  ze  lief  heeft.  En  zij  zou  verlaten 
worden,    zoodra    de 'natie  de  iiispraak  van  haar  hftrt  kon   volgen? 

Arme  schoolwetmannen !  hoe  ge  uw  diepste  gedachte  in  dat 
ijlen   f erraadt ! 

Ei  zoo,  ge  stemt  dus  nu  zelf  toe,  dat  ge  op  uw  openbare  school 
kinderen  hebt  van  ouders,  die  er  hun  kinderen  liever  niet  heen- 
zonden. 

Niet  slechts  een  enkel  kind,  maar  velen,  zeer  velen.  Zóó  velen, 
dat,  liepen  ze  eens  weg,  die  tegen  hun  zin  bij  u  bleven,  uwschool 
voor  een  goed  deel  leeg  liep. 

Dankbaar  nemen  we  van  die  bekentenis  acte. 

Immers    door    u   zelf  is   thans  toegestemd,  dat  uw  school,   niet 


24 

door  de  vrije  liefde  van  uw  volk,  niet  door  de  vrije  keuze  der 
ouders,  maar  door  dwang,  door  het  afsnijden  van  een  andere  mo- 
gelykheid,  aan  onze  natie  is  opgelegd. 

»Na  de  desertie  onzer  tegenstanders  zou  de  gemengde  SCHOpL 

OPHOUDEN    TE    BESTAAN  !" 

Deze  kostelijke  volzin  staat  gedrukt  in  een  hoofdorgaan  der  Li- 
berale partij. 

Het  heengaan  van  tegenstanders  te  beletten,  zal  volgens  u  zelf 
toch  wel  geen  kenmerk  van  vrijheid  zijn. 

Dal  ge  tegenstanders  dwingen  wilt  bij  u  te  blyven,  is  thans  dus 
door  u  zelven  beleden. 

In  hoe  grove  mate  verraadt  ziilk  een  bekentenis  niet  volslagen 
gemis  aan  omzichtigheid  in  woordenkeus  eü  vroed  beleid. 

Blijkbaar  had   de  SchoolwetT^?^xti^  op  onze  onnoozelheid  gerekend. 

Ze  had  gedacht,  dat  we,  ook  na  haar  scherpe  resolutie,  ondanks 
baar  afgrijselijk  decreet,  in  weerwil  van  het  recktsomkeet't  iu  haar 
stelsel,  als  plompe  Russische  soldaten,  onbewegelijk  bij  ons  ver- 
nageld stuk  wacht  zouden  houden. 

Dan  ware  hun  coup  de  main  prachtig  gelukt  en  zou  eerlang  de 
doodsklok  over  de  Christelyke  school  geluid  zijn. 

Nu  Groen's  scherpe  blik  ons  ook  ditmaal  uit  het  gevaar  gered 
heeft,  kent  hun  woede  geen  grenzen  over  zoo  bittere  teleurstelling. 

Zij  er  onzerzijds  geen  leedvermaak,  maar  ontbreke  evenmin  de 
erkentelijkheid  voor  wat  we  ook  nu  weer  aan  onzen  leader  verschul- 
digd zijn. 

De  Liberalen  hebben  door  de  onvoorzichtigheid  van  de  fractie- 
Moens  veel  bedorven  in  hun  eigen  spel. 

Natuurlijk  mag  daar  partij  van  getrokken. 

De  vrijzinnigen  ten  onzent  willen  de  vrijheid  niet ! 


Is  dit  de  Yolksschool  achten? 

Hevig  wordt  van  liberale  zijde  onze  drieledige  eisch  aangeval-- 
len.  Bewijs,  zou  men,  oppervlakkig  bezien,  zeggen,  dat  onze  keuze 
wel  slechter  kon. 

Vooral  het  reetitutie-stelsel  is  hun  een  doorn  in  het  oog!  Ze 
weten  er  geen  kwaads  genoeg  van  te  zeggen  en  sloven  zich  let- 
terlijk af,  om  ons  volk*  door  het  voorhouden  van  een  carricatuur, 
tegen   dit  denkbeeld  in  te  nemen. 

Het  zij  zoo. 

Scherpe  bestrijding  van  wat  men  afkeurt  of  vreest,  is  .plicht. 

Men  mag,  onzenthalve,  bij  die  bestrijding  zelfs  ver  gaan. 

Maar  toch  vragen  we  met  ernst,  mag  men  zóó  ver  gaan,  dat 
men  ter  verdediging  van  zijn  schoolstelsel  de  svhool  zelve  in  min- 
achting brengt? 

En  toch,  dat  doen  de  Liberalen. 

Dat  dreigt  zelfs,  komt  er  geen  protest,  hnn  dagelyksche  spijs  te 
worden. 


■      25 

Het  Nieuws  van  den  dag  (O!  leefde  Gorter]  nog !)  gaf 
daartoe  het  sein;  reeds  den  volgenden  dag  volgde  de  N.  R  o  1 1. 
Cour.  en.  het  Vaderland  geeft  er  zijn  iiat  op. 

Waarmee  toch  meent  ge  vv'el,  dat  onze  liberalistische  dagbladen 
de  volksschool  op  één  lijn  stellen? 

Neen,  ge  raadt  het  niet. 

Ze    gaan    zoover,    dat  ze  haar  op  één  lijn  stellen  met   een  pomp. 

Of  ook  met  een  grindweg. 

Ter    variatie   met    een    loskraan,     een    gadantaarn     of    een    sein- 
.paal! 

Daarmee  dan  bij  een  stadspomp,  een  stuk  klinkerweg,  een  eind 
mphaltbestrating  en  wat  dies  meer  zij,  een  restitutie-stelsel  toppunt 
van  dwaasheid  zou  zijn,  is  het  huns  erachtens  ook  met  dat  stelsel 
afgedaan  bij  .de  school. 

Aan  zulk  een  plompheid  hadden  wij  ons  eens  moeten  wagen  I 

Hoe  ijlings  door  al  de  gelederen  het  wachtwoord  zou  geklonken 
hebben,  om  onze  lage,  onteerende  opvatting  van  de  volksschool 
als  bewijs  'te  doen  gelden  van  onze  vyandschap  voor  volksontwik- 
keling ! 

De  volksschool  met  een  stuk  straatweg  te  vergelijken  ! 

Niet  in  figuurlijken  zin,  niet  als  beeldspraak,  maar  als  rang- 
schikking van  de  klasse  der  Staatszorg,  waarin  ze  thuis  be- 
hoort. 

Kan  men  onedeler,  min  fijne,  meer  materialistische  opvatting 
van  de  volksschool  zich  denken? 

Ei  zoo,  gelden  er  voor  den  Staat  bij  zijn  zorg  voor  de  school 
geen  andere  drijfveeren,  geen  andere  overwegingen,  geen  andere 
plichten,  dan  ter  sprake  komen  bij  den  aanleg  van  een  schutsluis 
of  een  waterpomp  ? 

Durft  ge  metterdaad  de  school,  waarin  ons  toekomstig  gaslacht 
wordt  opgeleid,  met  die  banale  stoffelijke  noodwendigheden  over 
één  kam  scheren? 

Staat  het  met  de  school  zooals  het  met  een  stadsslachthuis 
staat  ? 

Heeft  de  school  geen  hooger  adel,  geen  fijner  bewerktuiging,  is 
ze  aan  geen  hoogere  en  dus  andere  wetten  te  onderwerpen,  dan 
een  gasfabriek  of  Liernur-iwichting  ? 

Geldt  wat  van  de  stadstoebehooren  tot  waterverversching,  vrije 
communicatie  en  aïvoer  van  vuilnis  geldt,  daarom  ook  van  de 
school ? 

Tegen  zulk  een  minachting  nemen  wij  lichtschuwen,  het  ook  nog 
voor  de  volksschool,  de  openbare  school  incluis,  op ! 

Zoover  zal  althans  zonder  ons  protest,  de  zelfverblinding  der 
partijzucht  dan  toch  niet  gaan,  dat  men  in  Nederland  het  volk 
zijn  school  in  één  adem  met  een  slachthuis  of  een  gaslantaarn  noe- 
men leert. 

Ons  dunkt,  zelfs  de  nobeler  geesten  onder  onze  schoolwetmannen 
moeten  er  zich  aan  ergeren,  dat  men  in  die  mate  alle  kieschheid 
jegens  het   volksonderwijs  uit  het  oog  dorst  verliezen. 


26 

Ongetwijfeld,    ter    misleiding    van     de  schare   die  niet   nadenkt, 
kon    de    onhebbelgke    zet,  juist    door   zijn  plompheid,  effect  doen: 
>  Krijgt     ge    dan    geld   terug,    als   ge  ziek  zijt  en  dus  de   straat  niet  ^ 
gebruikt  ?"  * ' 

Maar  zij  onder  de  liberalen,  bij  wie  nog  fijnheid  van  ömaak 
boven  demagogisch  gezwets  geldt,  zullen  toch  inwendig  op  dat 
platte  Nieuws  geknord  hebben,  dat  het  zich  zóó  vergaloppeeren 
kon  en  alle   achting  voor  eigen   kieschheidsgevoel  had   uitgeschud. 

Te  meer,  daar  het  effect  van  zulke  triviale  zetten  toch  nooit 
blijvend  is. 

Geloof  ons  vi'g,  zelfs  onder  de  lagere  klassen  van  ons  volk  is 
de  smaak  nog  te  fijn  en  onbedorven,  om  althans  zulke  platheden 
niet  te   wraken. 

In  het  eerste  oogenblik  moge  men  er  niets  tegen  weten  te 
zeggen.  Maar  boven  hetgeen  men  te  zeggen  weet,  gaat  ook  bij 
ons  volk   het  instinct. 

En  meer  behoeven  we  niet.  Reeds  dat  volksinstinct  weet  uit- 
nemend goed,  dat  een  school  en  een  stadspomp  zich  niet  op  één- 
zelfde leest  laten  schoeien. 

Zij  kunnen,  die  eenvoudige  lieden,  ja,  soms  eens  hartelijk  lachen 
ook  om  een  zoutelooze  aardigheid. 

Maar  weet  wel,  indien  ge  om  dien  lach  gewonnen  spel  dacht  te 
hebben,  hebt  ge  u  vergist. 

Er  leeft  in  ons  volk  nog  besef  van  achting.  Het  eischt  nog 
achting  voor  zyn  Koning,  achting  voor  zijn  Overheid,  achting  voor 
zijn  Historie,  achting  voor  zijn  School  óók. 

Eeeds  nu  beeft  het  beseft,  dat  door  de  liberalistische  pers  aan 
die  achting  in  haar  plompe,  materialistische  vergelijkingen  met 
pompen  en  kranen  is  te  kort    gedaan. 

En  ons,  niet  hun,  zal  de  volks  co nsciëntie  gelijk  geven,  dat  we 
ter  eere  van  onze  volksschool,  in  naam  der  nationale  eer,  tegen 
zulk  een  banaliteit  hebben  geprotesteerd. 


Hoe  men  zichzelf  verraadt! 

Van  liberale  zijde  roept  men  wee  en  ach  en  tiert  raast  men,, 
omdat,  ja,  waarom  meent  ge  wel?  omdat  ze  vreezen,  dal  er  recht  en 
gerechtigheid  zal  geschieden. 

Recht  en  gerechtigheid! 

Daarin  dat  geen  dorpsbevolking  meer  zou  gedwongen  worden, 
haar  duizenden  guldens  te  verspillen  aan  een  staatsschool,  die.  by 
ontstentenis  van  kinderen,  ieder  ten  spot,  leeg  staat. 

Recht  en  gerechtigheid! 

Daarin,  dat  geen  wetsovertreding,  oogluikend  geduld,  als  veilig- 
heidsklep meer  dienst  zou  doen,  om  een  onuitvoerbare  wet  als 
practicabel  te  ijken. 


27 

Recht  en  gerechtigheid! 

Ook  daarin,  dat  de  tegenstanders  van  eiken  positieven  godsdienst 
niet  langer  uitsluitend  ten  eigen  behoeve  over  's  Rijks  schatkist 
zouden  beschikken. 

En   die  kans,  zoo  het  er  eene  is,  dat  het  tot  dit  doen  van  recht 
en  gerechtigheid  misschien  zou  kunnen  komen,  doet  een  paniek  onder 
hun  gelederen  ontstaan,  vervaart  heel  het  kamp  onzer  Liberalisten, 
jaagt  hun  den  doodschrik  om  het  hart. 
Van  welk  een  conscientie  getuigt  dit? 

Is  men  dan  metterdaad  beducht,  dat,  wordt  recht  en  gerechtig- 
heid hersteld,  hun  school  zonder  positieven  godsdienst  dood  zal  bloe- 
den ? 

Ziet  men  in,  dat  men,  komt  het  tot  recht  en  gerechtigheid, 
weg  is?  ' 

Zou  men,  tot  zelfonderzoek  genoopt,  dan  inderdaad  tot  de  over- 
tuiging zijn  gekomen,  dat  men- jarenlang,  tegen  recht  en  gerech- 
tigheid in,,  de  natie  onderdrukt  en  cijnsbaar  gemaakt  heeft  aan 
de  tyrannie  van  een  onnederlandsch,  antinationaal,  het  Christen- 
dom ontwortelend  stelsel? 

Nog  kunnen  we  het  niet  gelooven. 

Niet  gelooven,  wijl  onze  dunk  van  het  karakter  onzer  tegenstan- 
ders nog  te  goed  is. 

Te  goed,  om  ons  zulk  een  dwingelandij,  met  voorbedachten  rade 
tegen  recht  en  gerechtigheid  ingaande,  bij- een  Nederlandsche  Staats- 
partij te  kunnen  denken. 

Maar  dan  blijft  er  ook  geen  uitweg. 

Dan  is  hun  angst  voorgewend,  hun  vervaardheid  geveinsd,  hun 
geroep  om  hulp  gekunsteld. 

In  hun  alarm  spreekt  dan  slechts  looze  tactiek.  Een  krijgslist, 
om  het  oog  van  hun  doodelyke  plannen  tegen  de  Christelyke  scbool 
af  te  wenden.  Dan  stelt  men  u  een  hinderlaag,  om,  schoot  ge  uit 
deernis  op  hun  hulpgeschrei  toe,  u  te  zekerderder  in  hun  netten 
te  vangen. 

Zoo  zal  het  van  nu  tot  aan  de  Stembus  in  Juni  onophoudelyk 
gaan. 

Laten  we  ons  verschalken,  slapen  we  in,  waakt  de  wachter  niet, 
dan  bespringt  men  u,  eer  ge  ér  op  verdacht  zijt;  ge  wordt  over- 
rompeld en  betreu^-t  in  smadelijke  nederlaag  te  laat  uw  onver- 
schoonlijke  zorgeloosheid. 

Zoo  dikwijls  we  gevaar  vermoeden,  zullen  we,  gelijk  thans,  waar- 
schuwen. Brenge  een  iegelijk  die  waarschuwing  in  zijn  kring  over. 
Maar  ook  onze  waarschuwing  kon  telaat  komen.  En  daarom :  ^omc? 
a  aan  uw  veldheer!  Groen  koos  nog  nimmer  verkeerd.  Zie  maar, 
hoe  zijn  welbeproefde  tactiek  ook  nu  weer  onzen  tegenstanders  een 
streep  door  de  rekening  is. 
Inderdaad. 

Indien  het  niet  onze  medeburgers  en  landgenooten  waren,  ge 
zoudt  in  uw  toornen  tegen  dergelijk  onvaderlandsch,  partijzuchtig 
drgven  de  maat  schier  te  buiten  gaan. 


28 

Men  kan  het  zich  haast   niet  voorstellen. 

Op  een  oogenblik  dat  de  positie  der  Christelijke  school,  tenge- 
volge van  het  ellendige  systeem  onzer  schoolwet,  feitelijk  onhoud- 
baar is  geworden,  komt  men  u  van  liberale  zyde  met  een  dubb^-^ 
len  voorslag  aan,  niet  om  aan  uw  grieven  recht  te  doen,  maar 
om  u  geldelijk  dood  te  drukken  op  een  straffe  van  inkerkering  te 
dwingen  tot  afstaan  van  uw  kind  aan  een  school,  die  ge  veroor- 
deelt. 

En  als  ge,  hoe  ook  door  machtige  hand  omklemd,  dan  toch 
met  al  den  ernst  der  overtuiging  en  de  kracht  der  verontwaardi- 
ging nog  tegenstribbelt,  nog  van  u  af  durft  slaan,  en  door  uw 
roepen  de  conscientie  dor  natie  uit  haar  sluimering  wekt,  dan  raapt 
men  een  dozijn  scheld-  en  schimpwoorden  op,  om  u  daarvoor  dat 
ge  niet  dom  en  niet  laf  waart,  als  een  lastigeu  spelbederver  te 
kastijden. 

Voor  een  Javaansch  kind  heeft  men  medelij,  dat  het  niet  tegen 
wil  en  dank  van  den  kofi&eboom  zal  plukken.  Ten  behoeve  van 
den  Oost-Indiër,  die  verre  is,  spreekt  het  rechtsgevoel. 

Maar  als  in  ons  eigen  land  een  Christenvader,  die  niet  rijk  is, 
een  uit  de  schamele,  armere  klasse  der  maatschappij  vraagt,  dat 
men  zjjn  kind  niet  dwinge  op  een  school  zonder  Christus  te  gaan, 
dan  is  datzelfde  rechtsbesef  op  eenmaal  verstompt,  dan  is  men  op. 
uitbreiding  insteê  van  op  inkrimping  van  zooveel  ondragelijker 
cultuurstelsel  bedacht,  en  wraakt  als  Majesteitsschennis  elke  poging 
van  den  verdrukte  om  aan  die  verergering  van  zijn  lot  te  ont- 
komen. 

Hadden  we  nog  iets  geëischt,  dat  ons  ook  maar  een  schijn  van 
voordeel  op  onze  tegenstanders  vooruit  gaf,  we  zouden  ons  die  on- 
barmhartige houding  begrijpen. 

Maar  wat  hebben  we  anders  gevraagd,  dan  dat  men  ons  met 
anderen  gelijk  zou  stellen  ? 

Zijn  we  dan  ook  geen  kinderen  van  ons  vaderland,  Nederlandsche 
burgers  zoo  goed  als  de  Liberalisten  en  Radicalen  ;  behoort  dan 
de  Staat  niet    even  weinig  of  even   veel   aan  hen  als  aan  ons  ? 

En  wie  geeft  hun  dan  het  recht  om  voortdurend  een  toon  aan 
te  slaan,  als  waren  zij  de  eigenlijke  burgers,  wij  slechts  bijwoners, 
een  hoop  Heloten,  die   niet  meerekenen  V 

En  toch,  minder  nog  dan  gelijk  vroegen  we.  We  lieten  hen  nog 
op  alle  manier  in  het  voerdeel.  Zooverre  is  het  er  van  daan,  dat 
door  ons  een  privilege  ten  koste  van  onze  medeburgers  wordt 
begeerd  ! 

Of  is  het  een  privilege,  als  we  eischen  dat  er  op  kosten  der 
burgerij  geen  scholen  zullen  gebouwd  worden,  om  leeg  te  staan  ; 
scholen,  waaraan  niemand  iets  heeft  dan  de  spinnen,  die  er  heur 
web  in  hangen  en  de  schoonmaaksters,  die  er  een  daggeld  aan  ver- 
dienen, om  er  die  webben  uit  te    ragen  ? 

Een  privilegie,  als  we  eischen,  dat  art.  23  der  schoolwet  niet 
langer  met  medeweten  der  overheid  in  gansche  streeken  van  ons 
land  zal  overtreden   worden  ? 


29 

Een  privilegie,  als  we,  naardien  de  Liberalen  en  Eadicalen  ten 
behoeve  hunner  scholen  de  schatkist  duchtig  hebben  aangesproken, 
daar  we  toch  óók  Nederlandsche  burgers  zijn,  bescheidenlijk  mee 
ons  deel  vragen  ? 

Welnu,  dat  en  niets  dan  dat  is  de  eisch  van  recht  én  gerechtig- 
heid, waartegen  de  toorn,  men  mag  wel  zeggen  de  woede,  van  een 
deel  der  liberalistische  pers  thans  ontbrand  is. 

Gelukkig  voor  ons  land,  dat  we  er  nog  kunnen  bijvoegen,  dat 
tal  van  Liberalen,  en  onder  hen  niet  de  onedelsteu,  zelf  dit  on- 
barmhartig  drijven   afkeuren. 

De  liberalistische  pers  —  vergeet  het  niet  en  de  beteren  onder 
de  Liberalen  zijn   twee. 

Of  deze  er  eindelijk  eens  toe  komen  zullen,  om,  ter  wille  van 
het  vaderland,  ter  wille  van  recht  en  gerechtigheid,  we  voegen 
er  bij,  ter  redding,  van  hun  eigen  duchtig  uiteengeslagen  partij, 
in   eene  andere  richting  koers  te  zetten  ? 

We  weten   het   niet. • 

Jixni   nadert. 

Men  is   door  teleurstelling  moedeloos    geworden. 

De  waarschynlykheid'  pleit  er  voor  dat  de  pers  alleen  aan  het 
woord  zal  blijven. 

Men  is  niet  op  zijn  gemak ;  de  partij  hangt  als  droog  zand 
aan  elkaar;    ze  boet  al  te  hard  voor  vroegere   misslagen. 

In  zulk  een  stand  van  zaken  nu  biedt  een  onderwij squaestie 
ter  verzameling  op  de  loopplaats  een  zoo  welkom    redmiddel. 

Het  is  een   Turksche  trom ! 


Is  er  een  nevenbedoeling  ? 

De  School  niet  aan  de  Kerh,  niet  aan  den  Staat,  maar  aan  de 
Ouders!   Wat  was  er  tegen  dezen  eisch  in  te  brengen  ? 

» Eenvoudig  dit,  antwoordde  men,  dat  bij  de  ouders  de  genoeg- 
zame prikkel,  de  noodige  belangstelling  voor  het  onderwijs  ontbreekt !" 

Voor  zoover  onze  ervaring  reikt,  is  dit  te  boud  gesproken.  Toch 
geven  we  zonder  voorbehoud  toe,  dat  een  volksschool,  die  nu  reeds, 
uitsluitend  op  de  belangstelling  der  ouders  drijven  moest,  gevaar 
liep,  aan  den  grond  te  raken.  * 

Maar  wat  bewijst  dit  tegen  ons  stelsel  ? 

Besluit  ge  dan  uw  kind  jaar  in  jaar  uit  te  blijven  wiegen,  op 
den  schoot  te  houden  en  de  trappen  af  te  dragen,  omdat  het  be- 
gint  met  te  vallen,  als  ge  het  loopen  leeren  wilt? 

En  bovendien,  wat  alle  kracht  aan  uw  tegenwerping  ontneemt, 
is  niet  door  onszelf  op  den  voorgrond  gesteld,  dat  de  Staat  hande- 
lend moest  blijven  optreden  voor  zoolang  en  in  zoover  de  veerkracht 
der  ouders  ook  slechts  eenigermate  tekort  schoot? 

Voor  de  degelijkheid  van  het  onderwijs  viel  dus  niets  te  duchten. 

Toch  wilde  men  er  niet  aan. 


30  . 

Bleek    hieruit  niet,  dat  men  nog  iets  anders  dan   degelijk  onder- 
wijs   met    zgn    Staatsschool    bedoelde,   iets  dat  men  noemen   dorst 
noch  wilde,  en    dat,  kwamen  de  ouders  aan  het  woord,  onzen  school-  . 
wetraannen  ontgaan  zou?  j*.j  ' 

Wat  dat  iets  was,  viel  wel  te  gissen,  maar  kwam  toch  niet  zóó 
duidelijk  uit,  dat  men   het  officieel  constateeren  kon. 

Doorredeneeren  werd  hierdoor  onmogelijk. 

Thans  niet   meer. 

Wat  toch  is  gebeurd? 

Nu  er  gehandeld  wordt  over  een  schoolwetwijziging,  waarbij  van 
stelselwijziging  geen  sprake  is,  doet  zich  weer  hetzelfde  verschijn- 
sel voor. 

Dii  verschijnsel  namelijk,  dat  de  Schoolwetmannen  zeggen:  Waar- 
borgt ons  slechts  degelijk  onderwijs!  en  dat  ze,  als  ge  hun  dit  on- 
misbare gewaarborgd  hebt,  toch  niet  tevreden  zijn,  en  met  te  hef- 
tiger hartstocht  zich  verzetten. 

Te  ontkennen,  dat  dit  verschynsel  zich  ook  nu  voordeed,  gaat 
niet  aan. 

De  tegenstander  kan  niet  loochenen,  dat  het  hem  naar  zijn  voor- 
geven, geheel  belangeloos,  om  niets  anders  dan  degelijk  volksonderwijs 
te  doen  is.     Zyn  eigenhandige  verklaring  ligt  ten  bureele. 

Vraag  nu,  of  onzerzyds  waarborg  voor  degelijk  volksonderwijs  ge- 
boden is,  en  wat   dunkt  u? 

Onzerzijds  is  verklaard,  dat  we  bereid  waren  meê  te  werken 
1.  tot  verbetering  van  het  lot  der  onderwijzers  ;  2.  tot  vermeerde- 
ring van  onderwijzend  personeel  in  de  scholen;  3.  tot  betere  op- 
leiding van  de  onderwijzers;  en  4.  tot  verhooging  van  het  peil  van 
onderwijs. 

Verklaard,  dat  o.  i.  de  Staat  zorg  moest  dragen  dat  de  gelegen- 
heid om  openbaar  onderwijs  te  ontvangen  ruimschoots,  overal  en 
steeds  aanwezig  was  voor  de  kinderen,  wier  ouders  of  voogden  dit 
voor  hen  verlangden. 

Verklaard,  dat  o.  i.  aan  alle  ouders  of  voogden,  die  ander  on- 
derwijs voor  hun  kinderen  of  pupillen  verlangden,  de  mogelykheid 
moest  verschaft  worden  om  dit  te  verkrijgen  op  een  voet,  waarbg 
de  degelijkheid  van  het  onderwijs  geen  schade  leed. 

Verklaard  eindelijk,  dat  o.  i.  de  Staat  de  strengste  controle  over 
alle  scholen,  openbare  of  bijzondere,  behoort  te  oefenen,  en  elke 
school,  waarin  de  degelijkheid  van  het  onderwijs  onvoldoende  bleek, 
moet  sluiten. 

Mogen  we  den  tegenstander  vragen,  wat  er  in  deze  voorstel- 
ing  aan  de  degelijkheid  van  het  onderwijs  ontbreekt? 

Vragen :  of  de  degelijkheid  van  het  onderwijs  hierbij  niet  op  alle 
manier  winnen  zou? 

Beleefdelijk  uitnoodigen,  dat  men  ons  aan  wijze,  waar  zijns  in- 
ziens de  leemte  zich  voordoet,  die  in  de  degelijkheid  van  het 
onderwijs  zou,  overblijven? 

We  vragen  dit  met  aandrang  en  kunnen  ons  niet  voorstellen, 
dat  althans  niet  één  enkel  der  vele  bladen,    waarover    de  School- 


-      31 

wetmannen    beschikken,     dit    hoofdpunt    Voor    den  volke  duidelijk 
zou  willen   maken.  : 

Ze   zijn  hiertoe  verplicht. 

Immers,  het  is  uit  dien  hoofde  dat  ze  voorgeven  zich  tegen 
ons  te  verzetten ;  het  is  ten  behoeve  van  dit  belang,  dat  ze  heel 
het  land  onder  de  wapenen  roepen;  het  is  de  degelijkheid  vati  het 
onderwijs,  die  naar  hun  zeggen,    bedi'eigd   wordt. 

Evenwel,  indien  niet  alles  ons  bedriegt,  zal  het  den  eerlijken 
tegenstander  volstrekt  onmogelijk  zyn,  hier  ook  maar  een  stroo- 
spier    tusschen  te  brengen. 

Immers,  de  eischen  door  hemzelf  voor  dergelijk  onderwijs  ge- 
steld, nemen  wij  over.  en  voegen  er  voor  het  bijzonder  onderwijs  nog 
een  waarborg  bij,  dien  hij  niet  stellen  kon. 

Toont  hij  dus  aan,  dat  onze  eisch  aan  de  degelijkheid  van  het 
onderwijs  te  kort  doet,  dan  veroordeelt  hij  hiermee  tevens,  zijn 
eigen  program,  veroordeelt   het  zelfs  a  fortiori. 

Ook  hier  stuiten  we  dus,  even  als  het  vorig  jaar  met  ons  stel- 
sel de  school  behoort  den  ouders!  op  het  zonderling  versch^nsel, 
dat  de  Schoolwetmannen  ook  met  den  deugdelijk  sten  waarborg  voor 
degelijk  onderwijs  even  ontevreden  blijven,  ja,  nog  hartotochtelijker 
opvliegen. 

Waaraan  mag  dit  liggen? 

Het  kan  natuurlijk  alleen  hieraan  liggen,  dat  er  nog  iets  an- 
ders achter  schuilt,  dat  ze  niet  noemen,  en  dat  hun,  vergelijken- 
derwijs althans,  nog  meer  dan  de  degelijkheid  van  het  onderwys 
ter  harte  gaat.     Dat  ze  een  nevenbedoeling   hebben? 

Wat  die  nevenbedoeling  is,  kan  men  thans  met  tamelijk  groote 
zekerheid  uitmaken. 

Niet  de  zucht  om  verdraagzaamheid  aan  te  kweeken.  Was  daar- 
voor in  de  openbare  school  het  goede  kruid  gewassen,  het  zou  in 
aanmerking  komen ;  heel  het  corps  onzer  schoolwetmaanen,  hun 
pers  incluis,  tot  een  driejarigen  cursus  op  zulk  een  school  te  ver- 
oordeelen.  Althans  hun  verdraagzaamheid  kan  niet  sprekender 
dan  in  het  //kattepootje"  gesymboliseerd.  Herinner  u  wat  de 
Genestet  er  van  placht  te  zeggen !  Thorbecke  heeft,  volgens  Miquel, 
zelf  de  onbruikbaarheid  der  gemengde  school  voor  dat  doel  beleden. 

Er  schuilt  iets  anders  achter  en  het  Nieuws  van  den  Dag 
heeft  ons  op  den  goeden  weg  geholpen,  om  er  achter  te  komen  wat 
dat  iets  is.  >  , 

De  school,  zoo  schreef  dit  handigste  der  liberale  organen,  moet  o.  a. 
óók  dienst  doen,  om  de  dogma's,   de  vooroordeelen  te  bestrijden. 

O,  zoo! 

Nu  begrijpen  we  er  meer  van. 

Natuurlijk,  dan  kunt  ge  de  bijzondere  school  niet  gebruikea. 
Contrarie  van  dien.  Dan  moet  ge  haar  den  kop  indrukken.  Im- 
mers de  bijzondere  scliolen  leeren  vaak  als  levenswijsheid  v^eeren, 
wat  gij  u  vermeet  » vooroordeelen"  te  noemen.  ' 

Toch  is  dit  nog  het  ware  niet.  Het  helpt  ons  op  weg,  maar  het 
eigenlijke  ligt  nog  verder. 


32 

Dat  kwam  eerst  uit,  toen  het  Vaderland  de  onvoorzich- 
tigheid beging,  om  zoo  zonderling  vroeg  met  een  verkiezingsartikel 
te  komen  en  ons  een  kijkje  gunde  in  de  beteekenis  van  de'Zen- 
dingstochteu,  die  de  heeren  Kerdijk  en  Moens  door  het  land  ©U"' 
dernamen. 

Van  dat  oogenblik  was    de  toeleg  duidelijker. 

Openlijk  werd  geafficheerd,  dat  de  Onderwijs-quaestie  parool  in 
Juni    zou  zijn. 

De  saamkoppeling  van  Staatkundige  groepen,  die  men  de  «libe- 
rale partij"  noemt,  ligt  uiteengevallen. 

Kappeyne  en  Levy  moeten  desniettemin  in  Juni  kameraadschap- 
pelijk  naar  de  stembus  kunnen  gaan. 

Van  een  verschil,  als  tusschen  de  Thorbeckianen  en  Putteanen. 
tusschen  Vissering  en  Van  Houten,  tusschen  het  Vaderland  en 
de  N.  Rott.  Cour.  bestaat,  mag  dan  niets  te  merken  zijn. 

Te  minder  daar  » de  partij"  nog  zeer  lijdende  is  aan  de  naweeën 
van  haar  laatste  ministeriën,  die  haar  voorshands  elke  mogelijkheid 
benemen  tot  het   oefenen  van  zedelijke  kracht. 

Daartoe  nu  werd  de  Schoolquaestie  op  den  voorgrond  geschoven. 

T.  w.  de  schoolquaestie  in  haar  Moens-Kerdijkschen  vorm,  d.  i. 
naar  den  zin  der  radicalen.  Of  ze  wilden  of  niet,  de  oude  Libe- 
ralen moesten  thans  meê,  en  zelfs  Godefroi  haastte  zich  om  van 
volgzaamheid  blijk  te  geven. 

Te  meer  beloofde  men  zich  hiervan  wijl  men  hierdoor  in  eiken 
schoolmeester  een  natuurlijken  verkiezingsagent  in  elk  dorp  en  in 
elk  gehucht  verkreeg  en  allicht  de  annexatie  van  de  linkerzij  der 
Conservatieven  kon  doorzetten. 

Hieruit  maken  wij  op,  dat  er  een  samenhang  mpet  bestaan  tus- 
schen den  strijd  voor  de  Openbare  School  en  den  welstand  der 
Liberale  party  in  de  Junimaand,  die  hoewel  geheel  buiten  de 
degelijkheid  van  het  onderwijs  omgaande,  niettemin  voor  de  school- 
wetmonnen  van  overwegende  beteekenis  is. 

Hetzij  zoo ! 

Aan  ieder  het  recht  zijn  positie  te  kiezen. 

Slechts  één  eisch : 

Dat  men  den  Farizeër  niet  aan  het  woord  late  komen  ! 

In  dat  blijvend  mooispreken  over  »de  degelijkheid  van  het  on- 
derwijs" zou  iets  al  te  huichelachtigs  komen ! 

Heb  mannenmoed  en  «oem  de  dingen  bij  hun  naam! 


BET  REDMIDDEL 


/  '): 


(OVEKGEDRUKÏ    UIT    „DE    STANDAARD.") 


AMSTERDAM,  J.  H.  KRÜYT. 
.    1875. 


* 


i 


Hoe  is  de  Christelijke  scliool  te  redden? 

De  nood  nijpt. 

Nog  dit  jaar   zal  de  toeleg  beproefd  worden,    om  de  scherpe  re- 
solutie ten  uitvoer   te  leggen. 

Biedt  de  Staten- Generaal  tegen  dien  aanslag  op  ouze  burger- 
vrijheden    een   geruststellend  bolwerk? 

Stellig  niet  de  Eerste  Kamer,  die  reeds  by  het  adres  op  de 
Troonrede   van   haar  manie  voor   de  Staatsschool  blijk  gaf. 

En   wat   dunkt   u  van  de  Twe<de  Kamer"^ 

Naar  men  gemeenlijk  rekent,  telt  ze  een-en-veertig  leden  van  de 
Radicaal-liberalistische  coalitie,  die  zich  geen  oogenblik  bedenken 
zullen  om  ten  onzen  koste  hun  pleegschool  rijker  uit  te  dossen, 
en  bovendien  nog  een  viertal  Conciliant-Conservatieven,  die  er 
nooit  in  treden  zullen,  om   ons  redres  van  grieven  te  geven. 

De  overige  vijf-en-dertig  leden  bestaan  uit  zestien  Roomschen, 
elf  Antirevolutionairen   en  acht  Conservatieven. 

Komt  hierin  door  de  algemeene  verkiezingen  van  Juni  geen 
verandering,  dan  is  het  tegenhouden  der  scherpe  resolutie  derhalve 
nu  reeds  onmogelijk  geworden  en  hebben  we  ons  op  een  jammer- 
lijk begraven  der  Schoolquaestie  onder  het  puin  onzer  Christe- 
lyke  scholen   voor  te  bereiden. 

Zonder  nog  in  den  verkiezingsstrijd  ons  te  mengen,  dient  elr 
uit  dien  hoofde  reeds  nu  op  gewezen,  dat  de  stembus  van  Juni 
voor  de  Vrije  school  van  bijzonder  gewicht  zal  zijn,  en  dat,  hoe 
het  ook  loope,  de  pleitbezorgers  der  scherpe  resolutie  behooren  ge- 
weerd te  worden,    zal  onze    school   niet  ten  onder   gaan. 

Ontleenen  zij  hun  r?cht,  om  ons  met  die  verzwaring  van  druk 
te  dreigen,  aan  de  bepalingen  van  onze  Grondwet,  dan  spreekt 
bet  van  zelf,  dat  onzerzijds  met  verdubbelde  kracht  tegen  het 
on-Nederlandsche   in  onze  Grondwet  moet  worden   geprotesteerd. 

Van  dat  protest  mogen  we  niet  aflaten,  indien  we  er  ooit 
toe  komen  zullen,  om  als  Christenen  //een  stil  en  gerust  leven" 
in  dit  goede  land  te  leiden. 

Protest  derhalve  allereerst  tegen  de  bron  van  al  dit  kwaad^ 
dat  over  ons  en  onze  kinderen  reeds  kwam  en  meer  nog  dreigt 
te  komen;  tegen  Artikel  194,  met  name  tegen  de  ellendige  zin- 
sneê. 


Protest  krachtens  hetzelfde  beginsel  tegen  elke  bevoegdheid, 
door  het  Staatsgezag  aan  onze  Grondwet  ontleend,  om  de  zede- 
lijk-godsdienstige  ontwikkeling  van  ons  volk  in  zijn  Christelijken 
loop  te  belemmeren. 

Protest,  om  kort  te  gaan,  tegen  de  generale  middelen,  die  onze 
Grondwet  aan  een  coterie  in  handen  geeft,  om  al  den  onmetelij- 
ken  invloed  van  het  Staatsgezag  tot  propaganda  voor  haar  verder- 
felyke  beginselen    te   misbruiken. 

Protest,  niet  in  den  zin  van  doelloos  geschrijf  of  debat  voor  den 
vorm,  maar  protest,  door  alle  onze  gedragingen  en  verbintenis- 
sen daarheen  te  leiden,  dat  herziening  van  dit  onhoudbare  langs 
den  kortst  mogelijken  weg  worde  bereikt. 

Welke  gedragslijn  vloeit  daaruit  voort  voor  het  oogeublik? 
M.  a.  w.  welke  houding  behoort  de  Anti-revolutionaire  partij  aan 
te  nemen  tegenover  '  de  scherpe  resolutie,  die  bij  de  voordracht  tot 
Schoolwetwijziging,   eerlang  aan  d"e  orde    komt? 

Over  die  houding  moéten  we  tot  een  vast  besluit  komen.  Wie 
in  een  zoo  hachlijken  samenloop  van  omstandigheden  op  het  be- 
slissend oogenblik  weifelt,  is  weg. 

Ontspringen   kunnen  we  den  dans  niet. 

De  vraag  toch  is  niet  of  wij  schoolwetwijzigingen  aan  de  orde 
zullen  stellen,  maar  welke  gedragslijn  we  te  volgen  hebben,  nu 
ze,  of  we  het  willen  of  niet,  aan  de   orde    komt. 

Was  er  sprake  van  een  voorstel  in  den  trant  Jonkheer  de 
Brauw,  dan  viel  de  keuze  licht.  We  konden  dan  afstemmen, 
ongenegen  om  met  het  traditioneele  » kluitje"  ons  te  laten  af- 
schepen. 

Ma^r  in  dien  stand  verkeert  de  quaestie  niet  meer. 

Geheel  de  positie  is  een  andere,  de  stand  der  zaak  een  geheel 
verschillende  geworden.  De  aandrang  tot  Schoolwetwyziging  komt 
ditmaal  uit  den  hoek,  waaruit  ze  dusver  het  felst  en  hardnek- 
kigst  bestreden   werd :  van  onze   liberalen. 

Er  is  geen  sprake  meer  van  tegemoetkoming  aan  onze  grieven, 
maar  van  schorpioenen  in   stee  van  geeselen. 

Het  pleit  loopt  niet  meer  over  recht  doen  aan  het  Christelijk 
deel  des  volks,  maar  over  het  met  voorbedachten  rade  verdruk- 
ken der  minderheden. 

De   hand    is  uitgestoken  naar  ons  ooilam.  ^ 

Dat  hoorende,  zou  de  eenvoudige  burger  allicht  meenen,  dat 
de  vraag  »wat  ons  te  doen  stond"  dan  gesneden  brood  was.  »Sla 
uwen  wederpartyder  die  schorpioenen  uit  de  hand!  Weersta  den 
op  verdrukking  beluste !  Bescherm  uw  ooilam  !  En  stem  elke  wet 
van  die  strekking  af!" 

Maar  hoe  eenvoudig  en  van  zelf  sprekend  dit  ook  schijne,  die 
zóó  spreekt,  kent  de  stukken  niet. 

Wat  toch  is   het   geval? 

Steeds  heeft  de  Anti-revolutionaire  partij  er  haar  eer  in  ge- 
steld, dat  ze  in  den  strijd  voor  volksontwikkeling  vooraan  stond. 
Tegen    elke    poging    om    het    peil    van  ons  onderwijs  te  verlagen. 


heeft  ze  zich  steeds  met  ernst  verzet.  Ze  wilde  geen  achteruitgang! 

Mag  ze  thans  aan   dat  verleden  ontrouw  worden  ? 

Niemand  onzer  die  er  aan  denkt. 

Maar  doorzie  dan  ook  wel,  in  wat  gedrongen  positie  ge  *ge- 
raakt. 

Immers,  wat  de  Liberalen  u  vragen,  is:  1.  de  erkenning,  dat 
ons  volksonderwys  niet  goed  is;  en  2.  dat  ge  hen  helpen  zult  om 
het  te  verbeteren. 

Wilt  gij  er  voor  te  boek  staan,  dat  ge  aan  de  onderwyzers  een 
behoorlijke  bezoldiging  weigert'? 

Zou  u  het  verwijt  te  dragen,  zijn,  dat  ge  op  een  school,  waar 
twee  onderwijzers  behooren,  één  enkele  zich  met  een  overkropt 
getal  kinderen  laat  aftobben  en  de  kinderen  bederven  op  den 
koop  toe? 

Wilt  gij  de  man  zijn,  die  de  gelden  weigert  om  behoorlijk  on- 
derwijzers op  te  leiden? 

De  medaille  heeft  een  keerzijde,  we  weten  het  wel ;  we  ontcij- 
ferden u  zelf  het  opschrift  van  scherpe  resolutie,  maar  met  die 
zijde  wordt  ze  niet  aan  de  Kamer  vertoond. 

Daar  heet  het  kort  en  goed:  voor  of  te^en  een  goede  bezoldi- 
ging; voor  of  tegen  een  behoorlijk  onderwijzers-personeel;  voor  of 
tegen  een  deugdelijke  opleiding! 

Voor  de  Conservatieven  en  Roomschen  heeft  dit  zooveel  voeten 
niet  in  de  aarde.  Zij  oordeelen  dat  er  in  deze  eischen  voor  ne- 
gen tienden  overdrijving  heerscht. 

Maar  voor  ons,  Anti -revolutionair  en,  die  dit  niet  toegeven  en 
wel  ter  dege  van  oordeel  zijn,  dat  ons  volksonderwys  in  elk  op- 
zicht verbetering  eischt,  voor  ons  staat  de  keuze  hachlgk. 

De  Schoolwetmannen  remonstreeren  tegen  hun  eigen    Schoolwet. 

Voor  wie  tusschen  de  regels  leest,  is  hun  Remonstrantie  de  on- 
dergang onzer  Christelijke  scholen. 

Hoe,  op  wat  wijs,  behoort  dan  onze  Contra- Remonstrantie  gefor- 
muleerd te  worden,  om  eenerzijds  niet  het  verwyt  te  beloopen, 
dat  we  vijanden  van  volksontwikkeling  zijn,  en  anderzijds  onze 
Christelijke  school  te  redden? 

Drie  artikelen  houdt  de  scherpe  resolutie ;  welke  drietal  eischen 
behooren  dan  onzerzijds  als  beding  gesteld,  om  haar  doodelijke 
strekking  voor  het   Vrije  onderwijs  onschadelijk  te  maken? 

Zou  men  niet  eischeif  kunnen :  1.  dat  regel  in  stee  van  willekeur 
voortaan  over  de  uitbreiding  der  Openbare  school  besliste;  2.  dat 
het  fatale  artikel  23  zijn  angel  verloor ;  en  3.  dat  de  >  domme- 
kracht van  het  geld"  aan  een  kant  werd.  gezet  ? 

Ons  dunkt,  er  is  uit  het  oogpunt  van  billykheid  veel  voor  te 
zeggen. 

Zou  het  ook  doel  treffen? 

Zou  het  in  overeenstemming  met  onze  beginselen  zijn? 

De  weg  tot  Grondwetsherziening  op  het  stuk  van  onderwys, 
die  anders  onherroepelijk  versperd  wordt,  open  houden  en  vlak 
maken,  doet  het  ongetwijfeld.. 


Regel  insteê  van  willekeur. 

Ter  afwering  van  het  ons  bedreigend  gevaar  gaven  we  drie 
denkbeelden  in  overweging  :  l».  laat  er  regel  in  insteê  van  wille- 
keur zijn  bij  bet  bepalen  van  het  getal  der  scholen  (Imperatief 
mandaat) ;  2°.  laat  de  gemeente  eerlijkheidshalve  ons  kwijten,  wat 
we  haar  uitsparen  (Restitutie) ;  en  3°.  laat  artikel  23  nader  om- 
schreven worden  (Gewetensclausule). 
Niet  alsof  daarmee  het  doel  van  onzen  strgd  zou  bereikt  zijn. 
Hoe  zou  dit  kunnen,  daar  ook  zóó  het  ons  vijandig  stelsel  in 
volle  kracht  blijft  ? 

Om  dat  stelsel  door  een  beter  te  vervangen,  is  Grondwetsherzie- 
ning onvermijdelijk.  Zoolang  we  daar  niet  toe  geraken,  blijven  we 
opgesloten  in  het  Liberale  gevangenhuis.  Van  den  eisch  dat  men 
ons  door  Grondwetsherziening  uit  dat  gevangenhuis  vrij  late  uit- 
gaan, mag  deswege  geen  oogenblik  afgelaten. 

Toch  behoeft  men  zich  daarom  ook  in  het  gevangenhuis  niet  alles 
te  laten  welgevallen.  Tegen  den  toeleg  om  ons  heimelijk  in  het 
gevangenhuis  te  doopen,  mogen  we  toch  protesteereu.  Er  zijn  uit- 
ersten van  willekeur  en  tyrannie,  waartegen  zelfs  de  gevangene 
recht  van  appèl  heeft.  Al  haakt  ge  naar  het  oogenblik  dat  ge 
vrij  zult  kunnen  uitgaan,  toch  kan  niemand  vergen,  dat  ge  inmid- 
dels elke   krenking  voor  lief  zult  nemen. 

Op  dat  standpunt  heeft  onze  richting  zich  steeds  geplaatst. 
De  eisch  om  invrijheidstelling  der  Christelijke  school  is  reeds  in 
'69  gedaan,  maar  tegelijkertijd  vroeg  men  toch:  1°.  schrapping 
van  het  woord  Christelyk  in  Art.  23;  2'>.  beteugeling  van  het  koste- 
loos onderwgs ;  en  3°.  verbod  aan  den  onderwijzer  om  kerkelijke 
ambten  te  bekleeden. 
Waarom  ? 

Wijl  deze  driedubbele  eisch  ook  op  liet  standpunt  der  Schoolwetmannen, 
mits  ze  billijk  en  consequent  oordeelen,  moet  worden  toegegeven. 

Niet  om,  ware  dat  verkregen,  den  strijd  te  staken  ;  maar  als 
voorloopige  erkenning  van  ons  recht ;  ter  wegneming  van  het  er- 
gerlijkste; ter  uitsnyding  uit  de  Schoolwet  van  hetgeen  met  het 
systeem  zelf  der   Schoolwet  streed.  « 

Dit  verlokte  Dr.  Lamping,  om  in  zijn  bekend  vlugschrift  het 
betoog  te  beproeven,  dat  ook  deze  drie  absurditeiten  in  het  systeem 
der  Schoolwet  verdedigbaar  waren;  en  het  is  dit  nee  plus  ultra 
van  geleerden  overmoed,  waardoor  de  heer  Groen  van  Prinsterer 
tot  den  aitroep  kwam:  »Wilt  ge  ons  ook  dat  niet  gunnen,  dan 
voorwaarts  naar  het   Grondwetskasteel!" 

In  dien  zin  wenschtén  we  wel,  dat  ook  het  drietal  eischen,^waar 

we   thans   op  wezen,  door  onze  geestverwanten    overwogen  werden. 

Wie    waande,    dat    de  gevangene,  wijl  hy  zich  verzet  tegen  den 

cipier,  die  hem  wil  uithongeren,  daarmee  zijn  besluit  prijsgeeft,  om 

hoe  eer  hoe  beter  op  vrije  voeten  te  komen,  d.  i.  in  casu  de  Grond- 


wet    te   herzien,    zou    ons  een  naieviteit  toedichten,  die  al  te   ver 
ging.  - 

Onze  bedoeling  strekt,  kort  en  goed,  geen  stroospier  verder,  éan" 
om  waarborg  te  erlangen,  dat  de  Christelijke  school  in  den  .lande 
niet  VOO?'  goed  verpletterd  zij,  eer  we  aan  Grondwetsherziening  kunnen 
toekomen. 

Oordeelen  anderen  dat  men  daarbij  ook  de  vroegere  eischen  nog 
moet  vasthouden,  ons  wel.  Slechts  vergete  men  niet,  dat  de  heer 
Groen  reeds  voorlang  de  schrapping  van  het  woord  » Christelijk" 
vergelijkenderwijs  een  beuzeling  heeft  genoemd;  dat  het  kwaad  der 
» kerkelijke  bedieningen"  reeds  *  ten  deele  hersteld  is;  en  dat  de 
voorliefde  voor  kosteloos  onderwijs  eer  toe-   dan  afnam. 

Maar,  zoo  gezegd,  wenschen  onze  vrienden  óók  dien  vorigen  eisch 
te  handhaven  ,  we  beloven  er  ons  niet  veel  van,  maar  hebben  er 
niets  op  tegen.  Houde  dit  ons  niet  op.  Trekken  we  liever  onze 
aandacht  saam  op  de  nieuwe  eischen,  die  we  als  schild  tegen  nieu- 
wen  overmoed    stellen    zullen. 

Dusver  is  het,  gelijk  men  weet,  geheel  aan  het  goeddunken  der 
overheid  overgelaten,  om  de  scholen  voor  openbaar  onderwijs  naar 
willekeur  uit  te  breiden.  Het  jongste  geval  heugt  nog.  Een  ge- 
meente van  5463  zielen  bezat  reeds  13  Staatsscholen.  Toch  moest 
er  nog  een  14de  bijkomen,  en  die  14de  moest  als  stormram  dienen, 
om  een  Christelijke  school  in  den  grond  te  boren. 

Behoeft  dat  voort  te  duren? 

Is  het  onbillijk,  dat  we  met  klem  en  nadruk  den  eisch  stellen 
dat  vaste    regel   die  willekeur  vervange  ? 

De  Grondwet  eischt  in  «de  ellendige  zinsneê"  dat  » overal  van 
Overheidswege  voldoend  openbaar  lager  onderwijs  zal  gegeven 
worden;"  en  dientengevolge  Art.  16  der  Schoolwet  »dat  in  elke 
gemeente  lager  onderwijs  worde  gegeven  in  een  voor  de  bevolking 
en  de  behoefte  voldoend  getal  scholen,  toegankelijk  voor  alle  kin- 
deren, zonder  onderscheid  van  godsdienstige  gezindheid." 

Gaat    het    nu    aan,    dat    de  ellendige  uitwerking  dezer  ellendige  ■ 
zinsneê  door  ontstentenis  van  regeling  op  verdubbeling  van  ellende 
uitloope  ? 

Blaupot  ten  Cate,  de  Schoolwetman  bij  uitnemendheid,  omschreef 
nog  onlangs  den  eisch  der  Schoolwet  in  dezer  voege  :  Geene  kin- 
deren mogen  van  openb{far  lager  onderwijs  verstoken  blijven,  omdat 
voor  hen   geen  ruimte  meer    op  de  school  aanwezig  is." 

Hij  voegde  er  zelfs  niet  bij :  » Men  zou  te  veel  vergen ,  wilde  men 
voor  elk  klein  getal  kinderen  in  ieder  gehucht,  of  iedere 
streek,  een  openbare  school  hebben." 

En  herhaalde  zijn  verklaring  nogmaals  in  dezer  voege:  y>Het 
gevaar  moet  niet  kunnen  ontstaan,  dat  ouders,  die  hunne  kinderen 
naar  een  school  willen  zenden,  beheerscht  door  de  hoofdgedachte  der 
openbare  lagere   school,  daarvoor  geen  gelegenheid    vinden." 

Men  begrijpt  dat  ook  zoó  nog  deze  eisch  ongerijmd  is.  We  zou- 
den het  antwoord  wel  eens  willen  hooi-en  op  de  vraag:  Waarom 
mag  niet  het  gevaar   ontstaan,  'dat   ouders,  die   een  neutrale  school 


wenschen,  geen  gelegenheid  vinden,  en  mag  wel  het  gevaar  ont- 
sta an,  dat  ouders,  die  Christelijk  onderwijs  voor  hun  kinderen  be- 
geeren,  daartoe  de  gelegenheid  missen.  Of  zijn  niet  alle  ouders  in 
Nederland  gelijk?  . 

Maar  zelfs  ook  al  plaatsen  we  ons  op  het  standpunt  dezer  par- 
tijdige lieden,  dan  nog  zeggen  we:  Breng  dan  dien  eisch  onder 
vaste  regels  en  speel  niet  met  ons ! 

Als  uiterste  grens  van  uw  eisch  geeft  ge  zelf  aan:  dat  er  school- 
ruimte  moet  wezen  voor  alle  kinderen  wier  ouders  wenschen,  dat 
ze  uw  Staatsschool  bezoeken. 

Schrijf  dat  dan  ook  in  dier  voege  in  uw  wet  en  snijd  daarmee 
het  schandaal  af  dat  men  scholen  bouwt  voor  kinderen,  die  er  niet 
zijn,  of  wier  ouders  niet  we"nschen  dat  ze  er  komen  zullen. 

Als  het  op  inning  van  belasting  of  regeling  van  kiezerslijsten 
aankomt,  weet  men 'wel  haarfijn  de  gesteldheid  van  elk  huip  en 
bedrijf  te  schatten;  wat  bezwaar  kan  er  dan  bestaan,  om  bij  uw 
gemeentenareh  rond  te  hooren,  voor  hoeveel  kinderen  openbaar  on- 
•derwüs  verlangd  wordt. 

We  weten  zeer  wel,  dat  zulk  een  cijfer  altijd  vlottend  is,  maar 
op  datzelfde  bezwaar  stuit  ge  in  geheel  uw  administratie.  Toch 
houdt  het  u  niet  op,  wijl  ge  zeer  goed  weet,  dat  men  met  een 
globaal  cijfer  zeer  wel  uitkomt.  Waarom  dan  ten  dezen  opzichte 
alleen  » spijkers  op  laag  water   gezocht?" 

Alsof  men  in  de  ministeriëele  bureaux:  en  op  de  bureaux  onzer' 
Gemeentehuizen  de  tooverkracht  van  het  tarief  niet  kende? 

Dat  geldt  alleen  de  uitvoering,  en  behoeft  een  kundig  wetgever 
ff  een  oogenblik  op  te  houden. 

De  vraag  is  alleen:  Wilt  ge,  zoolang  ge  ons  gevangen  houdt, 
ons  althans  naar  de  regelen  van  het  gevangenhuis  behandelen,  of 
ten  prooi  laten  aan  de  ergerlijkste  willekeur  van  kleine  despoten? 
Aanvaart  men  eenmaal  het  beginsel,  dat  in  de  Schoolwet  te 
schrijven  is  :  »  Het  bestuur  van  elke  gemeente  draagt  zorg,  dat  voor  de 
kinderen  hunner  gemeente,  wier  ouders  of  voogden  openbaar  lager  onder- 
wijs voor  hen  wenschen,  voldoende  schoolruimte  aanwezig  zLj,''  dan 
blijft  het  beginsel  wel  hetzelfde  en  dus  even  onverbiddelijk  te 
bestrijden,   maar   er    zal    ten    minste    eeü  einde  aan  de   willekeur 

Yoorts  zal  dienen  bepaald  te  worden:  lo.  hoeveel  kubieke  el 
«choolruimte  voor  elk  kind  vereischt  wordt;  2°.  voor  hoeveel  kin- 
deren hoeveel  onderwijzers  aanwezig  moeten  zijn;  3°.  hoeveel  pro- 
cent ruimte  men  boven  het  verkregen  eindcyfer  zal  hebben  te  ne- 
men; 4o.  wanneer  de  beschrijving  der  kindereu  moet  plaats  hebben; 
50.  voor  hoeveel  kinderen  als  minimum  in  een  gehucht  of  streek 
een  bijschool  te  bouwen  is  ;  en  6°.  binnen  welken  afstand  combina- 
tie met  andere  gemeenten  geoorloofd  is. 

Dit  zijn  ondergeschikte  punten  van  uitvoering,  die  met  wat  goe- 
den wil   spoedig  te  regelen  zijn,  doch  die  de  hoofdvraag  niet  raken. 

Die  hoofdvraag  is  :  Of  we  den  eisch  zullen  stellen,  dat  vaste 
regel    de    willekeur  vervange,     opdat    schandalen,    als  te  Wons,  te 


Weisrijp  en  waar  niet  al  voorvielen,  en  die  door  de  scherpe  reso- 
lutie eerst  met  recht  aan  de  orde  zouden  komen,  voor  goed  worden 
afgesneden.  ,  r 

Ons    dunkt,  we    kunnen    er   niet  van  tusschen.  Tot  dien   efseh 
moeten  we  komen. 

Wat  dunkt  er  onzen  lezers  van? 


Restitutie. 


Als  er  pogingen  worden  aangewend,  om  het  peil  van  ons  volks- 
onderwijs te  verhoogen,  heeft  men  van  Anti-revolutionaire  ziidfr 
geen  verzet  te  duchten,  mits  men  ons  niet  tegelijkertijd  tot  zelf- 
moord nope.  Vraagt  men  voor  onze  Volksonderwijzers  ruimer  trac 
tementen,  verlichting  van  arbeid,  betere  opleiding,  we  zijn  bereid 
dit  alles  toe  te  staan,  slechts  onder  beding  dat  het  niet  naar  den 
regel  ga:     »Den  eenen  z'n  brood  is  den  anderen  z'n  dood." 

We  gaven  daarom  in  overweging  ter  levensverzekering  voor  de 
Vrije  school  den  dnedubbelen  eisch  te  stellen:  1.  Omschriivinff 
van  de  schoolruimte  die  voor  het  Openbaar  onderwijs  beschikbaar 
zal    moeten    zijn;    2.    Omschrijving    van    de    gewetens-clausule   in 

ri      ^     r®L- ■  ^^^'^ggave  van  aan  den  Staat  uitgespaarde  gelden. 

VQ  toelichting  voor  den  eersten  eisch  gaven  we  gisteren.  Over 
den  derde  spreken  we  morgen.  Thans  een  woord  over  den  twee- 
den eisch:  de  Restitutie. 

Daartoe  beginnen  we  met  een  misverstand  weg  te  nemen,  dat  licht 
bij  onze  vrienden  zou  kunnen  postvatten. 

Immers,  men  zou,  door  den  klank  misleid,  zich  kunnen  inbeel- 
aen,  dat  door  ons  terugkeer  werd  voorgesteld  tot  het  sinds  lan^ 
door  onze  richting  verlaten  stelsel  van  subsidie. 

legen  subsidie  is  men  onzerzijds  fel  gekant.  Niemand  wü  er 
van  hooren.  Eeeds  de  enkele  klank  wekt  onzen  tegenzin.  Voor 
recht  strijdende,  begeeren  we  geen  aalmoes. 

Onze  strijd  is  een  nobele  worsteling  voor  een  heilig  beginsel. 
iJien  strijd  staken  we  niet,  wijl  men  ons  een  douceur  in  de  hand 
wil  stoppen.  Onder  welken  vorm  ook,  tot  een  vragen  om  subsidie 
brengt  men  ons  nooit.    > 

Wat  we  dan  tegen  subsidie  hebben?  Waarom  we  haar  met  al 
de  kracht  die  m  ons  is  verfoeien?     De  rede  ligt  voor  de  hand: 

bnbstdie  is  een  willekeurige  toelage,  die  door  den  rijke  aan  den 
arme  gegeven  wordt;  van  zijn  gril  en  willekeur  afhangt;  verplich- 
ting in  het  leven  roept  jegens  hem  die  ze  gaf;  en  aanleiding  geeft 
tot  een  administratieve  inmenging,  die  met  een  fier  besef  vanvrii- 
heid  en  onafhankelijkheid  onbestaanbaar  is. 

Subsidie  on^epiQlt  onderzoek  naar  de  bestaande  behoefte  en  even- 
zeer bewijs,  dat  de  toegestane  gelden  op  doeltrefifende  wijze  zijn 
oesteed.     Jieide   zijn    ondenkbaar    zonder   aan  den  subsidieerenden 


staat    een    controle    over  onze  scholou  toe  te  staan,  die  elk  denk- 
beeld van  ^Vrije  school  met  tak  en  wortelzou  vernietigen. 

Wie  dus,  wel  ietwes  haastig,  van  oordeel  was  dat  de  eisch  tot 
verleening  van  zulk  een  subsidie,  zij  het  dan  ook  in  bedekten 
vorm,  door  ons  bepleit  werd,  begre'ep  onze  bedoeling  verkeerd  en 
dichtte  ons  een  denkbeeld  toe,  waarvan  we  ten  eenenmale  warsch  zijn. 

Evenmin  strekt  ons  denkbeeld  van  Restitutie  om  door  den  Staat 
een  deel  der  penningen,  die  we  in  den  vorm  van  belasting  op- 
.brachten,  aan  de  voorstanders  der  Vrije  school  te  doen  terug- 
betalen. 

Aan  hen,  die  dit  denkbeeld,  meenende  dat  het  door  ons  werd 
voorgestaan,  bestreden,  stemmen  we  volmondig  toe,  dat  het  met 
den  aard  onzer  staatsinstellingen  in  onverzoenlijken  strijd  is  en 
uitgaat  van  een'  verwarring  tusschen  publiek-rechtelijke  en  pri- 
vaat-rechtelyke   verhoudingen,  waarvoor  we  ons  wenschen  te  wachten. 

Van  een  rekening  tusschen  Jen  Staat  en  den  belastingschuldige 
kan  noch  lüag  sprake  zijn.  De  overheid  heft  belasting  krachtens 
haar  hoogheidsrecht,  en  mag  allerminst  als  lasthebber  worden 
beschouwd,  die  voor  te  stipuleeren  diensten  door  den  belasting- 
schuldige zou  worden  betaald.  Men  moet  wel  met  beide  voeten 
op  den  bodem  der  volkssouvereiniteit  staan,  om  zich  in  zulk  een 
voorstelling  thuis  te  vinden.     Bij   ons  althans   komt  ze  niet  op. 

Als  we  van  restitutie  spreken,  bedoelen  we  uitsluitend :  een 
terugbetalen  aan  de  Vrije  school  van  'de  gelden,  die  ze  den  Staat 
uitspaart. 

Op  den  Staat  rust,  zoolang  Art.  194  der  Grondwet  kracht 
blgft  behouden,  de  verplichting  om  in  alle  gemeenten  des  Rijks 
een  voor  de  bevolking  en  de  behoefte  voldoend  schoolwezen  in 
stand  te   houden. 

Stel,  in  uw  gemeente  zijn  vgf  duizend  kinderen,  die  in  de 
schooljaren  vallen,  dan  zou  uw  gemeentebestuur  derhalve  tien 
scholen,  elk  voor  vijf  honderd  kinderen,  moeten  openen.  De 
bouw  dezer  scholen  zou  op  vijf  tonnen  gouds,  haar  instandhouding 
op  zeventig  duizend  gulden  'sjaars  te  staan  komen.  Ongeveer 
één  tonne  gouds  zou  uw  Gemeenteraad  dan  jaarlijks  voor  lager 
onderwijs  hebben  te    voteeren. 

Die  uitgaaf  zou  dan  niet  afhangen  van  de  willekeur  uwer  Ge- 
meenteraadsleden, rtiaar  hun   door   de  wet  gebodeji  zijn. 

Nu  wil  het  geval  echter,  dat  het  Vrije  onderwijs  in  uwe  ge- 
meente zekere  vlucht  nam.  Zoozeer  won  hot  zelfs  allengs  in 
kracht,  dat  de  helft  der  kinderen,  die  in  de  schooljaren  vallen, 
op  de  banken  der  Vrije  scholen  deugdelijk  en  volgens  de  wet 
voldoend  onderwijs  ontvingen.  Dit  maakt  dat  uw  Gemeenteraad, 
in  stee  van  voor  duizend  kinderen  tien  scholen,  nu  slechts  voor 
vijf  en  twintig  honderd  kinderen  vijf  scholen  heeft  in  stand  te 
houden,  en  dat  hij  voor  zijn  lager  onderwijs  slechts  vijftiff  dui- 
zend gulden,   in  stee  van  een  tonne  gouds   heeft  uit  te  geven. 

Deze  kosten  zijn  hem  uitgespaard  door  de  ouders,  die  Vrije 
scholen  oprichtten. 


10 

Dat    deze    duurder    school  houden,  spreekt  van  zelf.     In   plaats 
van   vijf  scholen,  elk  van  vijf  honderd  kinderen,  hebben  zij  twintig 
scholen,  achtereenvolgens  voor  50,  75,  100,  150  leerlingen  gestibht 
Hun  onderwijzerspersoneel  werd  daardoor  grooter.     De  school  boM 
meer    gelegenheid    voor  persoonlijke  aanraking  mot  de  leerlingen 
Het  opvoetkundig  gehalte  won  in  het  oog  loopend.     De  harmonie 
tusschen    de     huiselijke    en  de   schoolopvoeding  werd  veel    inniger 
dan   ze  bij  de  Staatsschool  ooit  zijn  kon. 

Toch  heeft,  uit  den  aard  der  zaak,  de  Gemeenteraad  hiermee  in 
het  minst  niet  te  rekenen.  Tot  die  meerdere  uitgaven  was  hy 
niet  gehouden.  Dat  meerdere  komt  uitsluitend  voor  rekening  van 
de  ouders,  die  tot  de  hoogere  uitgaven  besloten.  Besteedden  zij 
misschien  negentig  duizend  gulden  voor  wat  hij  met  vijftig  duizend 
zou  hebben  gedaan,  dan  is  die  meerdere  veertig  duizend  gulden  in 
betrekkelijken  zin  een  weelde,  waarvoor  de  kosten  te  voldoen  zijn, 
door  hen  die  ze  genoten. 

Maar  anders  staat  het  met  die  vijftig  duizend  gulden,  die  volgeus 
de  wet  ten  laste  der  Gemeente  zouden  komen  en  haar  nu  worden 
uitgespaard. 

Naar  recht  en  billijkheid  behooren  deze  beschouwd  te  worden 
als  een  uitgave,  waartoe  de  Gemeente  verplicht  is,  en  waarvan  ze 
thans  slechts  door  een  toevallige  omstandigheid  wordt  ontheven. 

Hiervan  partij  te  trekken  ten  bate  harer  ünanciën,  ware  in  hooge 
mate  onredelijk.  Immers,  het  zou  zijn  »een  zich  geldelijk  verry- 
ken  ten  koste  van  ouders,  die  zich  voor  de  opvoeding  van  hun 
kinderen  een  schier  dubbele  uitgave  getroosten." 

Schrapte  de  wetgever  de  vrijheid  van  onderwys,  dan  ware  hier 
niets  aan  te  doen. 

Nu  de  wetgever  daarentegen  van  het  bestaan  der  Vrije  scholen 
kennis  neemt,  er  meê  rekent,  ze  opneemt  onder  de  paedagogische 
krachten  der  volksontwikkeling,  zou  deze  finantieele  bezuinigings- 
leer ten  koste  der  ouders  onverantwoordelijk    en  onredelijk  zijn. 

Zonder  vooralsnog  in  de  quaestie  van  uitvoering  te  treden,  die 
tot  meer  dan  ééne  bepaling  aanleiding  zou  geven,  wenschen  we 
daarom  thans  de  aandacht  uitsluitend  op  het  hoofdbeginsel  te 
vestigen:  Elke  gemeente  betale  aan  de  gezamenlijke  Vrije  scholen 
in  haar  ressort  de  gelden  terug,  die   deze  haar  uitsparen. 

Subsidie  is  een  aalmoes;  restitutie  een  kwijting  van  voor  een 
ander  gedane  uitgaven.  '* 

Van  inmenging  in  anJerer  huishouden  noch  van  willekeur  kan 
daarbij   sprake  zijn. 

Ze  bedoelt  niets  anders  dan  het  probleem  op  te  lossen,  hoe 
men  tot  algemeene  verhooging  van  het  peil  onzer  volksontwikke- 
ling geraken  kan,  zonder  dat  het  Vrye  schoolwezen  daarbij  tot 
zelfmoord   worde  gedoemd. 


11 


Een  nieuwe  waarschuwing. 

Dat  ook  anderen  het  gevaar  voor  de  vrije  school  beginnen  in 
te  zien,  blijkt  treffend  uit  de  ernstige  waarschuwing,  waarmee  Dr. 
Bronsveld  ditmaal  zgn  Kroniek   heeft  verrijkt: 

»De  strijd  over  het  onderwijs  is  een  nieuwe  phase  ingetreden. 
•Het  /ijn  nu  niet  meer  de  leden  der  christelijk  historische  partij 
alleen,  die  aandringen  op  wijziging  der  wet.  De  heer  Dr.  Jan 
ten  Brink,  die  in  het  tijdschrift  Nederland  van  Januari  11.  bl. 
4  verklaarde:  de  wet  op  het  lager  onderwijs,  schoon  byua  dage- 
lijks vermeteler  aangerand  door  de  bevorderaars  van  evangelischen 
sektehaat,  maar  toch  ongerept  ondanks  al  het  bijbelsch  misbaar"  — • 
toonde,  toen  hij  deze  woorden  sahreef,  zich  niet  alleen  een  liefde- 
loos en  hatelijk  beoordeelaar  van  gemoedsbezwaren,  (wat  trouwens 
ook  meer  doctoren  in  de  theologie  eigen  is)  maar  ook  iemand,  die 
slecht  op  de  hoogte  is,  //schoon"  hij  woont  in  de  residentie  en  zelf 
aan  't  onderwijs   is  verbonden. 

Neen,  als  gij  over  ons  lager  onderwijs  eens  een  verpletterend 
vonnis  wilt  hooren  uitspreken,  en  op  wijzigingen  der  wet  met  vuur 
aandringen,  zet  u  dan  aan  de  voeten  der  heeren  Kerdijk  en  Moens, 
die  als  apostelen  het  land  rondgaan,  predikende:  ai,  helpt  toch 
onze  slechte  lagere  scholen  verbeteren! 

Zoo  sprak  de  heer  Moens  dezer  dagen  te  Rotterdam,  uitgenoo- 
digd  door  een  staatkundige  kiesvereeniging.  Goed  onderwijs,  zoo 
zeide  hij,  is  het  eenige  redmiddel,  —  (hoor  het,  o  prof.  Naber !  het 
eenige  redmiddel)  tegen  onze  sociale  moeielijkheden,  en  de  lagere 
school  is   de  voornaamste  kweekplaats  der  jeugd. 

//Thans  is  de  vraag  welke  eischen  aan  die  school  mogen  gesteld 
worden;  wat  heeft  een  burger  in  de  maatschappij  noodig,  en  deze 
zijn  in  korte  woorden :  Een  zekere  mate  van  kennis.  Lezen, 
dat  hij  begrijpt  wat  hy  leest;  schrijven,  zóó  dat  hij  zijn  meening 
zoo  duidelijk  hij  wil  op  papier  kan  kenbaar  maken ;  rekenen,  zoo- 
veel dat  hij  niet  bij  elk  voorkomend  geval  naar  griffel  en  lei  be- 
hoeft te  grijpen,  maar  er  over  weet  na  te  denken;  geschiedenis, 
zooveel  dat  hij  de  (Jaden  onzer  voorouders  weet  te  roemen  en  er 
tevens  naar  streve  de  tegenwoordige  beter  te  doei!  zijn ;  aardrijks- 
kunde, zooveel  dat  hij  in  zijn  eigen  hand  ten  minste  goed  tehuis 
is,  niet  enkel  plaatsen  weet  te  noemen,  maar  er  weet  te  komen 
en  weet  wat  er  te  vinden  is,  opdat  hij  er  zich  kan  heen  spoeden, 
zoo  de  nood  hem  dringt  om  elders  werk  te  zoeken ;  tevens  van 
staatsinstellingen,  volkshuishoudkunde,  zooveel  dat  hij  zijn  eigen 
weg  kan  volgen  en  zich  niet  door  anderen  behoeft  te  laten  leiden, 
die  hem  gouden  bergen  beloven  en  alleen  zich  zelven  zoeken  te 
bevoordeelen ;  teekenen  zooveel,  dat  hij  in  enkele  fiksche  trekken 
weet  weer  te  geven  wat  hij  ziet.  Het  is  echter  niet  genoeg  keu- 
nis te  bezitten,  maar  hij  moet  ze  zich  ook  weten  ten  nutte  te  ma- 
ken.    Ziedaar  de  eischen  die  gesteld   worden  voor   ieder,  die  in  de 


maatschappij  wil  vooruitkomen,  en  dat   moet  men  leeren  op  de  la- 
gere   school. 

//Doch  dan  moet  de  school  goed  ingericht  zijn.  Kundige  ond*\'-' 
wijzers,  goedgeordende  klassen  van  hoogstens  30  a  40.  De  onder- 
wijzer moet  niet  alleen  zyne  leerlingen  kunnen  overzien,  maar  ook 
hun  hart  leeren  kennen,  en  dat  kan  hij  niet,  wanneer  het  aantal 
leerlingen  grooter  wordt. 

Voorts  is  noodig  een  leeftijd  vnn  7  jaar.  Er  moeten  zijn  goede 
bewaarscholen,  waar  de  kinderen  kunnen  leeren  zien,  hooren,  ge- 
voelen en  opmerken.  Laat  de  kinderen  met  hun  5de  jaar  ter  school 
gaan,  doch  laat  de  school  tot  hun  7de  jaar  voor  hen  eigenlijk  een 
goed  ingerichte  bewaarschool  zijn.  Geef  hun  vervolgens  van  het 
7de  tot  het  12de  jaar  meer  formeel  dan  materieel  onderwys;  laat 
de  leerstof  gebruikt  worden  om  het  denken  te  bevorderen  en  laat 
hen,  die  daarna  van  het  middelbaar  onderwijs  geen  gebruik  kun- 
nen maken,  tot  het  15de  jaar  nog  onderwijs  ontvangen,  voortge- 
zet, herhaald  en  aangevuld;  een  onderwgs,  waarbij  meer  klem  op 
de  stof  wordt  gelegd,  al  blijft  verstandsontwikkeling  op  den  voorgrond 
staan.     Zou  op  die  wijze  het  gestelde  doel  niet  bereikt  worden? 

//Zoo  zou.  het  kunnen  zyn,  maar  zoo  is  het  niet.  Tal  van  be- 
wijzen hiervoor  haalde  spreker  aan,  en  schetste  ook  in  breede  trek- 
ken den  treurigen  toestand  der  lagere  school.  Hij  wees  op  het  on- 
voldoend aantal  onderwijzers,  op  de  slechte  bezoldiging  dezer  laat- 
ste, op  de  slechte  verdeeling  der  klassen  in  vele  scholen,  op  het 
schoolverzuim  enz. 

»Een  verandering  van  de  wet  is  dus  dringend  noodig,  doch  ook 
de  kosten  mogen  niet  uit  het  oog  verloren  worden,  en  daar  deze 
voor  vele  gemeenten  reeds  nu  bijna  niet  te  dragen  zyn,  moet  de 
Staat  hiervan  een  aanzienlijk  deel  op  zich  nemen.  Eerst  dan  zal 
het  mogelijk  zijn  alles  zoo  in  te  richten  als  noodzakelijk  is. 

»De  wet  moet  zóó  zijn,  dat  zy  niet  door  ieder  naar  eigen  mee- 
ning kan  worden  uitgelegd  en  daardoor  naar  willekeur  ontweken, 
maar  zij  moet  aan  vaste   regelen  binden. 

//Vervolgens  moet  de  wet  er  voor  zorgen,  dat  de  leerlingen  ge- 
regeld en  tot  een  zekeren  tijd  ter  school  verschijnen.  Leerplicht, 
dat  is  het  eenige  middel.  Zoo  deze  als  dwang  wordt  beschouwd 
zal  dit  slechts  zijn  door  die  ouders,  die  hunne  kinderen  verwaar- 
loozen.  Voor  de  ware  ^^ijheid  der  kinderen  moeten  de  ouders  ge- 
drongen   worden   hen   naar  school   te  zenden. 

»Kan  de  leerplicht  nu  nog  niet  worden  ingevoerd,  men  beginne 
met  een  voldoend  aantal  scholen  op  te  richten  en  een  -voldoend 
onderwijzers-personeel,  met  behoorlijk  salaris   aan  te  stellen. 

//Spr.  beval  ten  sterkste  aan  de  oprichting  van  afdeelingen  van 
de  vereeniging  Tot  Verbetering  van  het  Volksonderwijs,  welker  po- 
gingen geheel  zijn  geest  beamen." 

Het  ligt  voor  de  hand,  dat  ook  wij  het  onderwijs  zoo  goed  mo- 
gelijk verlangen.  Zij  lasteren,  die  ons  tot  de  patronen  der  onwe- 
tendheid rekenen.  Maar  met  allen  nadruk  komen  wij  op  tegen  de 
ongelooflijke  tyrannie,  welke  uit  dit  programma  tot  ons  spreekt.  De 


13 

heer    Moens  gewaagt  van  de  Staatsschool  alsof  er  van  een  andere 
nooit  sprake  is   geweest.  Hij  wil  door  die  school  te   volmaken  ten 
koste   van  '  tonnen  gouds,   de  mogelijkheid   om   vrije  scholen  op  te 
richten  en  te   onderhouden,  nog  bezwaarlijker   maken.    En  in  wier 
naam  eischt  hij  dat?  In  't  belang  van  den  Staat.    Maar  is  hier  de 
Staat   hetzelfde    als  het    volk?  Ik  bid  den  gemoedelijken  gewezen 
godsdienstleeraar,  thans  inspecteur  van  't  onderwijs,  zich  toch  eens 
ernstig  af  te  vragen  of  werkelijk  ons  volk  gediend  is  van  de  gods- 
dienstlooze    school?    Wij    mogen  toch  de  duizende  Eoomschen  niet 
voorbijzien;  en  dat  onder  de  Protestanten  de   meerderheid  van  die 
volksklasse,    waarvoor  we   de  lagere  scholen  openden,   de  inoderne 
begrippen     niet    is     toegedaan    en  de  school  met  den  Bijbel  stelt 
boven  een  zonder  het  Woord  des  Heeren,  zal  de  heer  Moens   zich 
nog  wel  herinneren.     De  moderne  predikanten  kunnen  hem  anders 
op   dit  punt  alle   mogelijke  inlichtingen   verstrekken.     En  toch  wil 
men  ons  dwingen,   uit  onze  beufs,  scholen  te  helpen  oprichten,  die 
wij   niet  verlangen,  en    ook  zij  niet,  voor  wie  men  ze   in  de  eerste 
plaats    openen   wil.     Overal,   waar  Bijzondere  Scholen  zijn,  kan  de 
Staatsschool,  ondanks  zijn  lager  schoolgeld,  de  concurrentie  in  leer- 
lingen-aantal  niet  volhouden.     En  vele  ouders  zenden  nog  hun  kin- 
deren   naar    de    Openbare  School,  door  den  nood  gedrongen  —  en 
toch   zal  men  nu  maar  handelen,  alsof  van  dat  alles  niets  bestond. 
Onze  schoolmannen  kennen  maar  één  school :  de  neutrale ;  en  omdat 
zij  haar  liefhebben,  willen  zij  ons  dwingen  haar  te  betalen.    Is  dit 
geen    tyrannie?  Spreekt  hier  niet  de  weerzin  uit  tegen  den  gods- 
dienst? Is  dit  geen  „secte-haat?"  Moet  men,  in  plaats   van  ons  te 
beschuldigen   van  heerschzucht,  niet  eerder  zichzelf  aanklagen? 

Voor  zoover  ik  er  over  oordeelen  kan,  heeft  dat  streven  om  de 
vrije  school  te  vermoorden,  nooit  in  de  bedoeling  van  den  heer  Thor- 
becke  gelegen,  al  klonk  in  zijn  mond  het:  «vrij",  tot  onze  school 
gesproken,  toch  wel  een  weinig  ironisch.  We  gaan  dan  ook  trou- 
wens vooruit.  Het  is  veel  gewonnen,  dat  we  nu  weten,  wat  wij 
aan  elkander  hebben.  Laat  ons  krachtiger  dan  tot  heden  het  volk 
inlichten;  het  bekend  maken  met  de  groote  beteekenis  van  den  strijd, 
die  thans  wordt  gevoerd.  Hem,  die  Spanje's  macht  niet  overmocht, 
zal  het  jonge  Holland,  zonder  geloof,  niet  verwinnen.  Al  brengen 
wij  hulde  aan  het  Apostolaat,  dat  de  heeren  Moens  en  Kerdijk  zich 
getroosten,  wij  moeten  hen  bestrijden,  niet  omd^t  zij  't  onderwijs 
verbeteren,  maar  omdat  zij  onze  vrijheid  te  kort  doen  willen. 

En  onze  vrienden  roepen  wij  toe :  waagt  u  niet  roekeloos  aan 
een  openbaar  dispuut,  gelijk  er  thans  op  onderscheiden  plaatsen 
gehouden  worden.  De  onderwijs-quaestie  mag  niet  met  enkele  ci- 
taten uit  de  geschriften  van  den  heer  Groen,  en  een  zee  van  teks- 
ten en  gemoedelijke  toespraken  alleen  gevoerd  worden.  Zij  eischt 
grondiger  studie.  Vraag  het  den  heer  Groen,  vraag  het  den  heer 
Van  Otterloo,  wiens  voortreffelijke  ,/ Bijdrage  ter  toelichting  der 
schoolquaestie,"  in  6  afleveringen  thans  kompleet,  wij  in  aller  han- 
den wenschen.  Wij  hebben  geduchte  kampioenen  tegenover  ons, 
die    recht    hebben    van    ons    te  eischen,  dat  wij  niet  met  papieren 


14 


belmen  of  blikken  sabels  tegen  hen  optrekken.  Wijst  gij  op  Da- 
vid?  Weet  het  wel:  de  juistheid  waarmee  David  slingerde,  was  ook 
een  vrucht  van  veel  oefening.  Wie  niet  werkt,  zal  niet  eten,.en' 
dit  woord  geldt  in  meer  dan  één  zin.  .      '  ' 


De   gewetens-clausule. 

Zoodra  ge  het  ongelijksoortige  saambrengt,  moet  er  iets  op  ge- 
vonden,  om  een   dragelijken  toestand  in    het  leven  te  roepen. 

Toen  eenmaal  besloten  was,  het  kunststuk  te  beproeven  om  Ge- 
reformeerden, Roomschen,  Lutherschen,  Joden  en  wat  niet  al  op 
een  school  saam  te  brengen,  moest  men  wel  op  de  vernuftige  vin- 
ding van  allerlei  veiligheidskleppen,  geestelijke  ventilatietoestellen 
en  oudheidensche  Mfanda-lijsten  1)  bedacht  zijn,  om  aan  het  zon- 
derling allegaartje   een  soort  van  eigen   kleur  te    leenen. 

Had  men  zich  bepaald  tot  het  hoog  noodige,  dan  had  hier  geen 
bezwaar  in  gestoken. 

Er  is  een  kleine  streek  van  ons  land,  waar  de  gehuchten  te 
klem  zijn,  om  aan  meer  dan  één  school  levensvatbaarheid  te  geven, 
en  waar  niettemin  de  bevolking  gemengd    is. 

Er  is  in  ons  land  een  klein  aantal  dorpen,  waar  enkele  een- 
lingen van  een  andere  belijdenis  verstrooid  huizen  onder  een  bevol- 
king, die  óf  bijna  geheel  Roomsch,  óf  schier  geheel  Gereformeerd  is. 
Er  zijn  eindelijk  kleine  stedekens,  wier  behoeftige  bevolking  op 
het  stuk  van  godsdienst  zeer  gemengd  en  niettemin  te  gering  in 
aantal  i?,  om  splitsing  voor  afzonderlyke  scholen  toe  te  lalen. 
In  die  drie  gevallen  school  de  moeilijkheid.  Voor  een  4  a  500 
scholen  ontstond  metterdaad  de  vraag,  hoe  men  voor  dezen  >  ver- 
mengden hoop",  zonder  aan  de  degelijkheid  van  het  onderwijs  af- 
breuk te  doen,  een  redelijke  school  in  stand  kon  houden;  en 
niemand  zou  het  onzen  Wetgever  euvel  hebben  geduid,  indien  hy, 
ter  voorziening  in  dien  nood,  op  practische  wi|s,  veel  aan  het  be- 
leid der  plaatselijke  besturen  overlatend,  een  schikking^  getroffen 
had,  die  meerderheid  en  minderheid    bevredigde. 

Maar  wie  dacht  dat  het  onzen  Wetgever  daarom  te  doen  was, 
vergistte  zich  geheel. 

Niet  heperUng,  maar  uitbreiding,  straks  algemeen  making  van  dit 
netelig  bezwaar  lag,  naar^het  scheen,  op   zijn   weg. 

Het  beneden  zich  achtend  het  gevaar  ^slechts  daar  te  bezweren,' 
waar  het  aanwezig  was,  prikkelde  veeleer  de  overmoed  om  het  te 
zoeken  ook  waar  het  niet  school,  en  het  eerst  met  eigen  toedoen 
m  het  leven  te  roepen,  om  straks  zijn  meesterlijken  tact  in  het 
beheerschen  van  zulk  een  dreigenden  toestand  te  toonen.  Er  werd 
opzettelijk  brand  gesticht,  om  de  voortreffelijkheid  van  den  Eoitinc- 
teur  te  doen  blijken.  Zelfs  waar  de  muren  vochtig,  de  vloer  van 
steen  en  de  binten  van  ijzer  waren,  moest  toch  brand  ondersteld, 
om  het  gereed  hebben  van   den   Extincteur  onvermijdelijk  te  maken. 

1)  Lijst  van  namen  en  woorden,  ^\e.  men  verzwijgen  moet. 


15 

Het  brandpiket  werd  permanent  verklaard,  Blusschen  van  het  vuur  van 
den  godsdiensttwist  werd  het  parool  van  de  menigte  die  te  hoop  liep. 

Dit  leidde  er  toe,  om  de  gemengde  school  tot  volksschool  te  ma- 
ken, ook  in  die  streken,  waar  men  geen  gemengde  bevolking  had. 
Een  andersdenkende  veldwachter,  met  of  zonder  kinderen,  was  in 
zulke  gemeenten  een  uitkomst.  De  fictie  der  gemengde  school  bij  on- 
gemengde  bevolking   werd  er   door  gered. 

Het  werd  zoodoende  de  aanbidding  eener  afgetrokhen  theorie,  ter- 
wijl men  opzettelijk  het  oog  sloot    voor  de  werkelijkheid. 

Men  vroeg  zich  niet  af,  hoe  de  feitelijke  toestand  der  bevolking 
in  het  land  was,  maar  maakte  zichzelf  en  anderen  diets,  dat  de 
landswet  berekend  moest  zijn  op   alle  gebeurlijkheden. 

Wie  kon  er  borg  voor  spreken,  dat  de  Veluwenaars  hun  erf  niet 
aan  Limburgers  vBrkochten?  Kon  Friesland  niet  emigreeren  naar 
de  Meyerei  ?  Was  er  een  wet  van  Perzen  en  Meden,  die  voor  het 
standhouden  van  den  tegen woordrgen  toestand  waarborg  bood  ?  En, 
indien  niet,  behoorde  dan  de  wet  niet  op  alle  gebeurlijkheden  te 
rekenen  ? 

Uitgangspunt  werd  dientengevolge  de  onderstelling  (door  en  door 
onwaar)  dat  in  alle  gemeenten  van  ons  land  een  gemengde  bevol- 
king regel  was,  en  dat  derhalve  de  volksschool  in  alle  gemeenten 
op  den  leest  der  gemengde  school   moest  worden  geschoeid. 

Zoodoende  hield  de  gemengdheid  der  bevolking  op,  een  bezwaar 
te  zijn  en  werd  ze  een  welkom  hulpmiddel  om  de  Liberalistische 
plannen  te  bevorderen.  Ons  Liberalisme  ware  verloren  geweest, 
indien  er  eens  geen  gemengde  bevolking  ten  onzent  had  bestaan. 
Een  paar  Israëlieten,  een  drietal  Eoomschen  in  een  gemeente  van 
zes  a  zeven  duizend  zielen,  waren  voor  de  verlichte  gemeentebe- 
sturen een  ware  trottvaille. 

Waren  ze  er  toevallig  niet  geweest,  men  had  wat  liefs  willen 
geven,  om  ze  er  heen  te  lokken.  Zij  toch  waren  de  bruggehoof- 
den van  heel  het   systeem. 

Bedoeling  en  voorgeven  liepen  dusdoende   geheel  uiteen. 

Men  gaf  voor,  de  conscientie  der  minderheid  te  willen  bescher- 
men ;  men  bedoelde  de  conscientie  van  minderheid  en  meerderheid 
bei  in  het  doctrinaire  keurslijf  van  Onze  moderne  begrippen  te 
rijgen. 

De  moderne  begrippen  toch  hadden  het  voordeel,  dat  ze  nog  in 
geen  kerkbelijdenis  of  catechismus  geformuleerd  waren.  Ze  waren 
nog  communaalbezit  en  nog  door  geen  afzonderlijke  kerk  geëigend. 
Liep  nu  in  het  oog  onzer  Schoolwetmannen  heel  de  strekking  der 
Conscientieclausule  er  op  uit,  om  de  belgdenis  der  ééne  Kerk  door 
die  der  andere  in  bedwang  te  houden,  dan  sprak  het  van  zelf  dat 
alleen  de  moderne  begrippen  buiten  schot  bleven,  en,  op  den  stam 
van  het  Joodsch  Deïsme  geënt,  toongevend  op  onze  volksschool 
moesten  worden. 

De  uitkomst  is  ten  deze  bewijs. 

Op  de  dusgenaamde  gemengde  school,  die  voor  allen  toegankelijk 
moest  zyn,  voelt  niemand  zich  thuis  dan  de  moderne  Christen,  uie- 


16 

mand  zich  op  zijn  gemak  dan  de  moderne  Jood;  terwijl  feitelijk  die 
volksschool  ontoegankelijk  is  voor  den  geloovigen  Chi-isten,  hij  zij 
dan  Gereformeerd,  Roomsch  of  Mennoniet.  ^    - 

Op  de  Veluwe  weet  men  raad  te  schaffen  en  bestaat  de  gemengde 
school  hoogstens  in  naam. 

In  Noordbraiant  en  Limburg  stoort  men  zich  aan  geen  abstrac- 
ties en  is  de  volksschool  feitelijk  Roomsch. 

In  de  groote  steden  houdt  het  bijzonder  onderwijs  de  Staatsschool 
in  eerbiedig  bedwang. 

Voor  het  grooter  deel  van  ons  land  treft  de  wet  dus  geen  doel. 

Haar  tyrannie  gelukt  slechts  in  dat  kleiner  deel  van  ons  land, 
waar  óf  de  meerderheid  alle  positief  geloof  verloor,  óf  de  gemengd- 
heid der  bevolking  aan  de  Schoolwettheorie  kracht  leent. 

De  conscientie-clausule  van  Artikel  23  der  schoolwet,  die  den 
schijn  aanneemt  van  de  conscientie  te  beschermen,  heeft  dus  met- 
terdaad geen  andere  strekking  dan  om  de  conscientie  geweld  aan  te 
doen.  .  , 

Onder  de  leuze  der  vrijheid  van  overtuiging  wordt  de  practische 
conscientie-vrljheid   in  ons  Nederland  ondermijnd. 

Is  het  te  veel  gevergd,  zelfs  op  het  standpunt  onzer  wederpartij- 
ders,  dat  aan  de  dubbelhartigheid  een  einde  kome? 

Durft  men  den  eisch  onbillijk  keureu,  dat  een  wettelijke  gewe- 
tens-cl^usnle  1.  niet  een  denkbeeldige  conscientie  maar  het  werke- 
lijke geweien  van  Nederlandsche  burgers  bescherme;  2.  dsit geweten 
slechts  dan  bescherme  als  het  in  gevaar  is;  3.  over  de  vraag  of 
het  zich  bedreigd  acht,  dat  geweten  zelf  late  oordeelen? 


Eerbied  voor  de  begrippen  van  andersdenkenden 

Onze  Schoolwet  schrijft  voor  «dat  de  onderwijzer  zich  te  ont- 
houden heeft  van  iets  te  leeren,  te  doen  of  toe  te  laten  wat  strij- 
dig is  met  den  eerbied,  verschuldigd  aan  de  godsdienstige  begrippen 
van  andersdenkenden." 

Is  ooit  ongelukkiger  volzin  uit  de  pen  van  onzen  wetgever  ge- 
vloeid ? 

Ontleed  die  phrase  en  zie  waartoe  ge  komt ! 

«Andersdenkenden"  d.  i.  niet  een  kerkgenootschap  of  godsdienstige 
vereeniging,  maar  de  menigte  des  volks  in  zijn  enkele  leden  ge- 
nomen, voor  zoover  ze  anders  denken  dan  de  onderwijzej  of  één 
der  leerlingen,  die  aan   zgne  zorgen  zijn  toevertrouwd. 

Deze  » andersdenkenden"  mag  men  niet  kwetsen. 

Uitnemend. 

Alles  is  te  weren  en  tegen  te  gaan,  waardoor  dezen  » andersden- 
kenden het  verblijf  in  de   school  onmogelijk    zou  worden  gemaakt. 

Kan  het  beter  ? 

De  openbare  school  moet  voor  ieder  toegankelijk  zgn.  Baat  het 
nu    niet    of  ge    de    buitendeur'  al  voor  mij  openzet,  indien  ge  de 


17 

binnendeur  sluit,  dan  spreekt  het  van  zelf,  dat  krenking  van  het 
heiligste  geen  kind   onzes  volks  op  de  volksschool  mag  overkomen. 

Waakt  nu  de  wet  metterdaad  tegen  dii  ondragelijk  euvel  ? 

Integendeel. 

De  school  is  derwijze  ingericht;  dat  een  zeer  aanzienlijk  deel 
der  bevolking  in  gemoede  verklaren  komt :  Voor  mijn  kinderen  is 
de  openbare  volksschool  ontoegankelijk.  Ze  worden  er  in  wat  hun 
het  heiligste  is,  gekwetst. 

Voorgewend!  antwoordt  het  schoolbestuur  op  die  klacht.  Dat  is 
onmogelijk.  Er  is  niets  dat  u  kan  kwetsen.  Uw  grieve  is  ingebeeld ! 

Indien  >waar  de  conscientie  in  het  spel  is,  de  één  moet  berusten, 
in  wat  den  ander  goed  dunkt,"  is  dit  antwoord  afdoende. 

Verfoeit  men  daarentegen  dit  tyrannieke  begrip,  dan  zegt  het 
niet  met  al.  Over  de  vraag  of  ik  pijn  heb,  valt  geen  consult  te 
houden.  Hetzij  de  conscientie  of  het  lichaam  in  het  spel  is,  staat 
dit   ter  uitsluitende  beslissing  van  hem  die  klaagt. 

Maar  wat  doet  nu  Artikel  23  ? 

Het  eischt  dat  ge  eerbied  hebben  zult  niet  voor  de  overtuiging^ 
waarmee  iemand  zyn  belijdenis  aankleeft,  maar  voor  de  begrippen 
waarin  hij  goedvindt,  die  belgdenis  te  gieten.  Let  wel,  niet  voor 
de  begrippen  van  een  erkende  belijdenis,  waarvan  men  nota  kan 
nemen,  maar  voor  de  begrippen  van  andersdenkenden  ;  dus  ook  al 
zijn  ze  nog  nooit  verkondigd,  ongehoord  en  mij  deswege  onbekend. 

Voor  den  Roomsche  is  het  een  godsdienstig  begrip,  dat  het  huwe- 
lijk een  sacrament  en  aan  de  monogamie  gebonden    is. 

Maar  behalve  deze  wonen  er  in  ons  land  ook  Mormonen,  wier 
godsdienstig    begrip  de  monogamie  als  onzedelijk  afkeurt. 

En  nu  eischt  men,  dat  de  Roomsche  eerbied  zal  hebben  voor 
het  godsdienstig  begrip  van  den  andersdenkenden  Mormoon.  Omge- 
keerd, dat  de  Mormoon  eerbied  zal  koesteren  voor  het  godsdienstig 
begrip  van  den  andersdenkenden  Roomsch-Katholiek. 

Het  is  een  godsdienstig  begrip  voor  den  Roomsche  dat  de  Vorst- 
Bisschop  van  Rome  plaatsbekleeder  van  Christus  op  aarde  is.  Om- 
gekeerd is  het  een  godsdienstig  begrip  van  den  Protestant,  dat  de 
erkenning  van  den  Paus  als  plaatsbekleeder  van  Christus  zonde  is. 
Toch  eischt  men  dat  deze  » andersdenkenden"  voor  elkanders  gods- 
dienstige begrippen  eerbied  zullen  koesteren. 

In  gindsche  straat  woont  een  vader,  die  van  zijn  modernen  leer- 
aar gehoord  en  het  als  godsdienstig  begrip  heeft  overgenomen,  dat 
de  vereering  van  Jezus  Christus  als  God  geopenbaard  in  het  vleesch 
en  van  zijn  sterven  als  een  zoenoffer  voor  de  zonde  der  wereld, 
bare  afgoderij,  heulen  met  den  Molochdienst,  onmenschelijk  en  on- 
zedelijk is;  en  vlak  tegenover  hem  woont  een  „andersdenkende" 
vader,  die  uit  de  Heilige  Schrift  » de  godsdienstige  begrippen"  over- 
nam :  »dat  in  JezuS  Christus  de  volheid  Gods  lichamelijk  woonde, 
en  dat  er  geen  verlossing  is  dan  in  zyn  bloed."  Wederzijds'  behoo- 
ren  nu  deze  burgers  eerbied  te  koesteren  voor  een  >  godsdienstig 
begrip,"  dat  ze  verfoeien. 

De  ongerijmdheid  van  dezen  eisch  springt  in  het  oog. 


18 

Eischen  kan  men  van  een  iegelijk,  dat  hg  den  waarheidszm,  de 
overtuiging,  den  e7'nst  niet  verdenke,  maar  eerbiedige,  waarmee 
andersdenkenden  hun  denkbeelden  over  God  en  goddelijke  zakea. 
uitspreken.  Eisch  van  menschelijke  samenleving  is  het,  dat  u  nie- 
mand, direct  of  indirect,  het  recht  betwiste  of  verkorte,  om  anders 
te  denken  dan  ik  zelf.  Geëischt,  dat  ik  ter  bestrijding  van  wat 
mij  dwaling  dunkt,  nooit  andere  woorden  of  middelen.- bezige,  dan 
die  de  vrije  beschikking  van  eiken  mensch  over  zijn  eigen  overtui- 
ging ongedeerd  laten. 

Dat  is  de  plicht  der  Christelijke  verdraagzaamheid,  maar  ook 
dat  alleen. 

's  Menschen  recht  om  van  zijn  godsdienstige  overtuiging  meester 
te  blijven,  mag  nooit  of  nimmer  worden  verkort,  en  al  wat  strek- 
ken zou  om  door  geweld  of  geldelijken  drang,  door  misbruik  van 
overmacht,  door  spot  of  scheldtaal  dit  onvervreemdbaar  recht  te 
na  te  komen,  moet  met  alle  beschikbare  middelen  uitgeroeid  en 
duurzaam  geweerd. 

Maar  eerbied  voor  anderer  begrippen   kan  noch  mag  men  eischen. 

Dat  ware  de  waarheid  te  na  komen. 

Dat  ware   den  strijd  des  geestes  onder  den   ban  leggen. 

Dat  zou  uitloopen  op  geestelijken  dood. 

Niemand  koestert  dan  dien  eerbied  ook. 

» Andersdenkenden"  moeten  toch  menschen  zijn  die  denken;  en 
hoe  kan  iemand  die  denkt,  we  zeggen  nog  niet  eens,  dulden  wat 
hem  dwaling  toeschijnt,  maar,  let  wel,  voor  die  dwaling  eerbied 
koesteren  ? 

Het  belang  der  waarheid  eischt  van  dien  eerbied  het  tegendeel. 
Zal  het  ons  vaderland  en  ons  volk  wel  gaan,  dan  moet  de  eerbied 
voor  de  overtuiging,  waarmee  iemand  zgn  geloof  belijdt,  ongekrenkt 
blijven,  maar  de  moed  om  wat  ons  dwaling  dunkt,  zondet  zweem 
van  eerbied  er  voor,  met  open  vizier  te  bestrijden,  toenemen. 

Slechts  één  uitzondering  geldt  hierop.  Do  tegenwoordigheid  van 
jfersonen,  voor  wie  wat  mij  dwaling  dunkt,  heilig  is,  legt  mg,  tenzij 
bespreking  der  godsdienstige  waarheid  doel  van  onze  samenkomst 
is,  de  verplichting  op  om  geen  gelegenheid  tot  bestrijding  van  hun 
dwaling  te  zoeken,  en  doet  die  gelegenheid  zich  zóó  ongezocht 
voor,  dat  men  bg  volgehouden  zwijgen  den  averechtschen  indruk 
zou  krijgen,  als  vond  die^dwaling  ook  in  ons  een  steun,  zich  tot 
het  uitspreken  van  eigen  overtuiging  in  heuscheu  en  waardigen 
vorm  te  bepalen. 

Twee  dingen,  in  onze  Schoolwet  verward,  zijn  dus  wel  te  .onder- 
scheiden. 

lo.  Behoort  het  tot  een  goede  opvoeding,  dat  men  elk  kind 
eerbied  tracht  in  te  boezemen  voor  het  recht  van  eiken  mensch 
om  meester  van  zijn  eigen  overtuiging  te  zijn. 

Dit  is  de  deugd  der  Christelijke  verdraagzaamheid. 

Ze  behoort  ingeprent  te  worden  in  eiken  levenskring,  in  elk  huis- 
gezin, in  elke  school,  gemengd  of  bijzonder,  Staatsschool  of  vrije 
school. 


19 

2°.  Is  het  eisch  der  liefde,  dat  ik  in  anderer  bijzijn,  geen  mis- 
bruik maak  van  hun  toevallige  tegenwoordigheid,  en  derhalve  óf 
van  hetgeen  tusschen  hun  godsdienstige  begrippen  en  de  mgne  stry- 
dig  is,  zwijge,  óf,  zou  dit  zwijgen  een  leugenachtige  positie  in  het 
leven  roepen,  den  eerbied  onverlet  late,  dien  ik  aan  hun  persoon- 
lijke tegenwoordigheid  en  hun  persoonlijk  gevoel  verschuldigd  ben. 

Vooral  bij  kinderen  klemt  dit. 

G-odsdienstig  redetwisten  vermoordt  in  het  kinderhart  den  vromen 
ain. 

Hieruit  volgt,  dat  van  dezen  eerbied  geen  sprake  kan  wezen  waar 
geen  andersdenkenden  tegenwoordig  zyn.  Dat  dit  zwijgen  dus^  niet 
als  eisch  kan  gesteld  worden  aan  scholen,  waar  alleen  kinderen 
ééns  geestes  samen  zijn.  Maar  dat  aan  dien  eisch  zeer  gestrenge- 
lijk  de  hand  is  te"  houden,  waar  » andersdenkenden"  tegenwoordig 
zijn  en  verkeerd  begrepen  geloofs-  of  ongeloofsijver  tot  miskenning 
van  den  aard  van  den  godsdienst  en  de  dispositie  van  het  kinder- 
hart zou   vérleiden. 

Artikel  23  onzer  Schoolwet,  deze  beide  verwarrend,  weerspreekt 
zichzelf,  en  is,  al  naar  men    wil,    onuitvoerbaar  of  onzedelijk. 

Dezen  misstand  weg  te  nemen  is  ook  op  het  standpunt  onzer 
Schoolwetmannen  plicht. 


Waar  voor  zijn 

Men  dicht  ons  de  ongerijmde  gedachte  toe,  dat  de  natie  zich 
de  opoffering  van  millioenen  schats  voor  het  onderwijs  zou  hebben 
te  getroosten,  zonder  eenigen  waarborg  te  bezitten,  dat  ze  voor 
die  millioenen   degelyk  onderwijs   kreeg. 

Tot   die  onderstelling  had  men  geen  recht. 

Vooreerst  wijl  men  zonder  noodzaak  zyn  tegenstander  geen  on- 
gerijmdheden in  den  mond  mag  leggen,  en  »waar  voor  zijn  geld" 
een  te  deugdelijk  Hollandsch  spreekwoord  is,  dan  dat  bewering 
van  het  tegendeel  in  ons  goede  Nederland  denkbaar  zou  wezen, 
zonder  dat   het   verwijt   van   ongerijmdheid   u   ten   laste  komt. 

Maar  oo#  ten  andere,  wijl  noch  de  houding  der  Antirevolutio- 
naire partij  in  het  algemeen,  noch  die  van  de^tandaard  in 
het  bijzonder,  den  minsten  twijfel  gedoogt  omtrent  onze  warme 
prgsstelling  op  afdoend,  waarlijk  ontwikkelend,  deugdelijk  on- 
derwijs. 

Stelt  men,  in  afwachting  van  Grondwetsherziening,  en  dus  zich 
voorshands,  wat  de  quaestie  van  beginsel  aangaat,  op  het  stand- 
punt van  ons  positief  Staatsrecht  plaatsend,  plicht  en  recht  van 
de  Overheid  tegenover  elkander,  dan  geraakt  men  tot  deze  uit- 
komst: 

Tlicht  van  de  Overheid  is  :  1.  te  waken,  dat  het  volksonderwijs 
ten  onzent  niet  dale  beneden  het  peil  van  andere  natiën  ;  2.  nu 
de    kosten    van    het    onderwgs   in  steeds  ongunstiger  verhouding 


20 

komen  tot  het  finantiëel  vermogen  der  ouders,    te  zorgen  dat  het 
genieten   van    onderwijs   geen    privilege    der  meer    gegoede  klasse 
worde ;  en    3.   ook  op  het  stuk  van  onderwijs  de  gewetensvrijh^^  ' 
te  beschermen. 

Waartegenover  dan  het  Recht  van  den  Staat  treedt  om  waarborg 
te  erlangen,  dat  1.  gelegenheid  om  onderwijs  te  ontvangen  voor 
allen  aanwezig  zij ;  2.  dat  alle  onder wys  op  het  v.ereischte  peil 
kome  en  blijve;  3.  dat  de  inrichting  der  scholen  niet  schade  aan 
de  volksgezondheid;  en  4.  dat  niemands  geweten  geweld  worde 
aangedaan. 

Voor  zooveel  het  tweede  punt*  betreft,  springt  het  in  het  oog, 
dat  de  bepalingen  der  tegenwoordige  wet  te  zwak  zijn. 

Wel  bezien,  heeft  de  Overheid  te  dien  opzichte  thans  geen  an- 
deren waarborg  dan  de  acte  der  onderwijzers.  Die  waarborg  dient 
versterkt,  door  tot  alle  scholen  van  lager  onderwijs  de  bepaling 
uit  te  breiden,  dat  een  minimum  van  vakken  er  onderwezen  be- 
hoort te  worden,  en  hetzij  alle  aan  inspectie  te  onderwerpen,  'tzy, 
naar  Engelschen  trant,  vrijdom  van  inspectie  te  geven,  tegen  on- 
derwerping der  scholieren  aan  examen. 

Let  wel.  Hierbij  blijft  de  geldelijke  quaestie  geheel  buiten  spel. 
Ook  al  weigerde  een  schoolbestuur  eenige  restitutie  aan  te  nemen, 
toch  behoort  het  waarborg  te  bieden,  dat  het  onder wys  op  zijn 
school  deugdelijk  zij. 

Onze   scholen  hebben  dien  eisch  nooit  gevreesd. 

Het  bezoek  der  schoolinspectie  was  ons  steeds  welkom. 

Wil  men  onze  kinderen  ondervragen,  om  te  beoordeelen  of  ze 
deugdelijk  onderwijs  ontvangen,  ons  zal  dit  onderzoek  slechts  een 
gewenschte  gelegenheid  bieden,  om  de  levensvatbaarheid  onzer 
scholen  te  toonen. 

Laat  men,  zoo  dikwijls  men  wil,  zich  komen  overtuigeb,  of  het 
lezen,  schrijven  en  rekenen,  of  de  kennis  van  natuurkunde,  aard- 
rijkskunde en  geschiedenis  al  dan  niet  op  onze  scholen  voldoende 
is.     Ons  zal  het  lief  zijn. 

Een    slechte  school  doet  beter  met  te  verdwijnen. 

Indien  die  slechte  school  een  Christelijke  vlag  uitstak,  zou  dat 
verdwijnen  door  ons   in  de  eerste  plaats  worden  gewenscht. 

Slechts  hebbe  die  inspectie  haar  natuurlijke  grenzen.  Ze  late 
zich  in  geen  enkel  opzicht  in  met  de  zedelijke  of  godsdienstige 
opvoeding,  noch  ook  met  den  geest,  waarin  het  onderwijs  gegeven 
wordt.  Ze  bepale  zich  tot  de  beoordeeling,  of  onze  scholen  niet 
minstens  even  goede  resultaten  opleveren  als  de  Staatsschool  biedt, 
na  aftrek  van  haar  Kantiaansch  Deïsme  of  autonomiscbe  ze- 
deleer. 

Die  waarborg  behoort  elke,  behooren  alle  scholen  aan  de  natie 
te  bieden. 

Niet  om,  al  is  het  subsidiestelsel,  voor  zekere  toelage  de  vrij- 
heid en  onafhankelijkheid  der  school  te  verkoopen,  maar  als  een 
eisch,  waaraan  voldaan  moet  worden,  zal  een  school  in  ons  Ne- 
derland een  school  heeten  en  als  school  worden   erkend. 


21 

Of  ze  restitutie  afslaat,  dan  niet,  mag  ten  deze  geen  uitzonde- 
ring maken. 

Geldelijk'  vermogen  mag  in  Nederland  geen  privilege  schenken, 
om  een  school  te  onderhouden  die  slecht  is  en  het  licht  niet 
mag  zien. 

En  toch  dat  is  de  grondslag  van  het  ook  door  ons  verfoeid 
5Mftsjfi?iestelsel. 

Onder  dit  stelsel  dwingt  men  de  behoeftige  school  om  op  het 
goede  peil  te  blijven,  en  mag  de  school,  die  geen  geld  noodig 
"heeft,  zoo   ellendig  zijn  als   ze  wil. 

Dat  demoraliseert. 

Demoraliseert  de  scholen,  die  men  helpt,  door  ze  te  verlagen 
in  aller  oog. 

En  demoraliseert  de  scholen,  die  zich  zelf  bedruipen,  doordien 
ze   aan  niets  zich  storen. 

Bij  het  restitutie-stelsel,  dat  we  aanprezen,  bestaat  hiervan  geen 
zweem. 

Alle  inmenging  van  de  Overheid  in  inwendige  aangelegenheden 
der  school,  in  haar  tinantieel  beheer,  de  aanstelling  van  onder- 
wijzers, de  opvoedkundige  strekking  en  den  geest  van  de  school 
is   dan  uitgesloten. 

De  school,  die  haar  voorschot  terug  erlangt,  wordt  dan  aan  geen 
enkele  vernederende  conditie  onderworpen,  die  haar  niet  gelijke- 
lijk met  alle  scholen  treffen  zou. 

Het   brandmerk  der  behoeftigheid  bestaat  niet. 

De  natie  erlangt  afdoenden  waarborg,  dat  haar  volksonderwgs 
op  het  goede  peil  sta ;  alle  slechte  scholen  verdwgnen ;  de  vrij- 
heid van  geweten  en  die  der  ouders  wordt  geëerbiedigd;  en  ge- 
meden, ja,  afgesneden  worden  de  ellendige  velleiteiteu,  waaronder 
zoo  licht  een  bemoeizieke  overheid  zoo  gaarne  door  de  duimschroe- 
ven van  het  «wèsidiestelsel,  de  Vrije  school  gekneveld  had. 


Waar  het  op  aan  komt. 

De  Staatsschool  ^  is  steeds  door  de  Anti-revolutionaire  richting 
bestreden,  omdat  ze  school  is  van  den  Staat,  ön  de  Staat  noch 
in   hoogeren  zin  onderwijzen,   noch   opvoeden  kan. 

Dat,  bij  tijdelijke  ontstentenis  van  particulier  initiatief,  de  Staat 
niettemin  optreden  moet  en  zijn  school  uit  dien  hoofde  en  in  zoo- 
verre als  » noodzakelijk  kwaad"  te  aanvaarden  is,  werd  steeds  door 
ons  beleden,  en  is  in  onzen  eisch :  de  Staatsschool  aanvulling,  onver- 
holen uitgesproken. 

Grondwetsherziening  moest  deswege  o.  i.  niet  strekken,  om  eenig 
systeem  door  ons  gewenscht,  in  Artikel  194  te  doen  opnemen,  maar 
slechts  om  het  onhoudbaar  en  in  beginsel  af  keurens waard  systeem 
der  partij   van  '57  er  uit  te  verwijderen. 


22 

Zoozeer  rekenden  ook  wij  met  de  behoeften  van  het  oogeblik, 
zooverre  was  het  er  van  daan  dat  wij  den  Staat  voetstoots  op 
nonactimteit   wilden  zetten. 

Ons  was  het  slechts  om  het  beginsel  te  doen.  Onze  Grondwet 
kan  niet  Nederlandsch,  heeten  zoolang  verkorting  van  het  onder- 
richt en  subordineering  van  de  Conscientie  aan  het  Staatsbelang, 
daarin  als  uitgangspunt   was  opgenomen. 

Dat  protest  blijft  staan.  Het  kan  niet  herroepen'  worden,  zoo- 
lang de  Anti-re  vol  ationaire  richting  niet  uitsterft  of  het  land  ruimt. 

Wie  de  kaart  van  het  land  kent,  kan  er  zich  niet  in  vergissen : 
rusteloos  blijft  het  ons  streven,  het  Frausche  systema  uit  onze 
Grondwet  te  lichten  en  door  Nederlandsche  beginselen  te  doen 
vervangen. 

Het  publiek  diets  te  maken,  dat  de  heer  Groen  van  Prinsterer 
dit  program  zou  verlaten  hebben,  is  dan  ook  zich  zelf  op  de  kaak 
stellen. 

Hij,  en  wij  met  hem,  houden  veeleer  aan  dien  stelligen  eisch, 
met  name  op   het  stuk  van  Onderwijs,  onwrikbaar  vast. 

»Aan  eiken  afdoenden  waarborg  voor  Conscientievrijheid  op  het 
stuk  van  Onderwijs  we  zeggen  het  nu  gelijk  in  1869,  moet  her- 
ziening van  Artikel  194  der   Grondwet  voorafgaan!" 

Maar  let  nu  op  de  tweede  vraag:  Wat  zult  ge  doen,  zoolang  u 
die  afdoende  waarborg   wordt  misgund? 

Daarop  antwoordde  onze  richting  in  1869 :  Vraag  voorshands 
wijziging  van  Art.   23,  24  en  33;  en  in  1873,  niets. 

Niets,  omdat   men  u  zelfs  die  beuzeling  niet   wil   toestaan. 

Niets,   omdat  men  u  met  een  kluitje  in  het   riet  stuurt. 

Niets,  omdat  do  Staatsschool,  hoe  machtig  ook,  toch  niet  mach- 
tig genoeg   is,  om  u   den  adem   uit   de  borst   te  drukken. 

Vandaar  het  onverwijld.  Onverwijlde  herziening  van  Art.  194, 
zonder  tusschenstations,  doel  van   de  reis. 

Dat  nu,   zegt  Groen,  thans   niet   meer. 

Daarvan  ging  hij   af. 

Dat  denkbeeld  liet  hij  varen. 

Dat  programma  gaf  hij    op. 

Waarom  ? 

Wijl  een  deel  van  zyn  volgelingen  er  de  spitse  van  hadden  af- 
gestompt, door  wat  als  conscientie-kreet  bedoeld  was,  in  Staatsrech- 
telyk  gekibbel  te  doen  ondergaan. 

Maar  ook,  omdat  de  toestand  sinds  1873  aanmerkelijk  gewijzigd 
was.     In   drieërlei  opzicht. 

l*".  Onder  leiding  van  de  HH.  Moens  en  Kerdijk  is  men  bezig,  in 
den  romp  der  Staatsschool  een  nieuwe  machine  van  zooveel  meer 
paardekracht  te  zetten,  dat  ze  bij  den  eersten  aanloop  onze  school 
met  haar  ram  in  den  grond  boort. 

2°.  Door  uitbreiding  van  het  kosteloos  onderwijs  en  het  gebrek 
aan  onderwijzend  personeel,  hetgeen  verhooging  van  kosten  ver- 
oorzaakte, zijn  de  Christelijke  scholen  in  zeer  bedenkelijken  toestand 
geraakt 


23 

en  30.  Wat  thans  wellicbt  bereikbaar  schijnt,  is  alles  behalve 
»een  beuzeling",  heel  wat  anders  dan  »een  kluitje  in  het  riet," 
gaat  veel  'verder   dan  onze  voorloopige  eischen  ooit  gingen. 

Niemand  heelde  zich  dus  in,  dat,  al  werd  ons  deze  eisch  ge- 
gund, onze  stryd  tegen  het  on-Nederlandsche  in  onze  Grondwet  uit 
zou  zyn. 

Die  strijd  komt  hierbij  ternauwernood  te  berde. 

Al  vloeide  ons  het  goud  als  een  stroom  toe,  nog  zou  die  strijd 
onverzwakt  en  onverflauwd  blijven  bestaan;  terwille  van  de  histo- 
rie;    ter    wille    van    onze    nationaliteit;    uit    plichtbesef;    om    het 

In  afwachting  daarvan  is  het  alleen  de  vraag:  Hoe  zullen  we 
den  feilen,  onbesuisden  aanval  afweren,  waarmee  de  HH.  Moens  en 
Kerdijk  ons  nog  het  weinigje  willen  ontrooven,  dat  we  hebben? 

Hoe  zullen  we  leven  blijven  ? 

Dat  is  geen  staatsrechtelijk  vraagstuk,  maar  een  kreet  om  zelf- 
behoud. 

Daar  is  ieder  toe  gerechtigd. 

Ook  de  niei-Kiezer. 

De  moeder  minstens'  evenzeer  als  de  vader.  De  eenvoudige  ten 
plattelande  niets  minder  dan  de  spitsvondigste  advocaat. 

Hoe  men  dat  nu  stuurt  of  inricht,  is  ons  in  zeker  opzicht  on- 
verschillig. 

Indien  slechts  gezorgd  wordt  dat  de- verbetering  van  het  onder- 
wijs niet  aan  de  belangen  onzer  school,  maar  ook  onze  school  niet 
aan  de  verbetering  van  het  onderwijs  worde  opgeofferd,  is  ons 
de  vorm  om  het  even. 

Weet  de  Liberale  pers,  die  zelf  erkende:  Elke  verbetering  van  de 
Staatsschool  maakt  de  positie  der  bijzondere  school  slechter,  en 
dus  toestemde  dat  we  er  zoodoende  onder  raken,  een  beter  redmid- 
del, dan  wij  aangaven,  niets  zal   ons   liever  zijn. 

Slechts  één  ding  eischen  we:  Men  late  van  zijn  hardvochtige,  on- 
barmhartige houding  af. 

Men  zegge  niet  langer  wat  het  Vaderland  schrijven  dorst: 
ï-Ge  zult  er  wel  van  slechter  conditie  meê  worden;  edoch  dit  is 
onvermijdelijk!'' 

Zóó  schrijft  men  niet  als  men  van  landgenooten  spreekt. 

De  gelden  waarvan  de  Staatsschool  en  de  gelden  waarvan  de  bij- 
zondere school  leeft,  komen  ter  laatste  instantie  liit  dezelfde  bron, 
t.  w.  uit  de  kas  der  burgerij. 

Daarin   schuilt  de  moeielijkheid. 

Immers  het  spreekt  wel  van  zelf,  dat  er  in  den  boezem  der  natie 
slechts  een  beperkt  aantal  tonnen  gouds  voor  onderwijs  beschikbaar 
is.  Neem  dat  cijfer  zoo  hoog  ge  wilt.  Toch,  ieder  stemt  het  toe, 
heeft  ook  dat  cijfer  zijne  grenzen. 

Nu  trok  de  Staatsschool  dusver  reeds  zoo  onevenredig  veel  naar 
zich,  dat  er  voor  de  Christelijke  school  slechts  een  zeer  bescheiden 
deel  overbleef. 

Dacht    men    aan    verandering,   dan   zou  er  derhalve   eer  sprake 


24 

van  moeten  zijn,  om   der  minder  bedeelde  school  wat  meer  ruimte 
te  laten  voor   bet  uitslaan   van  haar  wortelen. 

Maar  nu  dat  niet  kan;  nu  de  Staatsschool,  om  zich  staande  Jte  *' 
houden,  nog  meer  naar  zich  toe  moet  trekken,  dan  dusver,  kan 
een  kind  bet  vatten,  dat  de  vrije  school  der  verkwyning  nabij  is, 
tenzy  óf  de  verbetering  van  de  Staatsschool  achterwege  blijve,  óf 
de  sluis  geopend  worde,  waardoor  haar  waterpeil  van.  zelf  het  onze 
klimmen  doet. 

Is  zulk  een  sluis  anders  te  vinden  dan  door  restitutie? 


DE  SCHOOLWET 


i^OOR  DE  VIERSCHAAR  VAN  EUROPA. 


A 


(OVERGEDEUKT    UIT    „DE    STANDAARD.") 


AMSTEEDAM,  J.  H.  KRUYÏ. 
1875. 


De  Volksschool  misbruikt  tot  aanvaisgeschut 
tegen  de  Kerk. 

De  heerzuchtige  neiging  van  het  Clericalisme,  de  verzekerdheid 
waarmee  het  op  eigen  inzicht  stoft,  zoowel  als  de  meewarigheid 
en  laatdunkendheid  waarmee  het  op  anderer  standpunt  neerziet  - 
-IS  onzen  Nederlandschen  schoolmannen  in  merg  en  bloed  gevaren 
Met  bet  echte  Clericalisme  is  hun  gemeen  de  indeeling  der  natie 
m  een  deel,  dat  het  weet  en  een  deel  dat  het  niet  weeti  het  brand- 
merken  van  andersdenkenden,  als  een  wilden  hoop  die  de  wet  niet 
Kent;  en  let  hier  vooral  op,  het  azen  op  's  lands  gezag,  's  lands 
macht,  s  lands  schatkist,  om,  met  de  Staats-epauletten  op  de 
schouders,  onbezorgd  over  financiëele  nooden,  propaganda  te  kunnen 
drijven  voor  eigen  lievelingsdenkbeelden. 

Niet  dat  we  alle  ijveraars  voor  de  godsdienstlooze  Staatsschool 
over  een  kam  scheeren.  Integendeel.  Er  zijn  ook  onder  hen  man- 
nen,  wien  recht  boven  alles  gaat;  wier  doorzicht  te  helder  is  om 
voor  het  onedele   element    in  den    schoolstrijd,  gelijk  hij  van  libe- 

nog  verkeerdelijk  met  een  eenvormige  Volksschool  voor  heel  onze 
volksjeugd,  toch  te  mannelijk  en  te  kloek  zijn,  om  den  concientié- 
fereet  der  natie  door  het  roeren  van  de  groote  trom  en  het 
veldgeschrei  tegen  >  dompers  en    duisterlingen"  te  willen  smoren 

JJat  we  niettemin  recht  hebben  de  voorstanders  der  moderne 
secteschool  generaallijk  als  Clericalen  van  het  echte  water  te 
stempelen  blykt.  zoodra  men  den  invloed  dezer  nobele  geesten  in 
nen  vefeli-kr  ^"«^'"^^^  "«*  ^'^"^  ^^'  kleine  ongeloofstyran- 

Hoe  zelden  spraken  ze  zich  cordaat  en  onbewimpeld  uit  Pier- 
son  was  schier  de  eenige,  die  er  den  hoogen  moed  toe  had.  Van 
üuijs  meer  een  op  de  goudschaal  gewogen  phrase  dan  een  besluit, 
waar  een  wil  in  stak.  Junius  bleef  schuil  achter  het  schild  der 
anonymiteit.  Thorbecke  liet  u  leven  in  de  theorie,  maar  om  u 
door  zyn  practijk  tot  een  » roostering  bij  klein  vuur"  te  veroordee- 
len.  Jonckbloet  gaf  wel  toe,  dat  üw  standpunt  principieel  juis- 
ter dan  het  zijne  Was,  maar  kon  het  bataljon,  dat  hij  comman- 
deerde, met  meekrijgen.  Kerdijk  geeft  u  gaaf  gewonnen,  dat  het 
tot  vrijmaking  der  school  komen  moet,  maar  bidt  u,  zoolang  ge- 
duld te  hebben  tot  ons  volk  door  zijn  radicalistisch  narcoticum  i) 
dermate  bedwelmd  zal  zijn,  dat  het,  vrij  in  naam,  ook  zonder 
boeien  zoo  het  dan  heeten  zal,  vrijwillig  in  den  Pakkhir'sdienst 
van  het  ^liberalisme  volhardt.  Het  Kamerlid  Moens  ontdekte 
voor  dit  bedrijf  het  ^erquipedale,  of,  zoo  als  het  nietdenkend 'deel 
derrie  zegt,  het  >  stadhuiswoord"  :  *  Bevolkingsherziening'' ! 

1)  .Slaapdrank". 


4 

Wie  ziet  niet  in,  dat  deze  enkele,  meest  nog  zeer  schuchterlijk 
ten  gehoore  gebrachte  stemmen,  althans  den  toon  niet  aangeven, 
die  in  de  kringea  der  Staatsschool  heerscht?  Maar  al  te  spoedig 
stierf  dan  ook  de  klank  van  hun  protest  weg,  om  nimmer  heB>-4 
haald  te  worden.  Ze  wonnen  niet,  maar  weken  voor  hun  harts- 
tochtelijke geestverwanten.  Een  kantteekening  op  don  liberalisti- 
schen  Katechismus  mochten  ze  zich  veroorloofd  hebben,  mair  om 
een  revisie  van  het  leerboek  door  te  zetten,  schoten'  ze  in  wils- 
kracht  en  volharding   te  kort! 

Er  ligt  in  dit  onloochenbaar  feit  iets,  dat  u  om  de  eere  der 
menschheid  leed  doet.  Een  machtige  partij  in  uw  volk,  die  de 
knapste  koppen,  de  beste  talenten' in  haar  midden  telt,  onder  wie 
ge  er  zelfs  niet  weinigen  kent,  die  u  aantrekken,  willens  en  we- 
tens, met  opzet  en  voorbedachten  rade,  jaar  in  jaar  uit  te  zien 
volharden  op  een  weg,  waarvan  ze  niet  kunnen  noch  durven  ont- 
kennen dat  hij  afwijkt  van  de  rechte  lijn,  heeft  iets  smadelijks 
voor  den  menschelijken  geest,  iets  dat  uw  menschelijk  gevoel 
kwetst,  tegelijk  moedroovend  en  ontrustend  is.  Te  meer,  indien 
het  met  den  dag  duidelijker  wordt,  dat  deze  afwijking,  door  den 
onverbiddelijken  drang  van  den  scherpen  hoek,  al  verder  gaat,  en 
gelijk  thans  bij  het  rechtsomkeert  onzer  schoolmannen,  al  meer  in 
medeplichtigheid  aan  het  stuitendste  onrecht  ontaardt. 

Toch  ligt  de  verklaring  van  dit  smartelijk  verschijnsel  voor 
de  hand. 

Wie  op  de  kaart  van  ons  land  geen  vreemdeling  is,  weet  dat 
onze  nieuwe  Cherui,  anders  gezegd  het  » denkend  deel  der  natie", 
nog  altijd  door  watervrees  voor  de  Kerk,  met  name  door  Ortho- 
doxophobie  gedreven  wordt.  In  de  Kerk  heeft  menden  dood  gezien. 
De  heugenis  van  wat  de  Kerk  hen  lijden  deed  in  de  eeuw  ha- 
rer  macht,  is  dit  deel  der  natie  zoo  diep  in  het  bloed  gaan  zit- 
ten, dat  al  wat  in  een  menschenhart  huist  aan  bitterheid,  wrevel 
en  wrok  die  alta  mente  repostum  1)  is ,  op  de  been  komt,  zoodra, 
bij  het  wegen  van  welk  vraagstuk  ook,  de  Kerk  met  haar  invloed 
in  de  linkcche    schaal   ligt. 

Alles  werkt  daartoe   saam. 

Nog  is  het  Liberalisme  met  zijn  Bevolkicgsherziening  slechts  tot 
op  een  derde  der  natie  gevorderd.  Twee  derden  staan  nog  altijd 
min  of  meer  bewust,  vijandig  tegen  zijne  onderstbovenkeering  van 
de  vroeger  geldende  le^sensbeschouwing  over,  en  dit  twee  derde 
schuilt  juist  in  die  kringen,  klassen  en  sti-eken  waar  de  Kerk  nog 
machtigen   invloed  heeft. 

Daarbij  komt:  het  schoot  zyn  wortelen  nog  niet  zeer  diep.  Wel 
botten  twijg  en  blad  welig  uit,  maar  bij  den  minsten  zwaren 
windstoot  is  het  den  kenner  niet  ontgaan,  hoe  het  slanke  stam- 
metje beefde  als  een  riet.  Heel  anders  dan  de  eik,  dien  het 
overschaduwen  wil,  en  die  reeds  zestien  eeuwen  de  zwaarste 
stormen   zonder  verwikken  of  verwegen  doorstond. 


1)  «Lang  verkropt." 


Heb  er  evenzeer  een  open  oog  voor,  dat  de  Kerk  metterdaad 
maar  al  te  dikwijls  aanleiding  gaf  om  vrees  voor  inquisitorialen 
dwang  te  wettigen.  Er  zijn  niet  weinige  bladzijden  in  het  ge- 
schiedboek der  Kerk,  die  elk  Christen  verafschuwt,  en  een  steen 
des  aanstoots  blijven  voor  een  iegelijk  die  nooit,  ondanks  de  waar- 
heid, der   Kerk  van   Christus  zijn  liefde  wijdt. 

Dit  alles  saam  heeft  aan  den  levensstrijd  van  onzen  nieuwen 
Clerus  een  bepaalde  richting  gegeven.  De  Kerk  moest  ontwapend, 
in  den  hoek  gedrongen,  machteloos  gemaakt,  en  met  gekapte  mas- 
ten en  leeggehaalde  batterijen  roerloos  voor  anker  liggen,  onder 
de  bewaking  van  het  duchtig  gewapende  ramtorenschip,  dat  on- 
der den  naam  van  Lè  Staat  in  den  loop  dezer  eeuw  van  stapel 
liep.  Mits  de  Kerk  zich  die  positie  liet  welgevallen,  zou  ze  voorts 
vrij  zijn.  Men  kon  dan  in  kajuit  of  vooronder  mis  lezen  of 
psalmen  zingen,  naar  ieders  hart  hem  ingaf,  —  dat  ging  den 
bevelvoerenden  officier  op   het  Wachtschip  Be  Staat  niet  aan. 

Zoo  werd  ^  De  Kerk.  er  onder  P^  het  parool,  dat  aan  boord  van 
den  driedekker  van  mond  tot  mond  ging;  en  juist  uit  dien  hoofde 
voor  de  gevangen  manschap  op  het  buitgemaakte  schip  zorgvul- 
dig geheim  werd  gehouden.  Zelfs  werd  elk  vermoeden,  alsof  de 
geduchte  bewapening,  waarbij  men  geen  kosten  spaarde,  tegen  het 
weerloos  vaartuig  gemunt  zou  zijn,  steeds  met  verontwaardiging 
afgewezen.  Het  was  om  op  den  bodem  met  het  opschrift  Secte- 
haat  te  schieten :  het  was  om  den  vijaiudelijken  kruiser  op  de  reê, 
in  wiens  naamvlag  Domheid  stond,  in  toom  te  houden;  te  meenen 
dat  dat  zwaar  geschut  De  Kerk  goldt,  was  te  inhetoogloopend 
ongerijmd,  om  de  moeite  eener  discussie  te  loonen. 

Eerst  toen  de  wapening  voltooid  was,  en  men  het  laatste  stuk 
met  den  eerewijn  had  ingewijd,  werd  men  spraakzamer,  en  kwam, 
nu  voor  geen  overval  meer  beducht,  in  tamelijk  rond  Hollandsch 
voor  zijn  eigenlyken  toeleg  uit. 

Zoo  het  Nieuws  van  den  Dag,  dat  onlangs  aan  het  praten  ge- 
raakt, zich  ontvallen  liet:  De  Staatsschool  moet  dienst  doen  om 
de    heerschappij  der  kerkelijke  leerstellingen  af  te   breken. 

Zoo  het  Vaderland,  dat  er  geen  doekjes  om  wond,  hoe  vrees 
voor  de  macht  der  Kerk  meé  in  die  zucht  tot  wapening  der 
Staatsschool   speelde. 

Zoo  Leiden's  Academie  op  zijn  derde  eeuwfeest,  voor  zoover  het 
onder  de  knie  hebben  der  Kerk  er  den  luidruehtigen  toon  van 
menige  toespraak  verhoogde. 

Vrijheid  dat    was:    Vrij   van   haar! 

Nu  doen  die  enkelen,  waarvan  we  spraken,  aan  dit  fanatiek 
bedrijf  niet  meê. 

Zij  kennen  dien  haat  tegen  de  Kerk  niet ;  of  wijl  ze  uit  het  ou- 
derlijk huis  te  kostelijke  herinneringen  uit  die  Kerk  meebrachten; 
óf  wijl  ze  te  sceptisch  van  aard  zgn,  om  met  den  Catechismus 
van  '89    of  de  Confessie  van   '48  te  dweepen. 

Juist  dit  echter  maakt  hun  positie  hachelijk. 

Vriend    of  vijand!    heet   het    dan.     En  tegenover  dit  zelotisme 


niet  op  hun  geraak,  antwoorden  ze  meestal  stilzwijgend,  door 
„geweer  in  arm",  als  de  beurt  aan  hen  komt,  meê  de  wacht  te 
betrekken  op  het  soi-disant  bedreigde    punt. 

Ze    vormen    een   klein  groepje,  in   verhouding  tot  onzen  nieuw- 
modischen   Clerus,  niet  ongelijk  aan   de  kapittelheeren  van   het  Mf-' 
laansche    Bisdom ;  wel   niet  voor  den    trein  gespannen,    maar  toch 
meêstuwend  tot  het  geheel. 


Onze  schoolwet  voor  de  vierschaar  van  Europa. 

I. 

[Baden.] 

Wie  afgaat  op  de  uitingen  van  onze  Schoolwetmannen,  ontvangt 
licht  den  indruk,  alsof  kun  zienswijze  door  al  wat  goed  en  edel 
denkt  werd  gedeeld,  onze  eisch  ten  opzichte  van  de  volksschool  daar- 
entegen slechts  bij  achterblijvers   en  duisterlingen  bijval  kon  vinden. 

Deze  indruk  dient  weggenomen,  wijl  hij  in  strijd  is  met  den  wer- 
kelijkeu   toestand. 

Immers,  verbreedt  men  voor  een  oogenblik  het  veld  zijner  waar- 
neming, om,  nadat  de  Schoolwetmannen  hebben  uitgesproken,  óók 
de  meening  van  het  deskundig  publiek  in  Europa,  ja  zelfs  in  Amerika 
en  Azië,  te  hooren,  dan  bevindt  men  dat  de  pleitbezorgers  van 
onze  Schoolwet  met  hun  zienswijze  schier  alleen  staan,  en  dat  ner- 
gens, in  niet  één  land  van  Europa,  het  belang  van  den  godsdienst, 
voor  de  volksopvoeding,  in  verband  ook  met  de  rechten  der  ge- 
wetensvrgheid,  dermate  uit  het  oog  is  verloren,  als  in  onze  Schoolwet. 

Om  deze  stelling  te  bewijzen,  zullen  we  ons  niet  beroepen  op  be- 
schouwingen in  buitenlandsche  dagbladen,  tijd-  of  vlugschriften  ge- 
leverd. Tegenstanders  van  eiken  positieven  godsdienst  vindt  men 
in  alle  landen,  dus  ook  schrijvers,  die  ons  schoolwezen  met  uitbun- 
-digen  lof  verheerlijkt  hebben  en  soortgelijk  of  nog  erger  systeem 
'«sroor  hun  eigen  vaderland  aanbevalen.  Maar  dit  bewijst  niets.  De 
■vraag  is  niet,  of  theoretische  beschouwingen,  in  den  geest  van  onze 
Grondwet,  ook  elders  geleverd  zijn,  maar  deze:  of  mannen,  die  de 
verantwoordelijkheid  voor  de  nationale  toekomst  van  hun  vaderland 
droegen,  in  eenig  ander  land  van  Europa,  Amerika  of  Azië  aange- 
durfd hebben,  wat  ten  onzent  als  nee  plus  ultra  van  politieke  wys- 
heid  wordt  uitgevent :  een  volksopvoeding  aan  allen  positieven  gods- 
dienst gespeend. 

Onze  schoolwetmannen  laten  zich  niet  weinig  voorstaan  op  hun 
politiek  doorzicht.  Welnu,  tegenover  de  politici  van  bet  gehalte  der 
JBlaupot  ten  Cate's,  der  Moens'en  en  Kerdijk's,  wenschen  wij  de 
politieke  wijsheid  van  de  Staatslieden  en  wetgevers  van  alle  volken 
in  de  drie  werelddeelen,  bij  welken  van  volksonderwijs  sprake  is,  te 
plaatsen,  opdat  uit  de  stellige,  voor  weerspraak  niet  vatbare  feiten 
blijke,  dat  Nederland,  onder  alle  natiën  ket  meest  aan  godsdienst  gQ- 
liecht,  de  ongodsdienstigste  van  alle  schoolwetten  bezit. 


Op  de  wettelijke  regeling  van  het  Volksonderwijs  in  de  beschaafde 
landen  van  Europa,  Amerika  en  Azië  komt  het  dus  aan.  Zelfs  het 
ongunstig-  oordeel,  dat  in  1870  in  het  Engelsche  Parlement  en  nu 
onlangs  in  den  Duitschen  Rijksdag,  beide  malen  door  banierdragera 
van  het  Liberalisme,  over  ons  schoolwezen  geveld  is-,  kan  bg  ons 
onderzoek  achterwege  blijven.  Niet  de  meening  der  individuen, 
maar  de  vrucht  der  politieke  werkzaamheid,  gelijk  ze  in  de  wet  aan 
het  licht  kwam,  moet  beslissen,  waar  ónze  Schoolwet  voor  de  vier- 
schaar van  Europa's  staatslieden  wordt  gedaagd. 

En  dan  openen  we  ons  overzicht  met  de  Schoolwetgeving  van  het 
Groothertogdom  Baden,  om  de  dubbele  reden,  dat  Baden  even  als 
Nederland  een  zeer  gerriengde  bevolking  bezit  en  even  als  onze  natie 
het  beginsel  der  gemengde  school  in  zijn  wetgeving  heeft  opgenomen. 
Baden  heeft  942,560  Röomsch-Katholieken,  491,008  Protestantsche 
inwoners,  en  telt  voorts  25,703  Israëlieten,  behalve  nog  2281  per- 
sonen, die  tot  kleinere  secten   behooren. 

Gelijk  ons  land  een  zuidelgk  deel  heeft,  dat  bijna  geheel  Roomsch 
is,  zóó  ook  Baden.  Immers  Constanz,  de  zuidelijkste  Kreiz,  telt 
253,474  Roomschen  tegen  nog  geen  21,000  Protestanten ;  ongeveer 
de  verhouding  van  Noord-Brabant.  Evenals  ten  onzent  is  er  een 
ander  landsdeel,  waarin  de  vermenging  van  beide  eerediensten  schier 
uit  gelijke  deelen  bestaat,  t.  w.  in  den  Kreitz-Mannheim  met  186,382 
Protestanten  en  184,371  Roomschen.  Eindelijk,  ook  in  Baden  woont 
het  grooter  deel  der  Israëlieten  in  een. enkel  landsdeel.  Alleen  in 
Mannheim  12,747. 

Dit  rechtvaardige  de  keuze,  die  ons,  ter  vergelijking  met  de 
Nederlandsche  toestanden,  in  de  eerste  plaats  het  oog  op  Baden 
doet  slaan.  Te  meer,  daar  ook  in  Baden,  gelijk  men  weet,  de  li- 
berale partij,  door  het  hof  beschermd,  lange  jaren  meester  van  den 
toestand  was. 

Ten  overvloede  zij  hierbij  nog  opgemerkt,  dat  de  Badensche  wet 
op  het  lager  onderwys  eerst  van  Maart  1868  dagteekent,  zoodat  de 
Badensche  Staatslieden,  met  ons  schoolwezen,  gelgk  het  sinds  1857 
werd  ingericht,  bekend,  niettemin  hun  afwgkend  stelsel  kozen.  De 
omstandigheid  dat  de  schoolplicht  on  de  inspectie  reeds  vroeger  ge- 
regeld werden,  doet  niets  aan  dit  beweren  tekort.  Immers  de  des- 
betreffende wetten  zijn  van  9  October  1860  en  12  Augustus  1862, 
dus  beide  na  1857. 

Welnu,  óók  in  *  Baden  kent  men  de  openbare  gemengde  school, 
toegankelijk  voor  kinderen  van  alle  gezindheden!  Ook  in  Baden  is 
-verordend,  dat  elke  gemeente  minstens  één  openbare  school  moet 
in  stand  houden,  onder  beding  dat  nabij  gelegene  gemeenten  zich 
evenals  ten  onzent  kunnen  combineeren,  en  vermeerdering  van  scholen 
door  de  Regeering  kan  worden  gelast.  Ook  in  Baden  is  de  bepaling 
der  leervakken,  het  diploraeeren  der  onderwijzers,  het  minimum- 
salaris  enz.  bij  de  wet  geregeld.  Degelijke  volksontwikkeling  staat  ook 
in  Baden  op  den  voorgrond. 

Maar  is  daarom  aan  dé  mogelgkheid  gedacht,  om  eiken  positieven 
godsdienst  van  de  volksschool  uit  te  sluiten? 


8 

Het    tegendeel  heeft  men  gewild,  door  ttcee  bepalingen. 

1.  dat  op  elke  school  drie  uren  's  weeks  godsdienstonderwijs  in 
den  schooltgd  zal  worden  gegeven,  en 

2.  dat  de  openbare  school  een  confessioneele  kan  zijn. 
Omtrent  het   eerste  bepaalt  Art.  27  der  wet  van  8  Maart  J86of 

Voor  het  onderwijs  in  den  godsdienst  worden  in  het  leerplan  weke- 
lijks drie  uren  aangewezen  voor  elke  klasse.  Het  wordt  gegeven 
en  gecontroleerd  van  wege  de  Kerkgenootschappen.  Artikel  7:  dat 
kinderen,  die  tot  een  minderheid  behoor  en,  deze  uren  niet  op  school 
behoeven  te  komen,  en  dat  het  schoollokaal,  met  vuur  en  licht, 
later  te  hunner  beschikking  is.  Ook  aan  de  onderwijzers  kan  het 
onderwijs  in  den  godsdienst  woinien  opgedragen,  mits  ze  hiertoe 
van  wege  de  Kerk  gemachtigd  zgn. 

Uitvoeriger  nog  en  uitgewerkter  zijn  de  bepalingen  omti-ent  het 
confessioneel  karakter,    dat  een  openbare  volksschool  dragen  kan. 

Zoo  dikwijls  men  in  eenige  burgerlijke  gemeente  tot  de  oprichting 
van  een  nieuwe  volksschool  overgaat,  wordt,  volgens  Artikel  12, 
door  de  inwoners  dier  gemeente  beslist,  of  deze  school  een  gemengde, 
dan  wel  een  confessioneele  zal  zijn.  Zulk  een  besluit  bindt  voor  den 
tijd  van  tien  jaren. 

Bestaat  in  een  stad  of  dorp  een  kerkelijke  minderheid,  die  door 
dit  besluit  gedrukt  zou  worden,  dan  kan  ook  zij  een  eigen  school 
verkrijgen,  indien  gebleken  is,  dat  gedurende  drie  jaren  minstens 
50  schoolkinderen  tot  haar  behoorden.  Zoodra  dit  getal  onder  de 
25  daalt,  trekt  de  schatkist  zich  terug.  De  kinderen  dezer  frac- 
tie behouden  niettemin  het  recht,  de  school  der  meerderheid  te 
bezoeken  en  gedurende  het   godsdienstonderwys  heen  te  gaan. 

Onder  toestemming  van  de  betrokken  partijen  kan  een  gemengde 
school  in  een   confessioneele  of  omgekeerd   veranderd  worden. 

Uitgaande  van  het  feit,  dat  de  toestanden  in  de  verschillende 
deelen  des  lands  verschillend  waren,  heeft  men  derhalve  een  elas- 
tiek schoolstelsel  gekozen,  dat,  zonder  aan  eenvormigheid  het  le- 
ven op  te  offeren,  zich  naar  die  verschillende  toestanden  schik- 
ken kan. 

Niet  de  Staat,  maar  de  burgerij  beslist,  wat  voor  elke  gemeente 
het  profijtelijkst  is. 

Dit  blijkt  nog   te  meer   uit  de  instelling  der  schoolraden. 

Er   bestaat  volgens   Artikel   14  in  elke  gemeente  een  schoolraad. 

In  deze  schoolraden  hebben  zitting:  1.  de  bedienaren  van  den 
godsdienst,  2.  de  Burgem'^ester,  3.  één  der  onderwijzers  en  4.  drie 
tot  vijf  burgers,  waarvan  een  door  den  gemeenteraad,  de  overigen 
door  de  gehuwde  burgers  en  weduwnaren  der  gemeente,  onder  ze- 
kere bepalingen,  gekozen  worden. 

Over  deze  schoolraden  staan  gewestelijke  die  op  hun  beurt  aan 
een  rijksschoolraad  onderworpen  zijn.  (Orlsschulraih,  Kreitzschulrath 
en   Oberschulrath.) 

We  onthouden  ons  van  elk  oordeel  over  dit  stelsel.  Slechts  be- 
weren we  dat  de  Badensche  Schoolwet,  als  proeve  van  wetgeving, 
de    onze    verre    overtreft,    en    voor   een    land,  dat  schier  dezelfde 


moeilijkheden    aanbiedt    als  het   onze,   een  schoolwezen  in  het  le- 
ven riep,  dat 

1.  aangelegd   is  op  degelijke  volksontwikkeling, 

2.  positieven    godsdienst  als  grondslag  der  volksopvoeding  eert, 

3.  rekening  houdt   met   de  verschillende  toestanden,  en 

4.  den  vrijen  burgergeest  tegenover  Centralisatie  en  Staatsdwang 
handhaaft. 

Na  Baden  bespreken   we  Zwitser  land. 


■      .  II. 

[Zwitserland.] 

Na  Baden  komo  Zwitserland,  dat  minstens  evenzeer  als  het  Zuid- 
Duitsch  Groothertogdom  in  zijn  volksgesteldheid  met  onzen  nati- 
onalen   toestand  overeenstemt.    - 

Oók  in  Zwitserland  een  sterk  gemengde  bevolking;  t.  w.  1,566,347 
Protestanten,  1,084,369  Eoomschen,  circa  7000  Joden  en  bijna 
12,000  personen  die  zich  bij    kleinere  secten  aansloten. 

Ook  in  Zwitserland'  landsdeelen,  bijna  uitsluitend  door  lieden 
van  hetzelfde  kerkgenootschap  bewoond.  Er  zijn  negen  geheel  Room- 
sche  kantons,  waar  slechts  ll/g  pCt.  Protestanten;  vier  geheel  Pro- 
testantsche  kantons,  waar  slechts  6  pCt.  Eoomschen  wonen,  en 
twaalf  kantons  van  gemengde  bevolking;  een  verhouding  aan  de 
onze  in  Noord-Brabant,  Friesland   en  Utrecht  niet  ongelijk. 

Ook  in  Zwitserland  een  yetües^e^t)'^  zeer  onderscheiden  bevolking. 
Elk  kanton  is  er  nog  souverein.  De  bewoners  van  Bern  en  van 
Genève  verschillen  in  levenstrant  en  kleederdracht  even  sterk  als 
onze  Zeeuwen  en  Friezen, 

Ook  daarin  eindelijk  komt  Zwitserland  met  ons  land  overeen, 
dat  het  door  het  Calvinisme  zijn  stempel  ontving,  als  vrijheidlie- 
vend  te  boek   staat  en  van  handel  en  nijverheid  leeft. 

Ter  vergelijking  met  ónze  volkstoestanden  is  Zwitserland  dus  bij 
uitnemendheid  geschikt  te  achten. 

Het  schoolwezen  heeft  in  dit  Alpenland  een  elders  ongekende 
hoogte  bereikt,  wordt  ook  door  onze  Sohoolwetmannen  met  voor- 
liefde geprezen,  en  overtreft  in  zijn  resultaten  het  onze  zeer 
verre. 

Het  verschilt  in  *  het  ééne  kanton  bij  het  andef-e,  maar  Zurich. 
staat  bovenaan.  Beer  en  flochegger  verklaren  in  hun  Das  Unter- 
richtswesen  der  Schweis  zonder  aarzeling,  dat  » Zurich  als  een  lich- 
tende morgenstar  in  zake  het  schoolwezen  alle  overige  kantons 
in  glans  te  boven  gaat." 

Door  Zurich   als   voorbeeld  te  kiezen,  gaan  we  dus  veilig. 

De  Zurichsche  schoolwet  is  van  23  December  1852  en  bestaat 
uit  337  artikelen. 

Ze  riep  openbare  volksscholen  in  het  leven,  met  vrijlating  van 
de  bijzondere  school,  die,  ook  al  draagt  ze  een  godsdienstig  ka- 
rakter, bijdragen  van  Staatswege   ontvangt. 


ia 

De  openbare  volksschool,  let  wel  in  Zurich,  heeft  als  eerste  vak 
van  onderwijs  op  haar  leerplan :  Onderwijs  in  den  Christelijken  gods- 
dienst en  de  Christelijke  Zedeleer,  minstens  drie  uren  per  week  voor 
elke  klasse,  over  een  tijdvak  van  minstens  zes,  soms  negen  jaar.^« 

De  inrichting  van  dit  godsdienst-onderwijs  staat  aan  den  School' 
raad,  die  intusschen  gebonden  is  aan  de  goedkeuring  van  het  Ker- 
kelijke Bestuur.  Geschillen  worden  behandeld  door  een  gemengde 
Commissie  uit  Schoolraad  en  Kerkeraad.  In  de  herhalingschool 
(met  een  cursus  van  3  jaren)  wordt  in  de  schooluren  zelven,  het 
godsdienstonderwijs  door  de  Kerk  gegeven  (Art.  69  en  70). 

Het  bestuur  over  en  het  toezicht  op  deze  openbare  volksscholen 
gaat  uit,  niet  van  de  Overheid,  maar  van  de  Burgerij. 

Daartoe  is  voor  elke  burgerlijke  gemeente  een  Schoolraad  (Ge- 
meindsschulpflege)  in  het  leven  geroepen,  die  gemeenlijk  uit  zes  a 
zeven  leden  bestaat.  Voorzitter  van  Hechts wege  in  dezen  School- 
raad is  de  Bedienaar  van  den  godsdienst.  Alle  onderwijzers  heb- 
ben zitting  in  dezen  Schoolraad  met  adviseerende  stem.  De  stem- 
hebbende leden  worden  door  de  vrije  burgers  gekozen. 

Over  deze  gemeentelijke  Schoolraden  staan  gewestelijke  Schoolraden 
(Bezirksschulpflege).  De  laatste  bestaan  uit  9 — 13  leden.  Drie  dezer 
leden  worden  door  de  gezamenlijke  onderwijzers,  de  overigen  door 
de  vrije  burgers  van  het  district  gekozen.  De  leden  hebben  zitting 
voor  zes  jaren. 

Over  het  geheele  kanton  eindelijk  staat  een  kantonnale  School- 
raad (Erziehungsrath)  saamgesteld  uit  zeven  leden.  Vier  dezer  le- 
den worden  door  den  Grooten  Raad,  twee  door  de  onderwijzers  ge- 
kozen, het  zevende  lid  is  de  Directeur  voor  onderwijs.  Zy  hebben 
zitting  voor  vier  jaren. 

Ook  in  Zurich  bestaat  leerplicht  en  wel  van  het  zesde  tot  het 
zestiende  jaar. 

De  trekken  van  gelijkheid  van  dit  Zürichsche  met  het  Badensche 
stelsel,  springen  in  het  oog.  Vooral  in  vierderlei  opzicht:  1.  Een 
openbare  volksschool  met  positieven  godsdienst;  2.  publiekrechte- 
lijke bevoegdheid  der  kerkgenootschappen;  3.  autonomie  der  bur-- 
gerij;  4.  invloed  aan  de  onderwijzers  toegekend. 

Ongeveer  op  dezelfde  leest  is  het  schoolwezen  in  alle  overige 
kantons  geschoeid.  Bern,  dat  zijn  schoolwet  eerst  in  1870  vast- 
stelde, heeft  het  stelsel  van  openbare  volksscholen  aanvaard,  maar 
niettemin  Bijbelsche  geschiedenis  en  onderwijs  in  de  hoofdwaarhe- 
den  van  den  Christelyken  godsdienst  op  zijn  leerplan  geschreven, 
en  de  gelegenheid  geopend,  om  in  dorpen  van  gemengde  bevolking 
de  school  te  splitsen.  Het  toezicht  over  het  godsdienstonderwijs 
staat  aan  de  Kerkgenootschappen.  Vooral  in  de  wet,  die  eerst 
den  8sten  Maart  1873  werd  uitgevaardigd,  verdienen  deze  bepa- 
lingen de  aandacht.  In  Grauwbunderland,  waar  de  sterk  vermengde 
bevolking  tot  een  feilen  strijd  om  de  volksschool  aanleiding  heeft 
gegeven,  is  het  thans  gelukt  de  degelijkheid  van  het  onderwijs  en 
tegelijk  den  vrede  op  afdoende  wijze  te  herstellen,  door  het  stel- 
sel   van  facultatieve  splitsing  en  door  de  burgerij  gekozen  schoolru' 


-    11 

êen,  waarin  Rooinscheu  en  Protestanten  liaar  een  vasten  maatstaf 
zitting  hebben.  Ook  in  dit  kanton  is  onderwijs  in  den  Christelijken 
godsdienst,  in  het  schoolplan  opgenomen. 

Gelijk  men  weet,  heerscht  in  de  Fransche  kantons,  ook  op  het 
stuk  der  wetgeving,  de  Fransche  centraliseerende  methode.  Van- 
daar dat  men  in  Genève  niet  het  stelsel  der  schoolraden,  maar,  ge- 
lijk ten  onzent,  het  bureaucratische  stelsel  van  doOr  den  Staat  aan- 
gestelde inspecteurs  heeft  gekozen.  Toch  staat  ook  in  deze  Fransch- 
radicale  kantons  de  Volksschool,  wat  aangaat  de  godsdienstige  volks- 
opvoeding, hooger  dan  in  Nederland.  Facultatieve  splitsing  is  in 
Waadtland  toegelaten  en  een  aantal  uren  van  den  schooltijd  elke 
week  voor  het  godsdienstonderwijs  aangewezen.  De  invloed  van 
het  radicalisme  bepaalde  zich  tot  het  weren  uit  de  Volksschool  van 
den  Catechismus,  en  het  verbod  aan  den  onderwijzer  in  Genève  om 
in  de  overige  leèruren  confessioneele  propaganda  te  maken.  Nog 
het  naast  aan  onze'  schoolwet  komt  die  van  Glarus,  den  Uden  Mei 
1873  uitgevaardigd,  waarbij  wêl  het  godsdienstonderwijs  als  leer- 
vak is  opgenomen,  maar  onder  bijvoeging:  met  weglating  van  het 
confessioneele  element;  of  ook  Neuchatel,  waar,  in  de  wet  van  Mei 
1872,  het  godsdienstonderwijs  facultatief  is  gesteld,  en  aan  de  vrije 
keus  der  ouders  is  overgelaten. 

Resumeerende  komen  we  dus  tot  het  resultaat:  dat  1.  met  zeer 
kleine  uitzondering  in  alle  kantons  het  godsdienstonderwijs  in  het 
leerplan  is  opgenomen ;  2.  dat  in  verreweg  de  meeste  kantons  het 
publiekrechtelijk  karakter  der  Kerk  erkend  is;  3.  dat  bijna  overal 
aan  de  onderwijzers  rechtstreekschen  invloed  op  het  schoolwezen  is 
gegund;  4.  dat  schoolplicht  regel  is;  en  5.  dat  de  autonomie  der 
burgerij  slechts  in  die  kantons  miskend  is,  waar  de  Fransche  cen- 
traliseerende bureaucratische  geest  het  radicalisme  bezielt. 

En  nu  de  uitkomsten. 

Ze  zijn : 

1.  dat  er  in  de  meeste  kantons  van  gemengde  bevolking  een 
Schoolquaestie  bestaat. 

2.  dat  het  onderwijs  er  volkszaak  werd  en,  door  aller  liefde  ge- 
di'agen,  tot  veel  hooger  peil  klom  dan   ten  onzent;   en 

3.  dat  geen  politiek  geschil  aan  de  voortgaande  verbetering  van. 
het  onderwys  in  den  weg  staat. 


III. 

[België,    Eusland.] 

Na  Baden  en  Zwitserland  wijzen  we  op  België,  met  de  eerste 
in  zoover  een  contrast  vormend,  dat  zijn  bevolking  een  zeer  wei- 
nig gemengde  is,  msCar  niettemin  van  gewicht  bij  de  vergelijking 
met  onzen  volkstoestand :  1 .  wijl  de  uitgestrektheid  van  België  eu 
Nederland  ongeveer  dezelfde  is ;  2.  wijl  België  ons  in  landaard 
zeer    nabij    komt ;    en  3.  wijl  de  Belgische  schoolwet  een   schakel 


12 

vormt  in  een  keten  van  organieke  wetten,  die  zelfs  Thorbecke 
zich  ten   voorbeeld  stelde. 

De  Belgische  schoolwet  dagteekent  van  23  September  1842-,  ze 
werd  in  de  Kamer  met  bijna  algemeene  stemmen  (op  3  na)  en  ki. 
den  Senaat  met  volstrekte  algemeenheid  van  stemmen  aangeno- 
men, en  mag  dus  geacht  worden  ook  de  toongevers  van  het  Li- 
beralisme aan  haar  zijde  te  hebben   gehad. 

Ziehier  haar  voornaamste  bepalingen: 

In  elke  gemeente  moet  ten  minste  ééne  openbare  school  geopend 
en  in  stand  worden  gehouden. 

Blijkt  dat  door  het  bijzonder  onderwijs  genoegzaam  in  de  be- 
staande behoefte  wordt  voorzien,  dan  is  men  aan  deze  bepaling 
niet  gehouden. 

De  gemeenteraad  heeft  het  recht,  een  of  meer  bijzondere  scho- 
len, die  aan  de  door  de  wet  gestelde  eischen  voldoen,  voor  open- 
bare in  de  plaats  te  doen  treden.  Toestemming  der  Hooge  Re- 
geeriug  is   hiertoe   vereischt. 

De  kinderen  van  onvermogenden  ontvangen  kosteloos  onderwgs. 

Het  onderwijs  in  den  godsdienst  is  in  de  vakken  van  onderwijs 
voor  alle  scholen  opgenomen. 

De  leiding  van  dit  onderwijs  is  opgedragen  aan  het  bestuur  der 
Kerk,  tot  welke  de  meerderheid  der  schoolgaande  kinderen  be- 
hoort. 

De  kinderen  van  andere  gezindten  wonen  dit  onderwijs  niet  bij. 

De  leerboeken  voor  het  godsdienst-onderwijs  en  de  zedeleer  wor- 
den gekeurd  door  het   kerkbestuur,  de  overigen  door  de  overheid. 

Er  is  een  dubbel  stel  inspecteurs,  het  eene  door  het  Gouver- 
nement,   het  andei'e  door   de  Kerk    aangesteld. 

De  Bisschop  of  de  Kerkeraad  der  Protestanten  heeft  het  recht, 
een  lid  met  adviseerende  stem  af  te  vaardigen  naar  de  Provinciale 
Schoolcommissie. 

De  kosten  van  het  onderwijs  worden  uit  de  Gemeentelyke  in- 
komsten bestreden. 

Bij  onvermogen  der  Gemeente  komt  de  Provincie  of  de  Staat 
haar  te  hulp. 

Tegemoetkoming  in  de  kosten  van  ondervyijs  kan  ook  door  bij- 
zondere scholen  verkregen  worden,  mits  zij  zich  aan  de  inspectie 
onderwerpen. 

Een  schoolwet,  gelijk  men  bespeurt,  naar  het  Fransche  model, 
meer  op  het  beginsel  van  centralisatie  dan  van  gemeentelijke  auto- 
nomie steunend,  maar  niettemin  1.  feitelijk,  niet  enkel  in  naam, 
de  vrijheid  van  het  onderwijs  eerbiedigend;  2.  het  publieke  recht 
der  kerkgenootschappen  eerbiedigend;  3.  de  godsdienstige  opvoeding 
van  het  volk  niet  afscheidend  van  het  onderwijs. 

Verre  van  ons,  copieering  van  de  Belgische  Schoolwet  voor  ons 
land  te  wenschen.  Slechts  zij  toegestemd,  dat  de, Belgische  school- 
wet op  deugdelijker  wijs  dan  de  onze  de  vrijheid  van  het  onder- 
wijs en  het  belang  van  den  godsdienst  voor  de  volksopvoeding 
eerbiedigt. 


13 

Ten  deele  hiermee  vergelijkbaar  is  het  schoolstelsel  in  Rutland, 
slechts  met  dit  verschil,  dat  de  gewestelijke  autonomie  in  dit 
anders  autocratisch  Rijk  beter  beveiligd  is. 

Europeesch  Rusland  is  voor  het  schoolwezen  in  negen  districten 
verdeeld,  elk  met  een  Regeeringscommissaris  aan  het  hoofd,  terwijl 
dit  mandaat  in  Siberië  aan  de  beide  Gouverneurs-generaal  is  geschon- 
ken, die  het  op  hun  beurt  weer  aan  School-inspecteurs  overdragen. 

In  beginsel  is  het  verplicht  en  kosteloos  onderwgs  in  Rusland 
als  regel  aangenomen,  edoch  onder  het  uitdrukkelijk  voorbehoud, 
dat  de  verschillende  districten  en  parochiën  de  toepassing  van  dit 
beginsel  op  hun  territoir  hebben  goedgekeurd. 

Door  de  ükase  van  1864  is  de  lagere  school  voor  de  eigenlijk 
Russische  gouvernementen  op  vasten  voet  gebracht.  Daar  men, 
althans  in  deze  districten,  niet  met  het  bezwaar  eener  gemengde 
bevolking  te  reWenen  heeft,  is  het  godsdienst-onderwijs  er  onder 
leiding  van  de  Grieksche  geestelijkheid.  De  moeilijkheid,  die  an- 
dere Provinciën  zouden  opleveren,  heeft  men  ontweken  door  aan 
deze  een  zelfstandige  schooliurichting  overeenkomstig  haar  behoef- 
ten te  geven.  Zoo  hebben  b.  v.  het  Groothertogdom  Finland  en 
het  Gouvernement  van  Caucasie  een  eigen  schoolbestuur  mot  een 
eigen  schooliurichting.  Vooral  ook  de  Joodsche  bevolking  in  het 
zuiden  en  westen  van  Rusland  toonde  steeds  op  deze  vrijheid  van 
haar  schoolwezen  hoogen  prijs  te  stellen.  Ze  was  de  Russische 
bevolking  door  de  voortreffelijkheid  van  haar  scholen  verre  voor- 
uit, en  toen  de  Russische  Regeering  in  1844  ook  deze  scholen  on- 
der haar  beheer  en  toezicht  zocht  te  brengen  en,  nevens  de  be- 
staande. Staatsscholen  voor  de  Joodsche  kinderen  opende,  was  het 
verzet  der  Joden  tegen  deze  Staatsscholen  dermate  hevig,  dat 
geheel  de  toeleg  der  Regeering  mislukte  en  de  Joodsche  Staats- 
scholen nu  nog  in  hoogst  kwijnenden  toestand  verkeeren. 

Veel  belangstelling  kan  voor  het  overige  Ruslands  schoolwezen 
ons  niet  inboezemen.  Wel  is  ook  aan  de  Russische  school  sinds 
Keizer  Nicolaas'  regeering  een  krachtige  hand  geslagen,  zoodat  het 
getal  scholen  nu  reeds  het  cijfer  van  24,000  te  boven  gaat,  maar 
toch  is  reeds  het  enkele  feit,  dat  van  de  honderd  recruten  nog 
slechts  twaalf  iets  van  lezen  en  schrijven  weten,  afdoende  om  den 
lagen  trap  aan  te  duiden,  waarop  het  Russische  rijk  in  dit  opzicht 
nog  staat. 

Gewag  moest  van  Rusland  niettemin  gemaakt  worden,  1.  opdat 
blijken  zou,  hoe  ook  in  dit  rijk  de  godsdienst  in  het  vol-:sonder- 
wijs  is  opgenomen ;  2.  om  het  opmerkelijk  verschijnsel,  dat  in  dit 
autocratische  rijk  aan  de  inwoners  stem  in  het  schoolkapittel  is 
gegeven;  3.  om  de  bijzonderheid,  dat  Rusland  voor  zyn  verschil- 
lende landstreken,  overeenkomstig  haar  eigenaardigheid,  een  ver- 
schillend schoolsysteem  volgt ;  en  4.  om  de  uiterst  merkwaardige 
omstandigheid,  dat  de  Joden,  die  ten  onzent  het  sterkst  voor  de 
Staatsschool  ijveren,  in  Rusland,  waar  hun  aantal  2,646,806  be- 
draagt, zich  met  hand  en  tand  tegen  de  overheersching  der  Staats- _ 
school  hebben  verzet. 


14 
IV. 

[Wurtemberg.     Saksen.     Hamburg.     Oostenrijk.] 

Wurtemberg  telt  553.542  Roomschen  op  1.248.860  Protestanteto. 
en  12.245  Israëlieten,  een  verhouding  van  69,30  en  1  procent; 
alleszins  onder  de  categorie  van  gemengde  bevolking  te  rangschik- 
ken. 

De  schoolwet  van  dit  Zwabisch  land  dagteekent  in  haar  jong- 
stem  vorm  van  25  Mei  1865.  De  latere  wetten  van  28  Decem- 
ber 1870  en  18  April  1872  zien  uitsluitend  op  de  regeling  van 
de  tractementen  en  den  bouwtrant  der  schoollocalen  en  komen 
derhalve  voor  ons  doel  niet   in  aanmerking. 

Doel  der  Wurtembergsche  volksschool  is,  naar  luid  der  wet  van 
'65,  de  godsdienstig-zedelijke  opvoeding  en  voorts  onderricht  in  de 
kundigheden,  die  voor  het  burgerlijk  verkeer   worden  geëischt. 

Dienovereenkomstig  noemt  Art.  2  onder  de  leervakken  in  de  eer- 
ste  plaats,  godsdienstonderwijs  en   zedeleer. 

Er  bestaat  schoolplicht  van  het   7de  tot  het  14de  jaar. 

In  elke  gemeente  moet  minstens  ééne  openbare  volksschool  aan- 
wezig zijn.  Eveneens  in  gehuchten,  die  uit  meer  dan  30  huisge- 
zinnen bestaan.  Ligt  het  gehucht  meer  dan  een  uur  gaans  van 
de  naastbijzijnde  school,  dan  is  de  gemeente  tot  de  oprichting  van 
een  afzonderlijke  school  voor  dit  gehucht  gehouden,  ook  al  bedraagt 
het  aantal  huisgezinnen  niet   meer  dan  15. 

Voor  kleine  gehuchten,  of  confessioneele  minderheden  in  ver- 
scheiden gemeente  saam,  wordt  een  districtsschool  geopend,  mits 
de  afstand  van  de  woningen  der  ouders  niet  meer  dan  een  uur 
gaans  bedraagt. 

De  openbare  school  heeft  het  godsdienstig  karakter  van  de  ge- 
zindheid, die  het  talrijkst  in  de  gemeente  vertegenwoordigd  is. 
Zoodra  een  minderheid  iu  een  gemeente  uit  60  gezinnen  bestaat, 
wordt  ook  voor  haar  op  Staatskosten  een  confessioneele  school  op- 
gericht. 

De    onderwgzers  moeten  zoowel  van  een  burgerlijk  als  kerkelijk   • 
diploma   voorzien  zijn. 

Aan  het  hoofd  der  inspectie  over  de  gemeentescholen  staat  de 
bedienaar  van  den  godsdienst.  In  den  Schoolraad  hebben  voorts 
zitting  van  één  tot  drie  onderwijzers  en  even  zoovele  gemeente- 
leden. Deze  laatsten  w8rden  voor  den  tijd  van  3  jaren  door  de 
inwoners  der  plaats  gekozen. 

Voor  de  Israëlieten  kunnen  afzonderlijke  scholen  geopend  worden. 
(Art.  74),  Waar  de  kinderen  van  verspreid  wonende  Joden  de 
Christelijke  school  bezoeken,  gaan  ze  tijdens  het  godsdienstonderwijs 
weg. 

Een  volksvergadering  wordt  telkenjare  in  elk  distrikt  gehouden 
om  de    belangen  van  het  onderwijs  te  bespreken. 

Ongeveer  van  dezelfde  beginselen  ging  men  in  Saksen  uit,  eeu 
land  van  zeer  weinig  gemengde  bevolking,  daar  het  2,484,075 
slechts  53,642  Roomschen,  9347^  Gereformeerden  en  3357  Joden  telt. 


15 

Saksen's  schoolwet  is  merkwaardiger,-  wijl  ze  eerst  onlangs  is 
uitgevaardigd.     Ze  werd  afgekondigd   den    26sten  April   1873. 

Ook  zij  huldigt  de  godsdiensüg-zedelijke  opvoeding  als  doel  der 
volksschool,    en  neemt  ffodsdlenstonderioljs   onder  de   leervakken  op. 

Er  bestaat  in  Saksen  schoolplicht  over  een  tijdvak  van  acht  ja- 
ren, van  het  6de  tot  het  14de  levensjaar.  Voor  achterlijke  kin- 
deren kan  dat  tot  negen  jaren  verlengd  worden. 

De   volksschool  is  een  openbare  confessioneele. 

Kinderen,  die  in  de  schooljaren  vallen  en  tot  een  minderheid 
behooren,  waarvoor  geen  confessioneele  school  in  de  plaats  hnnner 
inwoning  bestaat,  wonen  het  godsdienstonderwijs  op  de  school  niet 
bij  en  betalen  pro  rato  minder  schoolgeld. 

De  leiding  van  het  godsdienstonderwijs  staat  aan  de  Kerkge- 
nootschappen. 

Het  toezicht  Op  de  scholen  berust  bij  den  Schoolraad,  die  wordt 
saamgesteld  uit  lo.  een  aantal  door  burgers  gekozen  burgers,  2o. 
een  deputatie  der  onderwgzers,*  3o.  een  bedienaar  van  den  gods- 
dienst, en  4o.  in  plaatsen  waar  de  predikant  geen  inspecteur  is, 
uit   den  inspecteur. 

De    gewestelijke    inspecteurs  worden  door  den  Koning  benoemd. 

De  generale  inspectie  voor  het  Koninkrijk  staat  aan  den  Minis- 
ter van  Eeredienst  en  Onderwgs. 

Hamhirgs  Schoolwet  is  eveneens  van  zeer  jeugdige  dagteekening. 
Ze  werd  den  Uden  November  1870  uitgevaardigd  en  verdient  om 
haar  paedagogische  uitnemendheid  niet  minder  dan  om  haar  be- 
slist godsdienstig  karakter  onze  aandacht. 

Paedagogisch  is  ze  een  der  beste  Schoolwetten  en  bevat  schier 
alles  wat  men    elders  zoekt  in  te  voeren. 

Er  is  schoolplicht  in  voorgeschreven  van  het  6de  tot  het 
14de  jaar.  Ze  eischt  100  kub,  voet  ruimte  voor  elk  schoolgaand 
kind.  Ze  deelt  de  scholen  in  zeven  klassen  en  duldt  geen  grootere 
klassen  dan  van  50  leerlingen.  Ze  schrijft  voor  dat  op  elke  school 
behalve  den  hoofdondei'wijzer  nog  zeven  onderwijzers  werkzaam 
zullen  zyn. 

Ook  voor    het  tractement  der  onderwijzers  is  uitnemend  gezorgd. 

Een  hoofdonderwijzer  ontvangt  als  minimum  lo,  vrije  woning  of 
500  Mark  schadevergoeding,  2o.  2000  Mark  salaris  en  3o.  na 
vij:Qarigen  dienst  verhooging  van  dit  salaris  tot  2500  en  voorts  tot 
3000  Mark.   (De  mq.r/c  is  ongeveer  f  0,60). 

Ook  voor  de  Kweekschool  en  de  daaraan  verbonden  beurzen  is 
mild  gezorgd. 

Slechts  één  gebrek  zal  deze  uitnemende  schoolwet  in  het  oog 
onzer  Schoolwetmanuen  aankleven.  Ze  wil  dat  de  school  strekken 
zal  niet  tot  propaganda  voor  een  kleurloos  Christendom  of  modern 
ongeloof,  maar  ter  aankweekiug  van  positieven  godsdienstzin. 

Onderwijsvakken  op  de  openbare  volksschool  zijn,  zegt  Art.  32, 
in  de  eerste  plaats:  de  godsdienst,  en  Art.  35  verklaart,  'dat  het 
godsdienstonderwijs  in  den  regel  onder  leiding  van  de  predikanten 
der  Luthersche  kerken  gegeven   wordt,   doch  dat  indien  van  eenige 


16 

andere  gezindheid  een  noemenswaard  aantal  kinderen  aanwezig  is, 
ook  aan  dezen  onderwijs  in  hun  godsdienst  wordt  verstrekt.  Voor 
het  overige  werden  kinderen  van  een  gezindheid,  die  in  minder- 
heid is,  ook  die  der  Joden,  van  het  bijwonen  der  lessen  over  den 
godsdienst,  gedispenseerd.  Ook  Zaterdags  zijn  de  Joodsche  kind^-' 
ren   vrij. 

Onder  de  jongste  schoolwetten  behoort  ook  die  van  Oostenrijk, 
gedagteekend  14  Mei  1869  en  verder  ontwikkeld  in  de  Ministeriëele 
Verordening  van  20  Augustus  1870. 

Doel  der  volksschool  is  ook,  naar  luid  dezer  wet,  allereerst  de 
godsdienstige  zedelijke  ontwikkeling  der  volksjeugd.  Dientengevolge 
wordt  dan  ook  in  Art.  3  als  eerste  leervak  voor  de  openbare 
scholen    voorgeschreven :   Religion. 

Voorts  bepaalt  Art.    5 : 

Het  onderwijs  in  den  godsdienst  wordt  van  wege  de  kerkbe- 
sturen (met  inbegrip  van  het  Israëlitische)  gegeven  en  gecontro- 
leerd. 

Het  schoolprogram  bepaalt  het  aantal  uren,  dat  voor  hot  onder- 
wijs in  den  godsdienst  beschikbaar  wordt  gesteld. 

Er  bestaat  schoolplichtigheid   van  het  6de  tot  het  14de  jaar. 

Overal  waar  drie  jaren  achtereen  op  een  uitgestrektheid  van 
een  halve  mijl  40  kinderen  van  6 — -14  jaar  geteld  zijn,  moet  een 
openbare    school  worden  opgericht. 

Deze  openbare  scholen  zijn  van  gemengd  karakter  en  moeten 
toegankelijk  zgn  voor  kinderen  van  alle  gezindheden,  met  dieu  ver- 
stande, dat  op  een  aantal  uren,  door  het  schoolbestuur  te  regelen, 
door  de  Besturen  der  verschillende  gezindheden  aan  de  kinderen 
tot  die  gezindte  behoorende,  onderwijs  in  de  belijdenis  hunner 
Kerk  wordt  gegeven. 

Ontbreekt  in  eenige  gemeente  een  kerkelijk  bestuur  voor  de 
gezindheid  waartoe  een  of  meer  der  schoolgaande  kinderen  be- 
hooren,  dan  wordt  door  het  schoolbestuur  't  zij  in  overleg  met  het 
Kerkelijk  bestuur  der  naastbijzijnde  gemeente  't  zij  in  overleg  met  de 
ouders   of  voogden   der  kinderen  in  deze  leemte  voorzien. 

Gelijk  men  weet,  is  de  bevolking  van  Oostenrijk,  uit  kerkelijk 
oogpunt  een  sterk  gemengde.  Ze  bestaat  uit  23,954,233  Eoomschen, 
3,950,075 Griekschen, 3,053,684  Armenische  Christenen  enz.,  3,509,013 
Protestanten  en  1,375,861  Joden;  of  wil  men  percentsgewijs,  uit 
66.7  pCt.  Roomschen,  11  pCt.  Griekschen,  8.5  pCt.  Armeniërs, 
9.8  pCt.  Protestanten  en  3^8  pCt.  Israëlieten. 

Steeds  deden  onze  Schoolwetmannen  het  voorkomen,  alsof  bui- 
tenlandsche  staatslieden  Nederland  zijn   Schoolwet  benijdden. 

Wat  hiervan  aan  zij,  blijkt  genoegzaam,  uit  het  feit  dat  geen 
der  Staten,  die  lang  na  '57,  hun  schoolwet  uitvaardigden,  én  dus 
met  de  uitnemendheid  van  onze  schoolwet  bekend  waren,  aan  na- 
volging van   dit  hoog  geloofde    voorbeeld   hebbeu  gedacht. 

Wurtemberg,  Saksen,  Hamburg  en  Oostenrijk  kondigden  hun 
schoolwet  tien  a  twintig  jaren  later  dan,  de  onze  af,  en  toch  ble- 
ven ze  vasthouden  aan  het  beginsel,  welks  tegendeel  in  onze  school- 


17 

wet    belichaamd  is,  t.    w.   dat  volksopvoeding  met  verwaarloozing  van 
het  godsdienstig  element  ongerijmd  is. 


V. 

[Frankrijk     Pruisen.] 

Het  lager  onderwijs  voor  Frankrijk  is  onder  Napoleons  bewind 
geregeld  door  de  wet  van  15  Maart  1850  en  door  die  van  10  April  . 
1867.  De  eerste  is  van  den  Minister  de  Tallouz,  de  laatste  van 
Duruy.  Gelijk  men  weet,  is  door  tal  van  decreeten,  zoo  vóór  als 
na  1867,  in  onderscheidene  bepalingen  der  wet  van  '50  wijziging 
gebracht.     Ook  op  deze  zullen  we  het  oog  houden. 

Naar  luid  van  deze  wetgeving,  is  elke  gemeente  verplicht,  één 
of  meer  scholen»  te  openen.  Met  toestemming  van  den  Departe- 
mentalen Eaad  voor  onderwijs  kunnen  twee  of  meerdere  gemeen- 
ten, die  dicht  bijeen  liggen,  -saam  een  enkele  school  oprichten. 
Gemeenten,  die  kosteloos  onderwijs  willen  geven,  konden  het  hier- 
door ontstaan  tekort  in  hun  financieel  beheer  niet  op  den  Staat 
verhalen.     Na  '67  is  dit  gewijzigd. 

Is  door  het  bijzonder  onderwgs  op  voldoende  wijze  in  de  be- 
hoeften der  bevolking  voorzien,  dan  behoeft  geen  openbare  school 
geopend  te  worden,  mits  uit  de  gemeentekas  vergoeding  van  school- 
geld aan  onvermogenden  verleend  worde. 

In  gemeenten,  waar  meer  dan  één  erkend  Kerkgenootschap  ver- 
tegenwoordigd is,  worden  voor  de  kinderen  van  elk  dezer  afzon- 
derlijke scholen  ingericht.  Een  gemengde  school  kan  slechts  voor- 
loopig  en  met  dispensatie  van  den  Departementalen  Raad  in  stand 
worden  gehouden. 

In  gemeenten  van  meer  dan  vijfhonderd  inwoners  zijn  de  scholen 
voor  jongens  en  meisjes  eveneens  gesplitst. 

Het  lager  onderwijs,  zoo  op  de  openbare  als  bijzondere  scholen, 
omvat:  1.  het  onderwijs  in  de  zedeleer  en  in  den  godsdienst;  2. 
lezen  enz. 

De  inspectie  over  het  godsdienstig  onderwijs  is  opgedragen  aan 
de  bedienaren  van  den  godsdienst. 

Voor  het  maatschappelijk  onderwijs  is  de  inspectie  opgedragen, 
behalve  aan  de  Rijksinspecteurs,  aan  gedelegeerden  uit  de  verschil- 
lende kantons,  die,  niet  door  de  burgerij  benoemd,  maar  door  den 
Departementalen  Raad  aangesteld  woi'den ;  voorts  in  elke  plaatse- 
lijke gemeente  aan  den  burgemeester,  den  pastoor,  den  predikant, 
den  rabbijn  en  in  gemeenten  van  meer  dan  2000  inwoners  aan 
een  of  meer  ingezetenen,  die  door  den  Departementalen  Raad  zyn 
aangewezen. 

In  elk  Departement  staat  aan  het  hoofd  van  geheel  het  school- 
wezen de  Departementale  Raad.  Deze  is  saamgesteld,  behalve  uit 
mannen  van  het  vak,  uit  den  bisschop,  een  predikant  en  een  i'abbijn, 
voor  zoover  er  Gereformeerde,  Luthersche  of  Joodsche  gemeenten 
in    het    Departement  aanwezig  zi]n,  den  procureur-generaal  bij  het 


18 

Hof  van  appèl,  een  lid  van  dit  hof,  vier  leden  van  den  Geweste- 
lijken  Raad,  en  voorts  den  prefect.  De  keuze  dezer  leden  geschiedt 
door  den  Minister. 

Aan  het  hoofd  eindelijk  van  geheel  het  Onderwijs  staat  de 
Hooge  Raad  voor  Onderwijs.  In  dezen  Raad  hebben  zitting :  de 
Minister  voor  Onderwijs,  drie  leden  van  den  Raad  van  State/een 
hoofdoflBeier,  een  vlagofficier,  vier  bisschoppen,  een  lid  der  Gere- 
formeerde Synode,  een  lid  der  Luthersche  Synode,  een  Israëlitisch 
geestelijke  en  voorts  leden  van  alle  hoogere  burgerlijke  en  rech- 
terlijke colleges. 

Hieruit  blijkt,  dat  ook  in  Frankrijk,  ondanks  al  het  gebrekkige 
en  bureaucratische  van  zijn  schoolwezen,  1.  het  godsdienstig  ele- 
ment op  de  volksschool  geëerbiedigd  is;  2.  het  publiekrechtelijk 
karakter  der  Kerken  erkend  wordt;  en  3.  niet  de  gemengde,  maar 
de  gesplitste  school  als  regel  is  aangenomen.  Hoofdgebrek  in  de 
Fransche  schoolwetgeving  is  de  uitsluiting  van  de  burgerij,  of, 
wil  men,  de  miskenning  van  de  rechten  der  ouders,  uitkomende 
in  de  benoeming  van  geheel  de  schoolinspectie  door  de  overheid, 
en  het  beginsel  van  centralisatie  en  uniformiteit,  waaraan  Frank- 
rijk ook  in  zijn  schoolwet  niet  ontkomen    is. 

Het  is  vooral  in  dit  opzicht,  dat  de  Fransche  geest  tegen  den 
Germaanscben  vrijheidsgeest  overstaat.  België  en  de  Zwitsersche 
kantons  zijn  Frankryk  ten  deze  nagevolgd.  Hoezeer  ook  onze 
schoolwet  op  dit  punt  de  Nederlandsche  beginselen  verloochent  en 
de  Fransche  overgenomen  heeft,  behoeft  voor  den  kenner  van  onze 
schoolwet  geen  betoog. 

Over  het  Pruisische  schoolwezen  kunnen  we  kort  zijn.  Vooral 
door  den  jongsten  oorlog  is  de  aandacht  zoo  herhaaldelyk  op  het 
Pruisische  schoolwezen  gevestigd,  dat  schier  elk  dagbladlezer  met 
de  hoofdtrekken  van  zijn   inrichting   bekend   is. 

De  schoolplichtigheid  was  in  Pruisen  reeds  in  de  vorige  eeuw 
ingevoerd  en  uitdrukkelijk  in  het  Pruisische  Landrecht  Deel.  IL 
Tit.  II.   §  43—46  bekrachtigd. 

De  godsdienstige  opvoeding  van  het  volk  beheerscht  geheel  de 
Pruisische  school. 

Te  dien  einde  is  de  school  gesplitst  naar  de  belydenis  der  ge- 
zindheden,  voor   zoover  deze  door  den  Staat   erkend  zijn. 

Dit  confessioneel  karakter  behoudt  de  Pruisische  volksschool 
zelfs  in  zoodanige  gemegnte,  waar  kleine  minderheden  te  gering 
in  aantal  zijn  om  de  oprichting  eener  afzonderlijke  school  van 
Staatswege  te  wettigen. 

De  moeielijkheid,  die  hieruit  geboren  werd,  heeft  men  ook  in 
Pruisen  zoeken  te  ontwijken,  door  aan  de  kinderen,  tot  zulke 
minderheden  behoorende,  dispensatie  te  geven  van  de  lessen,  aan 
het  onderwijs  in  godsdienst  en  zedeleer  gewijd. 

Het  godsdienstonderwijs  blijft  buiten  de  bemoeiing  van  den  Staat 
en  is  onder  het  toezicht  van  de  bedienaren  van  den  godsdienst 
gesteld. 

Door    de    bepalingen   van   het  Pruisische   Landrecht,  door  de  be- 


19 

kende  ministerieele  Regulatieven,  en  evenzoo  naar  de  ontwerpen 
van  1863  en  1868,  was  de  bedienaar  van  den  godsdienst  zelfs 
met  de  inspectie  van  geheel  het  onderwijs  belast.  Ex  officio,  als 
zoodanig,  was  de  dorpsgeestelijke  tevens  curator  der  dorpsschool. 
Eerst  ten  gevolge  van  den  jongsten  strijd  met  het  Episcopaat,  is 
in  dezen  toestand  door  de  wet  van  11  Maart  1872  verandering 
gebracht.  Thans  is  het  toezicht  over  de  volksschool  door  don 
Staat  aan  zich  getrokken.  Wel  worden  ook  nu  nog  in  groeten 
getale  predikanten  met  het  schooltoezicht  belast,  maar  ze  voeren 
dit  toezicht  niet  meer  gelijk  vroeger,  krachtens  hun  ambt,  maar 
als  mandatarissen  van  den  Staat,  overeenkomstig  door  den  Staat 
gegeven  verordeningeü,  en  slechts  voor  zoolang  als  de  Staat  hun 
gezag  bestendigt. 

Niettemin  geldt  nog  steeds  voor  de  Pruisische  volksschool  de 
Regulative  van  3  October  1854,  waaraan  we,  ter  kenschetsing  van 
het  doel,  dat  deze  school  beoogt,  meó  ons  vaderland  ter  leering, 
het  volgende  woordelijk  ontleenen: 

»Het  denkbeeld,  om  de  jeugd  op  de  volksschool  een  algemeen 
menschelijke  vorming  te  geven,  door  de  formeele  ontwikkeling  van 
het  denkvermogen,  i^^  op  de  proef  onuitvoerbaar  of  zelf  ö,  schadelyk 
gebleken. 

»Het  volksleven  heeft  behoefte  aan  een  krachtige  ontwikkeling, 
maar  zóó,  dat  voort  worde  gebouwd  op  het  fundament  van  het 
verleden,  in  aansluiting  aan  de  historische  gegevens,  op  de  basis 
van  het  Christendom. 

»De  volksschool,  waarin  het  grootste  deel  der  natie  haar  oplei- 
ding ontvangt,  raag  deswege  niet  naar  eenig  systeem  of  een  dus- 
genaamden  eisch  der  wetenschap  worden  ingericht,  maar  moet 
dienstbaar  gemaakt  aan  de  eischen  van  het  werkelijke  leven,  gelijk 
dit  zich  in  Kerk,  huisgezin,  bedrgf  of  ambt,  gemeente  en  Staat 
openbaart." 

Voorts  zegt  de  Regulative  (die  van  gelijke  kracht  is  als  by  ons 
de  Schoolwet)  over  het  onderwijs  in  den  godsdienst  dit: 

»Door  het  afleggen  der  belijdenis  moet  het  kind,  dat  door  den 
Heiligen  Doop  in  de  Kerk  van  Christus  is  ingelijfd,  als  zelfstan- 
dig lid  in  de  gemeente  optreden.  De  volksschool  ontvangt  der- 
halve kinderen,  die  recht  hebben  op  al  de  genademiddelen,  die  van 
God  verordend  zijn,  opdat  ze  deze  met  bewustheid  in  zich  zouden 
opnemen  en  voor  den  strijd  van  het  praetische  l^ven  worden  voor- 
bereid. De  onderwgzer  moet  daarom  die  hoogere  wijding  bezitten, 
die  hem  recht  geeft,  het  woord  van  Christus  op  de  lippen  te 
nemen:  xLaat  de  kinderkens  tot  Mij  komen,  want  denzulken  is 
het  Koninkrijk !" 

» Christus  is  het  einde  der  wet;  wie  in  Hem  gelooft,  wordt 
gerechtvaardigd,  en  de  wet  moet  een  tuchtmeester  tot  Christus 
zijn. 

» Hiervan  uitgaande,  moet  de  onderwijzer  de  Bijbelsche  geschie- 
denis beschouwen  als  het  terrein,  waarop  de  volksschool  zich  te 
bewegen   heeft,  om  haar  taak  te   kunnen  vervullen. 


20 

»Zes  volle  uren  moeten  wekelyks  aan  liet  godsdienstonderwijs 
bes+eed  worden.     In  den  regel  de  eerste  ure  van  eiken  dag. 

//Dit  uur  wordt  begonnen  met  gebed,  begeleid  met  gezang,-  en 
moet  in   elk  opzicht   een  stichtelijk  karakter  dragen."  *  ^ 

» Vooral  heeft  de  onderwijzer  toe  te  zien,  dat  hij  zelf  het  leven 
van  boete  en  genade  uit  zyn  eigen  hart  niet  vervreemde,  om  met 
en  voor  zijn  kinderen  in  waarheid  te  kunnen  bidden.  Hierin  toch 
ligt  de  kracht  en  het  wezen  der  Christelijke  volksschool,  dat  ze, 
gegrond  op  Gods  Woord  en  zich  onder  de  tucht  van  dit  woord 
plaatsend,  nuttig  zij  tot  leering,  tot  bestraffing,  tot  vermaning, 
tot  oefening  in  de  gerechtigheid,  opdat  de  mensch  geheel  Godes 
zij  en   tot  alle  goed  werk  bereid.'" 

Let  wel.  Dit  schrgft  niet  een  Kerkeraad  voor.  Dit  is  geen 
voorschrift  van  een  Vereeniging  voor  Christelijk-nationaal  onder- 
wjjs.  Deze  bepalingen  zyn  woordelijk  ontleend  aan  de  Regulative, 
den  3deu  October  1854  uitgevaardigd  door  den  Minister  von  Rau- 
mer,  onder  den  titel:  »Grundzüge  betreffend  Einrichtung 
und  Unterricht  des  Evangelischen  einklassigen  Ele- 
mentarschule." 

Onze  liberale  bladen,  die  tot  moewordens  toe  herhaalden,  hoe 
de  Pruisische  schoolmeester  Sadowa  en  Sedan  heeft  gewonnen,  zou- 
den weldoen  deze  dingen  ook  hun  lezers  eens  meé  te  deelen. 


VL 

(Engeland.) 


In  dit  ons  voorlaatste  artikel  bespreken  we  het  Ehgelsche  school- 
wezen. Daarby  komt  dan  morgen  nog  een  artikel  over  de  Veree- 
nigde  Staten  van  Noord-Amerika,  de  Kaapkolonie  in  Afrika,  en 
geen  noemenswaard  gegeven  zal  voor  de  opmaking  van  onze  con- 
clusie meer  ontbreken. 

Een  uitvoerige  bespreking  zoo  van  de  uitslnitend  Luthersche 
landen  in  het  Noorden,  als  van  de  uitsluitend  Roomsche  landen 
in  het  Zaiden,  laten  we  met  opzet  achterwege.  Ze  zou  door  de 
eeatoonige  herhaling  van  gelijke  beginselen  den  lezer  afmatten, 
zonder  een  nieuw  gezichtspunt  over  het  schoolwezen  te  openen. 
Ook  zonder  nader  onderzoek  weet  de  deskundige,  dat  in  Dene- 
marken, Zweden  en  Noorwegen  de  Luthersche,  gelijk  in  Italië, 
Spanje  en  Portugal  de  Roomsche  kerk,  het  kerkgenootschap  van 
den  Staat,  de  Staatskerk  in  engeren  zin  is  en  schier  geheel  de 
natie  onder    haar  geestelijke    jurisdictie    vereenigt. 

In  geheel  Denemarken  vindt  men  op  bijna  twee  millioen  Lu- 
therschen  nog  geen  twee  duizend  Gereformeerden  en  Roomschen. 
In  Zweden  telt  men  op  ruim  vier  millioen  Lutherschen  nog  geen 
zes  honderd  Roomschen  en  nog  geen  twee  honderd  Gereformeerden. 
En  in  Noorwegen  bevinden  zich  slechts  zes  duizend  andersdenken- 
den, die  onder  1,696,651  Lutheranen  verspreid  zijn. 


21 

Omgekeerd  zijn  in  Portugal  én  Spanje  de  niet-KB,th.o\ieken  nauw- 
Igks  aanwijsbaar  en  vormen  de  40,000  Protestanten  en  25,000  Jo- 
den op  de.  ruim  zeven  en  twintig  millioen  Roomscbe  inwoners  een 
te  kleine  minderheid,  om  op  's  Lands  wetgeving  invloed  te  kunnei\ 
oefenen. 

Daar  uit  dien  hoofde  de  moeilijkheid,  waarvoor  de  Schoolquaes- 
tie  ons  plaatst,  in  die  landen  niet  bestaat,  kan  hun  wetgevende 
arbeid  ons  bij  de  oplossing  dezer  quaestie  niet  te  stade  komen. 
We  bepalen  ons  daarom  ten  hunnen  opzichte  tot  de  algemeene 
opmerking,  dat  het  onderwijs  in  den  godsdienst  der  Staatskerk  er 
van  Staatswege  aan  de  volksschool  is  opgedragen. 

Uitvoeriger  moet  daarentegen  onze  mededeeling  zijn  aangaande 
het  Engelsche  schoolwezen,  gelijk  rlit  door  de  Bill  van  9  Augustus 
1870  geregeld  is.  " 

Engeland  en  Wales,  waarvoor  deze  Bill  geldt,  heeft  bijna  24 
millioen  inwoners, '  waarvan  ruim  1 8  millioen  tot  de  Staatskerk, 
ruim  vier  millioen  tot  de  Dissenters,  ruim  één  millioen  tot  de 
Koomsche  Kerk  behooren,  en  een  40,000  Joden  zijn.  Houdt  men 
hierbij  in  het  oog,  dat  ook  de  leden  der  Staatskerk  in  drie  groe- 
pen gedeeld  zijn,  naarmate  ze  tot  de  ritualistische,  oudkerkelijke 
of  Evangelische  partij  behooren,  wie  stemt  dan  niet  toe,  dat  de 
moeilijkheid,  die  zich  uit  den  gemengden  aard  der  bevolking 
in  de  Schoolquaestie  voordoet,  ook  voor  Engeland  alleszins  be- 
staat ■? 

Hoe  nu  tracht  de  Engelsche  wetgever  dit  bezwaar  te  over- 
winnen ? 

Zijn  wet  gaat  uit  van  het  beginsel,  dat  allerwegen  in  het 
land  voldoende  gelegenheid  voor  alle  kinderen,  die  in  de  school- 
jaren vallen,  moet  bestaan,  om  behoorlyk  lager  onderwijs  te 
ontvangen,  zonder    dat  de  godsdienstige  opvoeding  schade   lydt. 

Om  dit  te  kunnen  beoordeelen,  stelt  zij  vast  wat  tot  een  be- 
hoorlijk lager  onderwijs  vereischt  wordt,  en  legt  aan  de  overheid 
de  verplichting  op,  om  allerwegen,  in  zooverre  het  particulier 
initiatief  tekort  schiet,  openbare  scholen   te  openen. 

Ze  deelt  daartoe  het  land  in  schooldistricten  in  en  beveelt  dat 
uit  de  cijfers  worde  opgemaakt,  of  en  in  hoeverre  in  elk  dezer 
districten  aan    de  behoeften  voldaan  is. 

Daarbij  wil  ze:  lo.  dat  buiten  rekening  blijven  alle  kinderen 
in  wier  onderwijs  op  behoorlijken  voet  door  streng  confessioneele 
scholen  wordt  voorzien,  en  2o.  dat  als  openbare  lagere  school 
erkend  worde  elke  school,  die  aan  de  ouders  der  kindereu  de 
vrijheid  laat,  om  al  dan  niet  het  godsdienstig  onderwijs  by  te 
wonen. 

Als    openbare    lagere    school,    zegt    artikel    4  der  acte,  zal  er- 
kend   worden   elke   school,   die    voldoet    aan  deze  vier  vereischten: 
a.  dat  geen  godsdienstige  vereering  van  eenig   kind   tegen  den 
wil    zijner    ouders    zal    gevergd     worden,    en  dat  het  Omge- 
keerd, van  geen  godsdienstige  vereering  zal  worden  afgehou- 
den, die  zijn  ouders  het  voorschrijven. 


22 

b.  dat  de  lessen  voor  godsdienstonderwijs  aan  het  begin  of 
bet  einde  van  den  schooltijd  zullen  gegeven  worden,  met 
vrijlating  aan  ouders  of  voogden  of  ze  al  dan  niet  wenschen 
dat  hun  kinderen  of  pupillen  deze  lessen  bijwonen.  *  ^ 

c.  dat  de   school  aan  de  inspectie  zich   onderwerpe. 

en  d.  dat  ze  de  leervakken  onderwijze,  die  door  de  wet  zijn  voor- 
geschreven. 
Voldoet  een  school  aan  deze  eischen,  dan  rekent  .ze  meê  als 
openbare  lagere  school,  onverschillig  of  ze  van  een  particulier 
persoon  of  van  eene  corporatie  uitgaat  en  zonder  dat  gevraagd 
wordt   of  ze  al  dan  niet  een  confessioneel  karakter  drage. 

Aan  zulke  scholen  wordt  zelfs*  van  Overheidswege  geld  uitbe- 
taald, op  voorwaarde  lo.  dat  het  bestuur  dit  wenschte ;  2o.  dat 
dit  geld  niet  voor  het  uitsluitend  godsdienstig  onderwgs  besteed 
worde;  en  3o.  dat  de  te  verstrekken  som  het  gezamenlijk  bedrag 
der  overige   schoolinkomsten  niet  te  boven  ga: 

Voor  zoover,  ook  met  inbegrip  van  deze  scholen,  niet  genoeg- 
zaam in  de  behoefte  is  voorzien,  treedt  de  Schoolraad  op  om  zelf 
scholen  te  openen. 

De  scholen,  door  dezen  Eaad  opgericht,  moeten  aan  de  eischen 
der  wet  voldoen  en  mogen  niet  strekken  voor  het  onderwijs  in 
eenigen  Catechismus  of  eenig  Lithurgisch  formulier  van  een  der. 
kerkgenootschappen. 

Indien  later  blgkt  dat  het  particulier  initiatief  vooruit  is  gegaan, 
sluit  de  Schoolraad  naar  evenredigheid  een  of  meerdere  zyner 
scholen. 

De  Schoolraad  kan  dit  initiatief  bevorderen  door  een  of  meer- 
dere zijner  scholen,  tijdelijk  of  voor  goed  onder  vasten  waarborg 
aan  bijzondere  vereenigingen  of  particulieren  over  te   doen. 

Ook  kan  hij,  omgekeerd,  waar  dit  initiatief  achteruitgaat,  be- 
staande bijzondere  scholen  tijdelijk  of  voor  goed  overnemen. 

De  Schoolraad  kan,  op  gelijke  voorwaarde  als  bij  de  bijzondere 
school,  geldverstrekking  aan  het  Parlement  voor  zijn  scholen  aan- 
vragen. 

Blijkt  dat  in  twee  bijeengelegen  districten  het  aantal  kinderen, 
waarvoor  plaats  op  de  school  ontbreekt,  te  gering  is,  om  in  elk 
van  beiden  een  afzonderlijke  school  te  stichten,  dan  kunnen  twee 
distrikten  een  gemeenschappelijken  Schoolraad  verkiezen,  voor  de 
stichting  van  een  gemeenschappelijke  school. 

üit  de  plaatselijke  inkomsten  wordt  door  de  bevoegde  macht 
het  bedrag    der  uitgaven  aan  den  Schoolraad  gekweten. 

Komt  de  Schoolraad  zgn  verplichtingen  niet  na,  dan  treedt  het 
Hooge  landsbestuur  tusschen  beiden.  . 

Schoolplichtigheid  kan  door  den  Schoolraad  in  zijn  district  wor- 
den ingevoerd. 

Eindelijk  is  voor  het  recht  der  minderheden  bij  de  verkiezing 
van  den  Schoolraad  gezorgd  door  de  bepaling,  dat  elk  kiezer 
zooveel  stemmen  op  denzelfden  persoon  kan  uitbrengen,  als  er  le- 
den voor  den  Raad  te  verkiezen   zijn. 


23 

Vergeet  niet  dat  deze  wet  door  de  Engelsche  Liberalen,  onder 
leiding  van  Forster  en  Gladstone,  is  tot  stand  gekomen;  dat  men 
dit  stelsel  heeft  aangenomen,  na  ons  schoolstelsel  gewogen  en  te 
licht  te  hebben  bevonden,  en  dat  het  niet  zoozeer  de  ongeloovi- 
gen,  als  juist  de  Anti-revolutionaiyen  zijn,  die,  om  het  overwicht 
van  de  Anglicaansche  Staatskerk.,  tegen  de   Bill  reageeren. 

Voorts  oordeele  men  of  deze  Schoolbill  niet  rust  op  het  begin- 
sel, dat  door  onze  Liberalen  als  het  toppunt  van  ongerijmdheid 
bestreden  wordt:  t.  w.  dat  de  particuliere  school  regel,  de  Staats- 
school aanvulling  zij. 

En  ten  slotte  lette  men  er  op,  dat  ,/Staatsschool"  in  de  Engel- 
sche schoolwet  nooit  een  school  van  Overheidswege  bedoelt,  maar 
uitsluitend  op  scholen  doelt  die  door  de  publiekrechtelijke  bevoegd- 
heid der  gezamerilyke  burgers  zijn  opgericht. 


vn. 

[Amerika.    De  K-jap.    Engelsoh-Indië.j 

Het  stelsel  van  de  gemengde  school  (the  Common  school  system) 
is  Amerikd's  glorie. 

De  Vereenigde  Staten  vormen  een  democratie ;  elk  burger  heeft 
er  stemrecht  en  kan  op  zijn  beurt  geroepen  worden  om  als  ge- 
zworene, vrederechter,  commissaris  enz.  op  te  treden;  verschil 
van  standen,  noch  reeks  van  eeretitels  is   er   bekend. 

Dit  noopte  dezen  Statenbond  van  meet  af,  om  aan  het  onder- 
wijs der  volksjeugd  zijn  uiterste  zorg  te  besteden ;  in  zake  de  volks- 
school  nooit  karig  te  zijn,  en  stipt  tegen  elke  inbreuk  op  de  ge- 
lijkheid der  burgers   of  de   vrijheid  van   consciëntie  te  waken. 

Aan  dat  streven  dankt  de  Common  school  haar  oorsprong.  Ze  is 
geen  product  van  moderne  wijsheid  of  radicaal  intellectualisme, 
maar  van  den  geest  der  Pelgrimvaders.  In  de  Staten,  door  de 
gevluchte  Puriteinen  gesticht,  is  nu  nog  de  Gommen  school  het 
rijkst  ontwikkeld.  Het  geheele  Zuiden  kende  haar  vóór  den  sla- 
ven-oorlog  niet.  In  het  verre  Westen  wordt  ze  slechts  op  gebrek- 
kige wijze  nagebootst. 

De  Common  school,  gelijk  ze  in  Amerika  bestaat,  is  van  Galvi- 
nistischen,   niet  van*  Radicahstischen   oorsprong.        % 

Ze  dagteekent  van  het  jaar  1642,  toen  de  gevluchte  Calvinis- 
ten na  met  de  Mayflower  geland  te  zijn,  ijlings  de  fundamenteele 
bepaling  vaststelden:  » Dat  het  bestuur  van  den  Staat  elke  gemeente 
de  verplichting  zou  opleggen,  om  zorg  te  dragen,  dat  de  kinderen, 
die  op  haar  erf  woonden,  een  behoorlijke  opvoeding  zouden  ont- 
vangen. Diensvolgens  hadden  ze  toe  te  zien,  dat  geen  gemeente 
zulk  een  barbaarschen  toestand  zou  gedoogen,  dat  niet  elk  kind 
de  gelegenheid  bezat,  om  de  Engelsche  taal  en  zooveel  van  de 
voornaamste  wetten  te  léeren,  als  voor  het  burgerlgk  leven  noo- 
dig  was  op  boete  van  20  shillings." 


24 

"Reeds    in   1647  werd  voor  Massachusetts  deze   bepaling  in  dier 
voege    uitgebreid  :^  dat   elke  stad   of  elk   dorp  waarin  minstens  50 
familiën  woonden,  een   school  moest  onderhouden,   waar  men  lezen 
en     schrijven    kon    leeren,  en   elke  stad  of  elk  dorp  van   minsterfö' 
100  familiën  bovendien  een  »grammarschool."  " 

Thans  geldt  m  Massachusets,  nog  steeds  de  Staat  waar  het  Com- 
mon  schoolsysteem  op  den  hoogsten  trap  staat,  de  bepaling: 

1.  dat  elke  gemeente  verplicht  is,  ten  minste  gedurende  een  half 
jaar  gelegenheid  te  openen  voor  alle  kinderen  om  lager  on- 
derwijs  te  ontvangen; 

2.  dat  elke  gemeente  grooter  dan  500  gezinnen,  een  gymnasium 
moet  openen,  en 

3.  dat  in  elke  gemeente  een  schoolraad  moet  gekozen  worden, 
die  belast  is :  a.  met  de  aanstelling  en  het  ontslag  der  on- 
derwijzers; h.  de  inspectie  der  scholen;  c.  het  toezicht  over 
de  schoolboeken  en  de  zorg  dat  geen  boeken,  die  de  strekking 
hebben  om  voor  eenig  bepaald  kerkgenootschap  propaganda^ 
te  maken,  gebezigd  worden;  maar  evenzoo  om  te  eischen, 
» dat  eiken  dag  een  deel  der  H.  Schrift  uit  de  Engelsche  geijkte 
vertaling  in  elke  school  gelezen  worde, ^^ 

Deze  schoolraden  worden  door  de  burgers,  uit  de  burgers,  gekozen. 

Ze  zyn  óf  schoolraden  voor  de  geheele  gemeente,  óf  voor  een 
wijk,  indien  de  gemeente  naar  de  wet  van  1789  in  schoolwijken 
verdeeld  is. 

Voor  het  overige  is  elke  gemeente  bij  de  inrichting  van  haar 
onderwijs  volstrekt  autonoom.  Er  bestaat  geen  landswet  die  de 
gemeentelijke  vrijheden  meer  dan  in  het  hoognoodige  beperkt.  Niet 
in  centraliseereude  bureaucratie,  maar  in  gemeentelijk  initiatief  heeft 
dit  stelsel  kracht  gezocht. 

Toch  bestaat  er  een  band  met  den  Staat,  die  echter  niet  door 
de  wet,  maar  door  het  schoolfonds    gelegd  wordt. 

Dit  fonds,  dat  millioenen  bedraagt,  verstrekt  jaarlijks  aan  elke 
gemeente,  die  dit  verlangt,  voor  elk  schoolgaand  kind  eene  toelage, 
onder  beding:  Is.  dat  een  behoorlijk  verslag  van  den  staat  en  den 
gang  der  school  worde  opgezonden ;  en  2o.  dat  door  de  burgers 
jaarlijks  zooveel  maal  ƒ  3.75  voor  de  kosten  van  het  onderwijs  be- 
toald  zij,  als  er  kinderen  tusschen  de  5  en  15  jaar  in  de  gemeente 
verblijf  hielden. 

Deze  band  is  derhalv»  geheel  vrijwillig,  laat  het  zelfbeheer 
der  gemeenten  onaangetast  en  heeft  niettemin  het  uitstekend  ge* 
volg  gehad,  het  Amerikaansche  schoolwezen,  dat  omstreeks  1835 
diep  gezonken  was,  in  korten  tijd  weer  tot  krach tigen  .bloei  te 
brengen. 

School plichtigheid,  in  den  Duitschen  trant,  heeft  Amerika  niet^ 
maar  het  toenemend  schoolverzuim  doet  ook  in  de  Vereenigde  Sta- 
ten op  het  invoeren  van  soortgelijken  maatix^el  bedacht  zijn. 

De  nu  reeds  in  Massachusetts  bestaande  bepaling,  dat  elk  kind 
tusschen  de  8  en  14  jaren  minstens  zes  weken  's  jaars  een  school 
moet  bezoeken,  baat  niet. 


25 

Hoofdzaak  voor  ons  doel  intusschen  is  de  aanwijzing,  dat  onze 
Schoolwetmannen  alle  recht  missen,  om  zich  ter  bepleiting  van  onze 
neutrale  gchool  op  de  Common  school  van  Amerika  te  beroepen, 
wijl  de  Amerikaansche  openbare  gemengde  lagere  school  heeft  wat 
wy  missen  en  een  school  met  den  Bijbel  is. 

Om  dit  te  bewijzen,  laten  we  hier  de  bepalingen  volgen,  die  in 
de  schoolwetten  der  voornaamste  steden  desaangaande  voorkomen  : 

Massachüssrtts  SchooUmo,  ch.  38.  $.  2/:  »De  schoolraad  draagt 
zorg,  dat  dagelijks  in  elke  school  een  stuk  uit  den  Bijbel  worde 
gelezen." 

Boston  Regulations,  ch  8.  s.  5:  »De  morgenuren  zullen  op  elke 
school  aanvangen  met  de  lezing  van  een  deel  der  H.  Schrift,  ge- 
volgd door  het  bidden  van   het  Onze  Vader." 

New- York  Manual,  p.  "93:  »Alle  openbare  scholen  worden  geo- 
pend met   het  voorlezen  van  een  deel  der   Schrift." 

Philadelphia  Regulations,  rule  XXXV :  » Bij  de  opening  van  eiken 
schooltijd  zullen  ten  minste  tien"  verzen  uit  de  H.  Schrift  gelezen 
worden  door  den  onderwijzer,  gevolgd  door  het  zingen  van  een 
geestelgk  lied." 

Chicago  Rule,  s.  46:  »De  morgenlessen  op  alle  scholen  zullen  in 
de  verschillende  klassen  geopend  worden  met  de  lezing  van  een 
deel  der  Schrift,  zonder  noot  of  commentaar,  het  Onze  Vader  en 
een  geestelijk   lied." 

CiNciNNATiE  38th  Report,  p.  92:  »De  kinderen  mogen  bij  het 
lezen  der  Heilige  Schrift  op  de  scholen'  de  Bijbeluitgave  gebruiken, 
die   hun  ouders   wenschen." 

Bovendien  worden  bijna  overal  de  bedienaren  van  den  godsdienst 
in  de  schoolraden  gekozen. 

Slechts  in  enkele  scholen,  die  uitsluitend  door  Roomschen  (vooral 
Ieren)  bezocht  worden,  is  het  aan  de  Roomsche  districtsschoolra- 
den vergund,  de  lezing  van  den  Bijbel  achterwege  te  laten. 

En  reeds  hierdoor  is  in  den  dunk  over  het  Caramon  schoolsys- 
teem in  Amerika  zelf  zulk  een  wijziging  gekomen,  dat  dejaarlijk- 
sche  rapporten  van  schier  alle  Staten  in  de  laatste  jaren  over 
verminderde  belangstelling   en  verkoelde  sympathie  klagen. 

Met  name  de  autoriteiten  van  schier  alle  kerkgenootschappen 
toonen  kennelijk  hun  ongerustheid,  dat  door  deze  weglating  van 
den  Bijbel  het  schoolstelsel  der  Pelgrimvaders  dreigt  te  ontaarden 
in  een  schoolstelsel  »naar  radicalen  trant.  « 

Ook   Canada  heeft   een  gemengde  school ;  edoch  in  welken  geest  ? 

»Daar  het  Christendom,  zegt  de  Minute  van  3  Oct.  1850,  de 
grondslag  van  onze  volksschool  is,  moet  het  Christelijk  beginsel 
haar  geheel  doordringen.  Slechts  dient  gewaakt,  dat  geen  school- 
kind gedwongen  worde  iets  te  doen  of  aan  te  hooreu,  waar  zijn 
ouders  tegen  zijn.  Onder  dit  voorbehoud  zal  aan  de  kinderen  zulk 
godsdienstig  onderwgs  op  de  scholen  gegeven  worden,  al§  hun 
ouders  of  voogden  wenschen."  (Upper  Canada  Consolidated  school 
act.  §  129). 

De  minute  van  13  Febr.  1855  schrijft  voor:  >dat  elke  schooltijd 


26  ^ 

geopend  zal  worden  met  het  lezen  der  Schrift,  een  gebed  en  de  Tien 
Geboden."  Kinderen,  wier  ouders  hiertegen  zijn,  mogen  wegblijven. 

Bovendien  is  in  Canada  de  gelegenheid  geopend  om  gesplitste  en 
dus  confessioneele  scholen  van  overheidswege  te  verkrijgen,  indipn* 
de    onderwijzer  der  bestaande  school  een  Roomsch-Katholiek  is  en 
minstens  tien  Protestantsche  gezinnen  het  wenschen.  (Acte  van  1843). 

Voeg  hierbij  dat  onder  Engelands  invloed  ook  aan  de  Kaap  volks- 
scholen  worden  in  stand  gehouden,  die  in  nog  strengeren  zin  het 
godsdienstig  onderwys  op  haar  schoolprogram  vinden,  en  dat  in 
Voor-Indië  door  het  koloniaal  Gouvernement  de  zendelingsscho- 
len  en  scholen  van  particulieren  of  corpora ti6n,  allen  met 
zeer  beslist  Christelijk  karakter,  grootendeels  van  Landsgeld 
gedreven  worden,  en  ook  zonder  dit  in  bijzonderheden  breeder  uit 
te  meten,  zal,  dunkt  ons,  na  lezing  dezer  artikelen  de  overtuiging 
vaststaan:  dat  niet  slechts  in  geen  enkel  land  van  Europa,  maar 
zelfs  niet  in  Amerika  of  de  Engel  sche  koloniën  van  Afrika  en 
Azië,  een  volksschool,  zóó  van  allen  positieven  godsdienst  ontdaan  als 
in  ons  vaderland,  gevonden  wordt. 

Ligt  in  deze  excentriciteit  voor  het  van  oudsher  om  zijn  gods- 
dienstzin geëerde  en  van  God  gezegende  Nederland,  een  eere 
of  een  smaad? 

Het  feit  is  niet  te  weerspreken: 

Dusver  is  het  Nederland  dat,  onder  alle  natiën  ter  wereld,  den 
godsdienst  het  zorgvuldigst  uit  zijn  volksschool  weerde." 


De  school  zonder  godsdienst. 

Ter  voorlichting  van  het  publiek  hebben  we  in  een  reeks  arti- 
kelen, niet  beweerd,  maar  bewezen  en  uit  de  officieele  acte-stukken 
aangetoond,  dat  niet  een  eenig  volk  ter  wereld  een  zoo  van  allen  gods- 
dienst ontdane  volksschool  heeft  als  Nederland. 

Zelfs  het  hyper-radicale  Zwitserland  kiest  in  de  overgroote  meer-- 
derheid  zijner  kantons  vóór  het  godsdienstig  element  op  de  volksschool 
partij. 

Bovendien  bleek,  dat  schier  nergens  de  rechten  der  ouders  byde 
opvoeding  hunner  kinderen,  noch  in  Europa,  noch  in  Amerika,  der-» 
mate  besnoeid  en  schier  -geene  zgn  als  ten  onzent. 

De  uitdrukking  »godsdienstlooze"  school  meden  we  met  opzet. 
Ons  dunkt  ze  juist,  maar  de  Schoolwetmannen  wraken  ze.  Daarom 
gaven  we  aan  de  soberder  zegswijs:  school  zonder  godsdienst  den 
voorkeur.  Althans  in  de  schoolzaak  is  onze  stelling  zoo  onverwin- 
igk  sterk,  dat  we  ook  met  de  gemachtigdste  uitdrukking  voortreffe- 
lyk  uitkomen. 

Het  is  genoeg  en  te  over,  indien  ons  volk  in  alle  rangen  en 
standen  zich  slechts  doordringt  van  de  waarheid,  dat  Nederland 
het  eenige  volk  ter  wereld  is,  dat  een  volksopvoeding,  met  uit- 
seheiding  van  het  godsdienstig  element,  heeft  aangedurft. 


.  27 

Meer  behoeft  ons  volk  niet  te  weten. 

Tndien  het  de  feiten  maar  kent,  is  het  in  staat  om  te  beslissen 
wat  het  wil,  en  dunkt  zijn  keuze  ons  niet  twijfelachtig. 

Op  het  dwaalspoor  gebracht  door  de  voorstelling  onzer  dagblad- 
pers, beeldt  de  overgroote  meerderheid  van  ons  publiek  zich  in, 
dat  heel  de  beschaafde  wereld  over  de  school  denkt,  zooals  onze 
School wetmannen  er  over  denken;  dat  schier  allerwegen  een  volks- 
school  van  gelijk  gehalte  als  ten  onzent  bestaat;  dat  wij  met  onze 
meening  geïsoleerd  staan  en  dat  ónze  richting  iets  wil,  waar,  in 
de  toongevende  kringen  elders,  geen  ernstig  man  aan  denkt. 
■   Die  verkeerde  voorstelling  dient  weggenomen. 

Op  allerlei  manier  behooren  de  voorstanders  der  Christelijke  en 
in  het  algemeen  der  Vrije  School,  door  dag-  en  weekbladen,  in 
maandwerken,  vlugschriften  en  tractaatjes,  er  het  publiek  op  te 
wijzen,  dat  deze  onware  voorstelling  door  de  wetgeving,  zoo  van 
Europa  als  van  Amerika,  wordt  gelogenstraft. 

Het  moet  ons  volk  gezegd,  tot  ons  volk  het  wete  en  inzie,  dat 
nog  geen  natie  ter  wereld  den  noodlottigen  moed  had,  om,  gelijk 
Nederland,  den  godsdienst  aan  de  schooldeur  als  contrabande  af  te 
vnjzfn. 

Het  behoort  aan  het  lïcht  te  komen,  dat  onze  schoolwetmannen, 
en  niet  wij,  met  hun  zonderlinge  denkbeelden  alleen  staan. 

Elk  beroep  op  het  schoolwezen  in  Amerika,  het  overgroote  deel 
van  Zwitserland,  in  Engeland  en  Baden,  moet  onze  schoolwetman- 
nen eens  voor  goed  uit  de  handen  worden  geslagen. 

Het  behoort  vast  te  staan,  krachtens  getuigenis  der  offlcieele 
stukken,  dat  de  Staatslieden  en  wetgevers  alom  me «  ore»  van  oor- 
deel zijn,  dat  een  volksopvoeding  zonder  godsdienst  op  bederf  der 
natie  uitloopt,  en  dat  onze  Moenssen  en  Kerdijks,  onze  De  Veers 
en  Lampings,  onze  Levy's  en  Borgesiussen,  als  Staatslieden  geïso- 
leerd  staan    met  hun  overtuiging. 

Niet  alsof  ook  niet  in  Engeland  en  Duitschland,  en  waar  niet, 
een  fractie  zou  gevonden  worden,  die  woelt  en  werkt,  om  ook 
ten  hunnent  den  godsdienst  uit  de  volksschool  te  bannen,  maar 
zóó  dat  die  fractie  allerwegen  een  kleine  minderheid  vormt,  meest 
saamgesteld  uit  jonge  boekgeleerden,  die  buiten  het  volksleven 
staan  en  de  practische  eischen  van  dit  leven  niet  kennen;  mannen, 
die  schier  allerwegen  tegelijk  de  banierdragers  zijn  van  het 
schrilste  ongeloof,  en,  van  den  strijd  tegen  de  Christelijke  Kerk  hun 
levenstaak  maken. 

Er  dient  een  einde  te  komen  aan,  wat  wilt  ge,  aan  het  misver^ 
stand,  of  aan   de  misleiding. 

Men  moet  in  Nederland  niemand  langer  kunnen  diets  maken, 
dat  de  gemengde  aard  van  onze  bevolking  dit  bannen  van  den 
godsdienst  uit  de  school  wettigt;  want  dat  in  tal  van  landen  de 
bevolking  even  gemengd  is  en  niettemin  een  volksschool  met  gods' 
dienst  bezit,  is  een  onorastootelijk  feit. 

Het  moet  eindelijk  eens  uit  hebben  met  de  fabel,  alsof  alle 
natiën  van  rondom  ons  om   onze  uitnemende  volksschool  benijden, 


28 

blijkens  het  feit  dat  de  belangrijkste  schoolwetten  elders  tot  stand 
kwamen,  nadat  de  onze  reeds  bekend  was,  en  toch  geen  der  andere 
volken  onze  schoolwet  heeft  nagevolgd. 

Men  behoort,  eer  Juni  daagt,  uit  den  waan  te  komen,  alsof  de 
deugdelijkheid  van  ons  onderwijs  dit  zware  offer  van  banning  van 
den  godsdienst  uit  de  volksschool  geëischt  had,  nu  onze  school- 
wetmannen  zelven  over  de  ellendige  resultaten  wee  en  ach  roepen 
en,  blijkens  de  statistiek,  elders  met  een  beter  stel.sel  veel  proef- 
houdender  uitkomsten  verkregen  zijn. 

De  valsche  meening  moet  vernietigd,  alsof  de  onmondigheid  en 
achterlijkheid  onzer  burgerij  een  Staats-albemoeiing  wettigden,  die 
de  rechten  der  ouders  verkort*  nu  blijkt  dat  zelfs  in  Baden  en 
Oostenryk  de  burgerij    in    schoolzaken  meespreekt. 

Bestreden  moet  de  onware  voorstelling,  alsof  een  volksschool 
zonder  godsdienst  bij  uitstek  verdraagzaamheid  kweekte,  nu  het, 
voor  wie  de  kaart  van  Europa  kent,  vaststaat,  dat  de  onverdraag- 
zaamheid elders  eer  minder  is  dan  ten  onzent;  nu  Thorbecke  zelf 
erkend  heeft  dat  onze  schoolwet  dit  doel  niet  bereikte,  en  door  nu 
die  schoolwet  een  onverdraagzaamheid  te  meer  bij  de  bestaande  ge- 
voegd is:  t.  w.  die  der  schoolwetmannen  jegens  de  voorstanders 
der  Vrije  school. 

Dan  zal  ons  volk  tot  het  inzicht  komen,  dat  het  hoog  spel  speelt 
met     zijn     toekomst  aan  een  opvoeding   zonder  godsdienst   te  wagen. 

Tot  het  inzicht,  dat  hier  Landswet  is,  wat  elders  de  banierdra- 
gers van  het  ongeloof  ter  onderroijning  van  het  volksgeloof  nog 
slechts  wenschen. 

Tot  het  inzicht,  dat  er  niets  wonders  in  ligt,  dat  een  goed  deel 
van  ons  volk  het  meer  met  het  practische  Europa  dan  met  de 
radicale  cóteiie  van  Nederland  eens  is,  en,  op  wat  wijs  ook,  de 
deur  weer  openen  wil,  waardoor  de  godsdienst  op  de  volksschool 
kan   terugkomen. 

Tot  het  inzicht  eindelijk,  dat  de  verdraagzaamheid  er  bij  zal 
winnen^  het  onderwijs  er  deugdelijker  om  zal  worden,  ons  isolement 
zal  inkrimpen  en  de  toekomst  cnzer  natie  deugdelijker  verzekerd  zal 
zgn,  indien  er  ook,  al  kon  het  beginsel  der  Schoolwet  voorshands 
nog  niet  vallen,  ten  minste  een  middel  gevonden  wordt,  waardoor 
bij  hen,  die  dit  voor  hun  kinderen  wenschen,  de  godsdienst  weer 
de  opvoeding  kon   doordringen. 


Deugdelijk    Onderwijs   bijzaalc,    bestrijding   van   het 
Christelijl(   geloof   hoofddoel! 

De  Schoolwetmannen  verliezen  hun  kalmte, .  en  ook  hun  over- 
komt daarbij  wat  den  zenuwachtige  meer  gebeurde:  ze  verraden 
hun  geheimen. 

Vroeg  men  hun   nog  kort  geleden:    Fanwaar    uw  ijveren  voor  de 


'29 

Staatsschool  ?  dan  werd  u  op  liberalistisch  gullen  toon  en  met  pae- 
dagogische  verzekerdheid  ten  bescheid  gegeven :  ■»  Om  de  volksont- 
wikkeling r\  ,i  We  willen  niets  dan  deugdelijk  onderwijs!" 

En  dorst  ge  dan,  ietwes  achtex'dochtig,  hun  kortaf  nogmaals 
vragen :  Niets  dan  dat?  dan  antwoordde  men  u  met  het  openst 
oog  en  met  een  glimlach,  die  cp  het  wekken  van  vertrouwen  be- 
rekend was:  Heusch!  niets! 

En  dreeft  ge  de  onbeschaamdheid  zoover,  dat  ge,  om  volle  ze- 
kerheid te  hebben,  zoo  langs  uw  kant  weg,  half  binnensmonds 
van  i>een  secteschool  der  modernen"  dorst  reppen,  och,  lieve!  dan 
stoven  deze  heeren  met  zulk  een  innige  verontwaardiging  op,  dat 
ge,  weggaande,  u  zelven'  afvroegt:  »Ging  ik  niet  te  ver?  Meenen 
ze  het  toch  niet  béter,  dan  Groen  voorgaf?" 

Dat  is  nog  geen  twéé  maanden  geleden,  en  zie  nu  eens,  hoe 
misplaatst  die  zelf beschuldi 'ing  was! 

Let,   onder  de  teekenen    destijds,  voorshands  op   een   drietal: 

1.  Om  zeker  te  gaan,  hebben  we  de  liberalistische  ijveraars  eens 
aan  den   tand  gevoeld  op  het  stuk  van  deugdelijk  onderwijs. 

We  hebben  hun  gezegd:  Gij  acht  het  peil  van  ons  onderwijs  te 
laag.  Er  moet  naar  uw  meening  meer  geld  in  gestoken.  Onze 
natie,  zegt  ge,  moet  ook  intellectueel  vooruit.  Uitnemend !  We 
zullen  meedoen.  We  nemen  uw  eischen  over:  Peil  van  onderwijs 
verhoogd;  meer  geld;  krachtiger  volksontwikkeling!  Ja,  wat  meer 
is,  we  willen  nog  verder  gaan  dan  gij,  en  een  eisch  stellen,  dien 
gij  niet  stellen  kunt:  «Uitbreiding  der  controle  tot  alle  scholen. 
Wat  het  maatschappelijk  onderwijs  aangaat,  moet  elke  school  goed 
zyn,   of  ze  mag  onzentwege  verdwijnen  1" 

Niet  waar,  nu  zou  men  verwacht  hebben,  dat  de  ijveraars  voor 
deugdelijk  onderwijs,  in  de  wolken  over  zoo  warme  sympathie,  met 
een  glans  van  vreugde  op  het  gelaat  uw  hulpe  zouden  aanvaard 
hebben  ? 

Of  ook,  deden  ze  dit  niet,  dan  waren  ze  publiekelijk  ten  aan- 
hoore   der  natie    van   onoprechtheid  overtuigd. 

Den   dans  ontspringen  konden    ze    niet. 

Was  deugdelijk  onderwijs  inderdaad  en  in  waarheid  hun  eenig 
doel,  dan  moest  de  strijd  uit  zijn.  Of  ook....  bleven  ze  zich  tegen 
ons  aankanten,  nadat  voor  deugdelijk  onderwijs  door  ons  nog  krach- 
tiger dan  door  hen  gepleit  was,  dan  vielen  onze  S(^oolwetmannen 
op  zeer  smadelijke  manier  door  de  mand  en  was  het  helder  als  de 
dag,  dat  ze  nog  heel  iets  anders  in  hun  schild  voerden. 

En   zoo  gebeurde  het ! 

In  weerwil  van  onze  algeheele  instemming  met  hun  eischen  voor 
de  deugdelijkheid  van  het  onderwijs ;  ondanks  onze  besliste  verkla- 
ring, dat  we  tot  verhooging  van  het  onderwijspeil  wilden  mee- 
werken ;  niettegenstaande  onze  ondubbelzinnige  betuiging,  dat  con- 
trole over  alle  scholen  ons  lief  was ;  te  spijt  van  onzen  verklaar- 
den tegenzin  om  het  volks-onderwijs  op  een  zuinigje  te  vinden,  — 
bleven    de    Liberalisten  zich    met  hand   en   tand  tegen   ons  verzet- 


30 

ten ;  wat  zeggen   we,  neen,  werden  ze  nu  eerst  ter  dege  hartstoch- 
telijk en  liepen  ze,  boos  en  driftig,  tegen  ons  te  hoop. 

2.  Op  de  vergadering  van  Moderne  predikanten  te  Amsterdam 
onlangs  gehouden,  heeft  de  hoogleeraar  Rauwenhoff  de  Moderne 
predikanten  voor  den  verkiezingstrein  gespannen  en  tot  serieuse 
bemoeiing  met  de   » Stembus  van  Juni"  aangespoord. 

Dit  geeft  stof  tot  nadenken. 

Reeds  om  het  feit.  Een  voorstander  der  Moderne  theologie,  die 
zijn  professoralen  invloed  gebruikt  om,  op  een  vergadering  aan  de 
belangen  der  Moderne  theologie  gewijd,  Moderne  theologen  als  ver- 
kiezings-agenten  te  enróleeren! 

Maar  meer  nog  indien  men  let  op  het  doel,  dat  de  heer  Rau- 
wenhoff daarmee  beoogde. 

Dat  doel  was:  het  bevorderen  hij  de  stembus  van  de  moderne  be- 
ginselen. 

Het  is  de  N.  Rott,  Cour.,  die  het  klakkeloos  weg  meedeelt. 

,Prof.  Raawenhoff  vond  hierbij  aanleiding  om  op  het  grootc  gewicht  der  aan- 
staande Juni-verkiezingen  te  wijzen  en  den  predikanten  aan  te  sporen  hunnen  in- 
vloed aan  te  wenden  om  zulke  leden  voor  de  Kamer  te  verkiezen,  van  wie  men 
mocht  verwachten  dat  zij  de  Moderne  beginselen  in  de  Tweede  Kamer  zullen 
vo0rataan." 

Men  lette  op  de  woorden,  die  we  in  dit  citaat  onderschrap- 
ten ;  houde  in  het  oog,  dat  de  man,  van  wie  deze  aansporing 
uitging,  de  besliste  moderne  is,  die  den  Staten-Bijbel  van  den  preek- 
stoel liet  wegnemen;  rekene  met  de  plaats  waar  en  de  mannen  tot 
wie  deze  wapenkreet  uitging,  —  en  oordeele  met  kennis  van  za- 
ken :  of  het  geheim   niet  verraden  is. 

De  natie  weet  thans,  dat  de  moderne  predikanten  aan  het  werk 
tijgen,  o"i  bij  de  Junistembus  den  triomf  te  verzekeren  der  moderne 
beginselen  ! 

De  moderne  predikant  Carpentier  Alting  heeft  op  de  meeting  te 
Dockum,  nog  verder  gaande,  den  naam  van  moderne  secteschool  niet 
zoo  geheel  onwaar  genoemd. 

Gelijk  men  weet,  staat  j^ovendien  het  grooter  deel  van  de  dag- 
bladen, die  de  schoolzaak  drijven,  onder  leiding  van  gewezen  mo- 
derne predikanten. 

Algemeen  bekend  is  dit  van  de  twee  invloedrgksten  :.De  N, 
Rott.  Courant  en  het   Nieuws  van  den  Dag. 

Welk  liberaal  Kamerlid  is  de  man  voor  de  schoolquaestie  ?  Wie 
is  het  eenig  Kamerlid,  die  stad  en  land  omreist  om  de  lieden  tot 
de  Staatsschool  te  bekeeren  ? 

Is  het  niet  de  heer  Moens,  lid  voor  Sneek? 

En  nu,  is  het  niet  opmerkelijk?  ook  de  heer  Moens  is....  een 
gewezen  modern  predikant. 


31 

3.  En  nu  het  derde  teeken  des  tijds  ! 
Zie  het  Vaderland  in. 
Daar  leest  ge: 

„En  toch  willen  wij  geen  Anti-Ultramontanen  heeten. 

En  waarom  niet? 

Er  zijn  Protestanten,  wier  invloed  op  volk  en  onderwijs  wij  nauwelijks  minder 
duchten  dan  de  Ultramontanen.  In  één  Kerkgenootschap  vooral  worden  zij  gevon- 
den, in  het  Hervormde. 

De  Hervormde  Kerk  heeft  een  kiesstelsel  ingevoerd,  —  wij  beoordeelen  noch 
veroordeelen  het,  wij  constateeren  alleen  —  een  kiesstelsel,  dat  de  macht  heeft 
overgebracht  bij  de  onbeschaafde  menigte. 

Het  algemeen  stemrecht  roept  de  massa  om  beslissenden  invloed  uit  te  oefenen 
op  kerkleer,  kerkbestuur. 

Die  massa  wordt  bewerkt,  geleid,  gebruikt  door  eenige  Protestantsche  pausjes, 
die  ijveren  voor  hun  eigen  dogma  en  voor  hun  eigen  gezag. 

De  Hervormde  Kerk  wordt  daardoor  beroerd,  verscheurd. 

Dat  is  haar  zaak:  zij  heeft  "het  gewild. 

Maar  ónze  zaak  is  het,  te  waken  tegen  die  Protestantsche  drijvers. 

Te  waken,  niet  op  kerkelijk  gebied ;  daarop  zetten  wij  geen  voet. 

Maar  te  waken  op  maatschappelijk  en  Staatsgebied. 

Zij  ook  bestormen  de  school. 

Met  huu  Restitutie-stelsel  bedoelen  zij  niets  anders  dan  hun  scholen  te  laten 
betalen  door  den  Staat. 

En  hun  scholen  ziju  verderfelijk  voor  het  volksleven. 

Hun  Protestantsche  dogma's  willen  zij  op  de  school  brengen.  En  die  dogma's  — 
han  inhoud  beoordeelen  wij  niet  —  juist  omdat  het  dogma's  zijn,  kunnen  aan  kin- 
deren niet  geleerd,  dat  is  opgedrongen,  ingestampt  worden,  dan  ten  koste  eener 
gezonde  geestontwikkeling.  Dogmatisch  onderwijs  verstompt  den  kindergeest.  En 
het  brengt  het  kind  in  afhankelijkheid  van  het  kerkelijk  gezag,  en  het  richt  de 
kinderen  af  op  geloofshaat,  en  het  verscheurt  het  Nederlandsche  volk  in  fanatieke 
benden." 

Alzoo.  , 

De  Christelijk-nationale  scholen  zyn  verderfelijk  voor  het  volks' 
leven. 

Omdat  het  onderwijs  er  niet  deugt? 

O,  neen ! 

Maar  omdat  op  die  scholen  Protestantsche  dogma^s,  d.  w.  z.  de 
geloofswaarheden  van  het  Protestantisme,  niet  als  gif  worden 
geweerd. 

Nu  zijn  we   er. 

Het  Vaderland,  orgaan  der  Liberale  staatkundige  partij,  ver- 
klaart den  oorlog  aan  de  geloofswaarheden  van   het  Protestantisme. 


32 

Het  oordeelt  dat  het  Staatsgezag  moet  optreden,  om  tegen  het 
brengen  van  deze  geloofswaarheden  aan  onze  kinderen  op  de 
school  te   waken. 

Ziet  in,  dat  onze  scholen  het  tegendeel   doen.  <» ,  ' 

Acht  ze   deswege   verderfelijk   voor  het   volksleven. 

En  roept  nu  alle  man  die  met  haar  eenstemmig  is  op,  om  dit 
verderf  uit  ons  volksleven   weg  te  nemen. 

Broeders,  is  het  nu  duidelijk  genoeg? 

Dit  weet  ge  toch:  wat  het  Vaderland  » Protestantsche  dog- 
ma's"   noemt,    is    niets  dan  het  Evangelie  van  Jezus   Christus  naak 

DE    SCHRIFTEN    1). 

Dat  Evangelie  acht  men    voor  ons  volksleven  verderfelijk. 

Daartegen  trekt  bij  de  stembus  van  Juni  heel  het  corps  onzer 
Liberalen,   onder  aanvoering  der  moderne   predikanten,  op. 

Zoo  komen  we  terug  tot  de  welbeproefde  leus  :  Tegen  de  Revo- 
lutie het  Evangelie! 


1)  Op  deze  bijtfoeging  lette  men.     Daarop  komt  het  aan. 


S  HET  RESTITUTIESTELSEL 
ONUITVOERBAAR? 

■. ;    j'0. 


(OVERGEDKUKT    UIT    „DE    STAKDAAKD.") 


AMSTERDAM,  J.  H.  KRÜYT. 
1875. 


Is  het  restituiiestelsel  onuitvoerbaar? 


Tegenover  de  scherpe  resolutie  plaatsen  wg  den  eisch  van  billyke 
Bestitutie. 

Als  denkbeeld  lachte  het  wel   toe! 

Door  den  heer  Grataipa ,  Hoogleeraar  te  Groningen ,  door  den 
heer  De  Mol  Moncourt,  Raadslid  te  Groningen,  daarna  ook  door 
de  heercn  Van  Vollenhoven,  Van  Gestel  en  Kuyper ,  was  het  reeds 
in  algemeene  termen  geuit. 

Toch  trok  het  dusver  weinig  de  aandacht. 

Zóó  weinig,  dat  de  heer  Messchert  van  Vollenhoven  op  de  Am- 
sterdamsche  meeting,  met  de  geboorteacte  in  de  hand,  zijn  recht 
op  het  vaderschap  van  dit  kindeke  staande  hield,  denkelijk  min  ge- 
dachtig aan  wat  reeds,  eer  hij  het  uitsprak,  door  anderen  in  gelij- 
ken geest  geschreven  was. 

Thans  hoort  men  er  meer  van. 

Wie  aan  die  vermeerderde  belangstelling  schuld  heeft,  laten  we 
in  het   midden. 

Het  feit  zal  wel  geen  weerspraak  vinden,  dat  het  denkbeeld , 
vroeger  slechts  ter  loops  geuit  en  even  spoedig  vergeten ,  thans 
in  de  harten  van  duizenden  en  op  aller  tong  leeft,  pen  na  pen  in 
beweging  brengt,  de  Couranten  stof  geeft  en  bij  de  Juni-stembus 
Shibboleth  schijnt  te  worden. 

Dit  legt  aan  de  voorstanders  van  dit  denkbeeld,  waaronder  ook 
wij  ons  scharen,  den  plicht  op,  het  aan  te  bevelen,  onder  het  volk 
te  brengen,  zijn  voortreffelijkheid  aan  te  toonen  en  ae  bedenkingen 
die  er  tegen  rijzen  mochten ,  zoo  mogelijk  te  weerleggen. 

Het  laatste  viel  tot  dusver  licht. 

Immers ,  men  kan  niet  zeggen  dat  er  nog  ééne  enkele  ernstige , 
afdoende,  steekhoudende  bedenking  tegen  te  berde  is  gekomen. 

Wat  zich   zelf  weerlei,  hoefden  wij  niet  te  weerleggen. 

Wat  de  schoolquaestiö  in  het  algemeen,  maar  niet  het  restitutie- 
stelsel in  het  bijzonder  raakte,  mocht  in  het  eigen  pleidooi  toor 
dat  stelsel  niet  opgenomen. 


Evenmin  zal  iemand  van  gezonde  zinnen  eischen,  dat  we  aan  de 
ontboezemingen  eener  verlegen  logica  of  aan  de  uitademingen 
van  een  vertoornden  geest  de  eer  bewijzen,  als  waren  het  in  ons 
oog  argumenten. 

Uit  zwakheid  wierp  men  zich  op  de  bezwaren  der  praktijk.  Nu', 
die  willen  we  onder  de  oogen  zien  en  onderzoeken  of  een  regeting 
zoo  moeilijk  valt. 

Over   deze  zwakheid  der   bestrgding  verwondere  men  zich  niet. 

Een  stelsel  dat  zich  dermate  door  billijkheid,  rechtvaardigheid 
en  bescheidenheid  aan  het  gezond  verstand  en  hét  eerlijk  gevoel 
aanbeveelt,  is  te  sterk. 

Het  zweemt  van  verre  zelfs  niet  naar  een  principieel.e  oplossin» 
vau  het  geschil  en  maakt  slechts  ten  deele  de  politieke  quaestie- 
van  de  paedagogische  los. 

Het  tast  het  Grondwetsartikel  niet  aan,  maar  biedt  slechts  eene 
voorloopige  regeling  van  strijdige  belangen,  in  afwachting  van  den 
Staatsrechtelij  ken  strijd,  die  daarna,  zonder  bitterheid,  van  partij 
tegen  partij,  over  de  fundamenten  van  ons  Staatsgebouw  zal  kun- 
nen gevoerd  worden. 

Het  laat  evenzeer  de  beginselen  der  Schoolwet  van  '57  onaan- 
getast. Van  overheidswege  zal  overal  in  het  Rijk  openbaar  lager 
onderwijs  gegeven  worden,  voor  zoover  en  in  die  mate,  als  dit  ter 
voldoening  aan  de  bestaande  behoefte  geëischt  is.  De  Openbare 
school  zal  een  school  blijven,  toegankelijk  voor  kinderen  van  alle 
gezindheden.  Het  Fransche  systeem  van  een  school,  door  de  over- 
heid, zonder  inmenging  van  de  burgerij,  opgericht,  geopend  en  in 
stand  gehouden,  blijft  voorshands  gehandhaafd.  Controle  en  in- 
spectie blijven  even  centraliseerend  en  bureaucratisch  als  ze  dusver 
waren.  M.  a.  w.  het  restitutiestelsel  heeft,  met  onzen  principieelen 
strijd    tegen    het  heerschend  schoolsysteem  niets  gemeen. 

De  dienst,  dien  het  ons  bewyzen  moet,  bestaat  slechts  hierin, 
dat  het  nog  ondragelijker  maken  van  een  ondragelijke  wet  er  door 
voorkomen   wordt. 

Kon  onze  Schoolwet  blijven  zooals  ze  is,  dan  bestond  er  voor 
ons  mogelijkheid,  om,  met  hoe  ongelijke  kansen  ook,  door  uiterste 
inspanning  van  kracht  den  principieelen  strijd  op  het  oogenblik 
door  te  zetten. 

Nu  dat  niet   kan; 

Nu  alle  partijen  het  daarover  eens  zijn,  dat  onze  volksschool,  in 
algemeenen  zin  genomen,  dringend  verbetering  eischt; 

Nu  onze  tegenstani^Brs  zelven  de  eersten  zijn  om  de  ongeuoeg- 
zaamheid  van  de  bestaande  wet  te  erkennen; 

En  nu  dientengevolge  van  liberale  zijde  een  schoolwetwijziging 
wordt  voorgesteld,  die  op  een  verhoogiug  van  den  finantieelen  druk 
met  enkele   milioeneu  zal   neerkomen ; 

Nu  zou  halstarrig  doorzetten  van  den  principieelen  strijd,  op 
dit  oogenblik,  roekelooze  waaghalzerij,  ondoordachte  overmoed,  zelf- 
moord met  voorbedachten  rade  zijn  geweest. 

Te    meer,   nu  de  Liberalen,  blijkbaar  op  zoo  naieve  onnoozelheid 


5 

onzerzijds  rekenend,  met  een  luchthartigbeid  die  aan  moedwil  grenst, 
hun  eisch  tot  schoolverbetering  in  de  ongehoorde  stoutheid  van  de 
Scherpe  Resolutie  en  het  Decretum  horribiJe  willen  doorzetten. 

lu  deze  omstandigheden  bleef  ons  slechts  één  uitweg,  als  proeve 
van  beleid  en  doorzicht  over;  t.  w.  dat  we  eerst,  vóór  alle  dingen 
maatregelen  namen,  om  dezen  grenzeloos  tyrannieken  aanval  af  te 
slaan;  dusdoende  ons  tegen  overrompeling  te  vry waren;  hierdoor 
bet  leven  der  vrije  school  te  redden;  om  daarna  te  zien,  op  welke 
wijze  de  Staatsrechtelijke  strijd  met  hope  op  welslagen  kan  worden 
hervat. 

Dat  er  desniettemin  nog  enkele  enthousiaste  geesten  onder  ons 
gevonden  werden,  die  desnoods  liever  met  het  hoofd  door  den 
muur  liepen,  om  straks  op  de  puinhoopen  onzer  Christelijke  scho- 
len hun  weemoedigen  klaagzang  met  het  refrein  van  Art.  194  te 
blijven  aanheffen,  is '  een  verschijnsel,  dat  zich  in  elke  volksbewe- 
ging heeft  voorgedaan  en  den  kenner  der  historie  niet  verwonde- 
ren kan. 

Laat  ons  er  mee  tevreden  zijn,  dat  het  overgroote  deel  onzer 
geestverwanten  voor  de  lessen  der  bedachtzaamheid  nog  een  luis- 
terend cor  had;  het  toch  maar  aansturen  op  de  inmiddels  ver- 
zande haven  afried;  en,  voor  de  tegen  ons  gegraven  ragn  een  oog 
krijgend,  ijverig  met  ons  aan  het  graven  van  een  tegenragn  de 
hand  sloeg. 


II. 

Eer  we  aan  de  regeling  zelve  toekomen,  nog  een  woord  over  het 
voorstel  in   het  algemeen. 

Dat  ons  restitutie-'700Y%iQ\.  ook  buiten  den  kring  onzer  geestver- 
wanten bgval  vond,  heeft  ons  allerminst  bevreemd. 

Zoo  iets  ons  bevreemdde,  was  het  veeleer  de  felle  tegenkanting, 
die  het   nog   van  zekere  zgde    ontmoette. 

De  liberalen  —  waartoe  het  ontkend?  —  hadden  ons,  vooral 
door  hun  optreden  voor  de  belangen  der  Indische  bevolking,  aan 
den  dunk  gewend:  dat  het  hun  metterdaad  om  recht  en  gerechtigheid 
te   doen  tcas. 

Blijkt  nu  dat  we  ons  daarin  vergisten,  is  het  ons  dan  wel 
euvel  te  duiden,  dat  we  van  deze  landgenooten  liever  een  te  gun- 
stigen  dan  te  kwaden  indruk    vormden. 

Kan  het  ons  als  verwyt  worden  aangerekend,  dat  we  bij  het 
meerendeel  onzer  Liberalen  zelfs  zooveel  gevoel  van  billijkheid  en 
recht  onderstelden,  dal  we  een  voetstoots  aanvaarden  van  een 
zoo  billyken  voorslag  als  het  Restitutie-'&ioi^QX  hunnerzijds  alleszins 
mogelijk  dorsten  achten  ? 

Dat  het  tegendeel  bleek,  deed  ons  om  den  goeden  naam  der 
Liberale  partg  leed.  Haar  hardvochtig,  tegen  alle  billgkheid  in- 
druischend    pleidooi     tegen   onzen   voorslag,    geeft    een   verre  van 


ffunstigen  dunk  omtrent  baar  zedelijk  gehalte.  Dat  ■»  macht  boven 
recht"  ook  baar  leuze  werd,  kwam,  zeker  niet  tot  haar  eer,  thans 
tamelijk  helder  aan  het  licht. 

Anders  was  de  houding  der  Conservatieven,  Conservatief-Hbera- 
len  en  Roomschen.  ^,j 

De  Conservatief-liberalen,  wier  sprekendst  orgaan  de  Arnster- 
sche  Courant  is,  gaf  althans  zooveel  toe:  dat  doorvoering  der 
scherpe  resolutie,  zonder  het  vinden  van  een  vei-lichting  voor  de 
Vrije  school,  onbillijk  en  dios  onraadzaam  zou  zijn„- 

De  Conservatieven,  inziende  dat  door  den  iJestót^ie-voorslag 
noch  aan  Art.  194  noch  aan  het  beginsel  der  Schoolwet  geraakt 
werd,  verklaarden  zich  bereid,  ons  deze  gerechtigheid  te  laten 
weêrvaren. 

En  de  Roomschen,  inziende  dat  hun  Vrije  scholen,  even  goed 
als  den  onzen,  het  Damocles-zwaard  boven  het  hoofd  hing,  lieten 
niet  onduidelijk  doorschemeren,  dat  ook  h,  i.  voorziening  in  den 
onhoudbaren  toestand  noodzakelijk  was. 

Voeg  daarbij  den  tamelijk  uitgebreiden  kring  van  particuliere 
onderwijzers,  en  onderwijzers  die  aan  het  hoofd  van  niet-confes- 
sioneele  scholen  staan,  —  en  zonder  vrees  voor  overdrijving  mag 
geconstateerd,  dat  alle  hoop  nog  niet  vervlogen  is,  om  de  Vrye 
school  den  doodelijken  slag,  haar  door  de  fractie-Moens-Kerdijk 
toegebracht,  te    doen  ontgaan. 

Te  eer  durven  we  die  hoop  koesteren,  indien  onze  geestverwan- 
ten van  nu  tot  Juni  onverdroten  en  volhardend  blijven  in  hun 
dusver  met  den  besten  uitslag  gekroonde  pogingen,  om  de  een- 
dracht onder  onze  geestverwanten  te  bevorderen,  de  krachten,  die 
ons  ten  dienste  staan,  te  organiseoren,  de  lauwen  vurig,  de  tragen 
vlug  te  maken,  en  alles  diep  te  doordringen  van  het  ernstig  ge- 
vaar, waarin  we  verkeeren. 

Vooral  de  bescheidenheid  vau  onzen  eisch  kan  daarbij  onze  ze- 
delyke  kracht  verhoogen. 

Onze  eisch  strekt  om  de  verbetering  vau  onze  volksschool  mo- 
gelijk te  maken. 

We  sluiten  ons  daarbij  zoo  nauw  mogelijk  aau  het  program  der 
Paedagogen  aan. 

Aan  de  Openbare  school  laten  we  op  alle  manier  het  voordeel, 
dat  ze  boven  de  Vrije  school  vooruit  heelt. 

We  kunnen  dit  en  durven  dit,  omdat,  mits  men  ons  het  leven 
maar  niet  afsnijde,  hot  beginsel,  waarop  we  steunen,  krachtig  te 
over  is,  om  zelfs  een  ongelijken  strijd,  mits  binnen  zekere  gren- 
zen, vol  te  houden. 

Met  één  bataillon  tegen  een  halve  brigade  is  voor.  het  minst 
standhouden  nog  mogelijk.  Tegenover  een  heele  divisie,  laat 
staan  tegenover  een  legercorps,  kan  zelfs  daarvan  geen  sprake  zyn. 
Slechts  in  één  geval,  dit  stemmen  we  volmondig  toe,  zou  het 
restitutie-%iQ\%Q\  aan  de  Openbare  school  eenige  afbreuk  kunnen  doen: 
indien  namelijk  de  natie  in  haar  overgroote  meerderheid  van  de  Open- 
hareschool  niet  gediend  bleek. 


Maar  als  dit  bleek,  zou  het  dan  een  aanbeveling  al  dan  niet  van 
ons  stelsel  zyn,  dat  dit  eens  werd  uitgemaakt,  in  cijfers  aanwijs- 
baar wierd,  en  in  klinkende  munt  aan  het   licht  kwam? 

Is  de    St9,at  er  om  de  Natie,    of  is  de  Natie  er  om  den  Staat  ? 

De  FarizeëQ  leeren  alle  eeuwen  door  dat  de  mensch  om.  den  Sabbath 
is.  d.  w.  z.  dat  de  inrichtingen  des  levens  den  mensch  niet  dienen, 
maar  tyranniseeren  moeten.  Op  staatsrechtelijk  terrein  overge- 
bracht, teelt  dit  onware  beginsel  bij  de  politieke  Farizeën  dien 
stelregel:  dat  de  mensch  ter  wille  van  den  Staat,  om  den  Staat 
de  natie,  de  maatschappij  om  de  overheid  bestaat. 

Deze  stelregel  is  de  bron  van  alle  despotie  en  tyrannie,  van 
Staatsalberaoeiing,  caesarisme,  kortom  van  elk  streven  dat  de  bur- 
gervrijheden  eerst  besnoeien,  daarna  afbouwen  wil. 

Bleek  dus  metterdaad,  dat  de  natie  in  haar  overgroote  meerder- 
heid de  Openbare  school  tiiet  met  genoegzame  geestdrift  steunde, 
om  haar,  zelfs  oiider  uiterst  voordeelige  omstandigheden  en  niet 
scheef  bij  schreef  vöor^  een  toenemenden  bloei  te  verzekeren,  dan 
vragen  we  met  ernst  of  dit  metterdaad  ons  oorzaak  zou  moeten 
zijn,  om  ons  onzen  Restituties oox^X^ig  te  doen  berouwen? 

Welk  voordeel  aan  de  Openbare  school  blijven  zal? 

Vooreerst',  dat  ieder  die  openbaar  onderwijs  voor  zijn  kind  ver- 
langt, dit  slechts  behoeft  te  zeggen,  om  het  te  hebben;  terwijl  de 
vader  die  vrg  onderwijs  wil,  zelf  voor  alles  zorgen  mag,  maar 
7>ien  moet  hoe  hij  klaar  komt,  en  indien  niet  vele  i  dit  met  hem 
wenschen  in  de  plaats  zijner  inwoning,  zich  elke  mogelijkheid  ziet 
afgesneden   om  voor  zyn  kind  te  krijgen;  wat  hy   wenscht. 

Ten  tweede:  dat  het  onderwijzend  personeel  aan  de  Openbare 
school  een  zekerheid  van  bestaan,  een  veelheid  van  vooruit- 
zichten heeft,  die  steeds  de  beste  krachten  aan  haar  schenken 
zullen. 

Ten  derde:    dat   de  schoolinspectie    haar  in  beginsel  genegen  is. 

Ten  vierde:  dat  het  Openbaar  onderwijs,  dank  zij  het  verleden 
sints  1857,  over  een  onafzienbai*e  reeks  van  de  prachtigste  localen 
beschikt,  die  nog  langen  tijd  dienen  kunnen. 

Ten  vijfde:  dat  ze,  ook  bij  invoering  van  het  restitutie-stelsel, 
financieel  geheel  onbekrompen  zal  kunnen  huishouden,  terwyl  de 
Vrije  school   door  de  restitutie  slechts  ten  deele  wordt  gebaat. 

En  ten  zesde:  dat  zij  een  is,  terwijl  de  Vrijcj  school  gesplitst  is, 
2oodat  zij  een  nog  grootere  som  voor  zich  alleen  ontvangt,  dan  de 
Vrije   scholen  saam  pioeten  deelen. 

Hoe  zwak  moet  een  partij  als  de  Liberale  wel  *niet  staan,  die 
zelfs  met  zulk  een  ongelooflijk  voordeel  aan  eigen  kant,  nog 
moord  en   brand  roept,    al  ware    haar  school  reeds  verloren? 

Zij  streed  dusver  met  de  sabel  en  gaf  ons  niets  dan  een  rot- 
ting om  ons  te  verweren. 

Nu,  dat  ging  nog. 

Maar  nu  wil  zij  met  een  hellebaard  op  ons  lostrekken,  en  had 
liefst  dat  wij  dan  toch  niets  dan  onzen  wandelstok  in  hdnden 
hielden. 


En  nu  ze  maar  merkt,  dat  wy  de  rotting  althans  tegen  een 
batonstok  wenschen  uit  te  wisselen,  slaat  dien  dapperen  ridders  ó& 
schrik    om  het   lijf. 

Met  een  hellebaard  tegen  een  batonstok ....  neen,  dat  dar  ven 
ze  niet !  <* « 

III. 

Toen  het  denkbeeld  van  Restitutie  door  ons  te  b^rde  werd  ge- 
bracht,  omschreven    we  het  in  dezer  voege : 

Als  we  van  restitutie  spreken,  bedoelen  we  uitsluitend  :  een  terugbetalen  aan  de 
trije  school  van  de  gelden,  die  ze  den  Staat  uitspaart. 

Op  den  Staat  rust,  zoolang  Art.  194  der  Grondwet  kracht  blijft  behouden  de 
verplichting  om  in  alle  gemeenten  des  Rijks  een  voor  de  bevolking  en  de  behoefte 
voldoend  schoolwezen  in  stand  te  houden. 

Stel,  in  uw  gemeente  zijn  vijf  .luizend  kinderen,  die  in  de  schooljaren  vallen,  d  au 
zou  uw  Gemeentebestuur  derhalve  tien  scholen,  elk  voor  vijfhonderd  kinderen,  moeten 
openen.  De  bouw  dezer  scholen  zou  op  vijf  tonnen  goads,  haar  instandhouding  op 
zeventig  duizend  gulden  'sjaars  te  staan  komen.  Ongeveer  één  tonne  gouds  zon  uw 
Gemeenteraad  dan  jaarlijks  voor  lager  onderwijs   hebben  te  voteeren. 

Die  uitgi-af  zou  dan  niet  afhangen  van  de  willekeur  uwer  Gemeenteraadsleden,^ 
maar  hun  door  de  wet  geboden    zijn. 

Nu  wil  het  geval  echter  dat  het  Vrije  onderwijs  in  uwe  gemeente  zekere  vlucht 
nam.  Zoozeer  won  het  zelfs  allengs  in  kracht,  dat  de  helft  der  kii  deren,  die  in  de 
schooljaren  vallen,  op  de  banken  der  Vrije  scholen  deugdelijk  en  volgens  de  wet 
voldoend  onderwijs  ontvingen.  Dit  maakt  dat  uw  Gemeenteraad,  in  stee  van  voor 
vijfduizend  kinderen  tien  scholen,  nu  slechts  voor  vijf  en  twintig  honderd  kinderen 
vijf  scholen  heeft  in  stand  te  houden,  en  dat  hij  voor  zijn  lager  onderwijs  slechts 
tij/tig  duizend  gulden,  in  stee    van  een  tonne  gouds  heeft  uit  te  geven. 

Deze    kosten    zijn  hem  uitgespaard  door  de  ouders,  die  Vrije  scholen    oprichtten. 

Dat  deze  duurder  school  houden,  spreekt  van  zelf.  In  plaats  van  vijf  scholen,  elk 
van  vijfhonderd  kinderen,  hebben  zij  twintig  scholen,  achtereenvolgens  voor  50,  75, 
100,  150  leerlingen  gesticht.  Hun  onderwijzerspersoneel  werd  daardoor  grooter.  De 
school  bood  meer  gelegenheid  voor  persoonlijke  aanraking  met  de  leerlingen.  Hef 
opvoedkundig  gehalte  won  in  het  oog  loopend.  De  harmonie  tusschen  de  huisselijke 
en    de    schoolopvoeding  werd  veel  inniger  dan  ze  bij  de  Staatsschool  ooit  zijn  kon. 

Toch  heeft,  uit  den  aard  der  zaak,  de  Gemeenteraad  hiermee  in  het  minst  niet 
te  rekenen.  Tot  die  meerdere  uitgaven  was  hij  niet  gehouden.  Dat  meerdere  komt 
uitsluitend  voor  rekening  van*de  ouders,  die  tot  de  hoogere  uitgaven  besloten.  Be- 
steedden zij  misschien  negentig  duizend  gulden  voor  wat  hij  met  vijftig  duizend 
zou  hebben  gedaan,  dan  is  die  meerlere  veertig  dizend  gulden  in  betrekkelijken 
zin  een  weelde,  waarvoor  de    kosten  te  voldoen  zijn,  door  hen  die  ze  genoten. 

Maar  anders  staat  het  met  die  vijftig  duizend  gulden,  die  volgens  de  wet  ten 
laste  der  Gemeente  zouden  komen  en  haar  nu  worden  uitgespaard. 

Naar  recht  en  billijkheid  behooren  deze  beschouwd  te  worden  als  een  uitgave, 
waartoe  de  Gemeente  verplicht  is,  en  waarvan  ze  thans  slechts  door  een  toevallige 
omstandigheid  wordt  ontheven. 


Hiervan  partij  te  trekken  ten  bate  harer  financiën,  ware  in  hooge  mate  onrede- 
lijk. Immers,  het  zou  zijn  „een  zieh  geldelijk  verrijken  ten  koste  van  ouders,  die 
zich    voor    de  opvoeding  van  hun  kinderen  een  schier  dubbele  uitgave  getroosten." 

Schrapte  de.  wetgever  de  vrijheid  van  onderwijs,  dan  ware  hier  niets  aan  te  doen. 

Nn  de  wetgever  daarentegen  van  het  bestaan  der  Vrije  scholen  kennis  neemt, 
er  meê  rekent,  ze  opneemt  onder  de  paedagogische  krachten  der  volksontwikkeling, 
zou  deze  finantieele  bezuinigingsleer  ten  koste  der  ouders  onverantwoordelijk  en  on- 
redelijk zijn. 

De  gedachte  kwam  niet  in  ons  op,  dat  hiermee  tevens  de  rege- 
ling van  het  stelsel  was  aangegeven.  We  wisten  zeer  wel,  dat'de 
toepassing  van  zulk  een  denkbeeld  naar  de  verschillende  toestan- 
den, die  in  het  leven  zieh  voordoen,  gestadige  wijziging  moet  on- 
dergaan, en  dat  derhalve  ook  bij  dit  denkbeeld,  zal  het  practisch 
uitvoerbaar  worden,  een  wettelijke  regeling  behoort,  die  aanwijst, 
hoe   men    zich    in  'die  verschillende  toestanden  hebbe  te  gedragen. 

Daarom  lieten  we'  onmiddellijk  volgen  .• 

Zonder  vooralsnog  in  de  quaestie  van  uitvoering  te  treden,  die  tot  meer  dan  e'e'ne 
bepaling  aanleiding  zou  geven,  wenschen  we  daarom  thans  de  aandacht  uitsluitend 
op  het  hoofdbeginsel  te  vestigen.  Elke  gemeente  betale  aan  de  gezamenlijke  Vrije 
scholen    in  haar  ressort  de  gelden  terug,  die  deze  haar  uitsparen. 

Subsidie  is  een  attlmoes\  reaiitutie  een  X:tc>^tinff  van  voor  een  ander  gedane  vttffavfin. 

Van  inmenging  in   anderer  hnishouden  noch  van  willekeur  kan  daarbij  sprake  zijn. 

Ze  bedoelt  niets  anders  dan  het  probleem  op  te  lossen,  hoe  men  tot  algemeene 
verhooging  van  het  peil  onzer  volksontwikkeling  geraken  kan  zonder  dat  het  Vrije 
schoolwezen    daarbij  tot  zelfmoord   worde  gedoemd. 

Daar  houden  we  nog  aan  vast. 

Bij  de  stembus  wordt  niet  over  wettelgke  regeling  in  details^ 
maar    over  een  algemeen  denkbeeld  uitspraak  gedaan. 

Voor  het  forum  onzer  kiezers  mag  niets  anders  gebracht  dan 
wat  onder  hun  bereik  valt. 

Onze  kiezers  nu  zijn  niet  gepromoveerd  in  het  Staatsrecht  en  nog 
minder  geroepen  om  de  artikelen  voor  onze  Staatswetten  te  dicteeren. 

Zoodra  men  van  een  volksquaestie  een  Staatsrechtelijke  quaestie 
maakt,  ontglipt  ze  aan  de  bevatting  der  natie. 

Door  dat  te  kwader  ure  te  doen,  heeft  men  de  kracht  van  Groen's 
conscientiekreet  opzichtens  artikel  194  gebroken. 

Heel  de  natie,  zelfs  de  eenvoudigsten  in  den  lande,  kunnen  en 
moeten  weten,  of  ze  in  naam  van  ons  verleden  eq  van  onze  toe- 
komst willen  opkomen  voor  de  rechten  van  den  godsdienst  en  de 
landshistorie  op   onze  volksschool. 

Toen  nu  van  liberale  zijde  verklaard  was,  dat  art.  194  der  Grond- 
wet zelfs  de  serieuse  behandeling  van  dit  vraagstuk  buiten  de 
orde  stelde,  lei  Groen  zeer  terecht  onze  natie  de  kreet  op  de  lip- 
pen:   »Dat  dan  allereerst  dat  ellendig    artikel  worde   herzien." 

Maar  zie,  insteê  van'  bij  dit  hoofdbeginsel  te  blijven  staan^  oor- 
deelde men  ter  kwader  ure,  dat  nu  ook  het  Staatsrechtelgk  vraag- 
stuk  van  nieuwe  Grondwetredactie  voor    de  vierschaar  dor  groote 


menigte    moest    komen,    en    hiermee    was  de   consciëntiekreet  ge-  ' 
smoord.  Het  stuk  was  vernageld. 

Dit    doe    ons    dubbel  op  onze   hoede  zijn,  om  thans  niet  ander- 
maal   ia    dezelfde  fout  te  vervallen  en  nogmaals  door  verwarring 
van  consciëntiekreet  een  Staatsrechtelijk  vraagstuk  te  verspelen  wat- ' 
aanvankelijk  gewonnen    werd. 

Spreek  uit,  dat  het  schi-eiend  onrechtvaardig  zou  zgn  de  kansen 
voor  de  Vrije  school  nog  slechter  te  maken  dan  ze  zijn.  Zeg,  dat 
als  de  Vrije  school  er  niet  was,  de  Gemeentekas  nog  heel  wat  meer 
voor  het  Openbaar  onderwijs  zou  hebben  uit  te  geven.  Vraag,  of 
het  niet  billyk  is,  of  het  niet  haar  zedelijk  recht  zou  zyn,  dat  men 
althans  dit  uitgespaarde  geld  aan  de  Vrije  school  restitueerde.  Stel 
de  quaestie  of  een  Nederlandsch  -burger,  die  een  godsdienstige  op- 
voeding voor  zijn  kind  wenscht,  minder  recht  op  Staatsbescherming 
heeft,  dan  een  ander  burger,  die  op  de  school  van  geen  godsdienst 
wil  hooren.  Bepaal  u  tot  deze  klare,  duidelijke  punten,  die  onder 
bereik  van  eiken  Nederlander  vallen,  —  en  ge  zijt  onverwinlijk 
sterk,  door  aan  de  kiezers  een  vraag  voor  te  leggen,  waarop  ze 
kunnen  antwoorden. 

Maar  ook,  laat  u  van  dat  standpunt  afdringen,  verlies  u  in  legis- 
latieve byzonderheden,  daal  af  op  de  heidepaden  van  het  Staats- 
recht, —  en  de  natie  volgt  u  niet  meer,  —  ze  laat  u  redekavelen 
en  haspelen;  ze  wil  wel  gelooven  dat  het  zoo  goed  zal  zijn;  maar 
geen  snaar  meer  in  het  volksgeweten,  die  een  hoorbaren  toon  geeft. 

Met  het  beginsel  hebt  ge  tot  uw  gehoor  de  natie  ;  met  quaesties 
van  wetgeving  krimpt  uw  gehoor  tot  een  tiental  dagbladschrijvers 
en  een  club  politieken  in. 

Men  versta  dus  wel,  dat  we  er  van  verre  niet  aan  denken,  om 
bij  de  stembus  van  Juni  een  gedetailleerd  omschreven  wetsvoorstel 
aan  de  orde  te  brengen. 

Laat  de  natie  over  recht  of  onrecht;  laat  ze  over  vrijheid  of  ty- 
rannie  oordeelen;  laat  ze  kiezen  tusschen  een  dorre  tabel  of  levende 
Landshistorie  ;  laat  ze  uitspraak  doen  over  het  feitelyk  dwingen 
naar  een  school  zonder  godsdienst  van  wie  er  niet  zgn  wil ;  laat 
ze  een  Salomo's  gericht  houden  over  het  kind  tusschen  den  Staat 
en  de  ouders! 

Dat  is  haar  terrein. 

Daarmee  blgft  ze  binnen   haar    sfeer. 

Om  quaesties  van  uitvoering  te  regelen,  bestaat  er  een  wetge- 
vende  macht. 

Slechts  tegen  één  gevaar  willen  we  waken. 

Onze  natie  is  ook  praktisch. 

En  als  nu  tot  het  laatste  toe  werd  rondgebazuind,  dat  de  voor- 
slag onuitvoerbaar',  dat  er  geen  wettelijke  regeling  op  te  'vinden  of 
uit  te  denken  was ;  dat  het  kortaf  gezegd  een  onmogelijk  voorstel 
was;  —  dan  bestond  er  metterdaad  kans  dat  velen  terugschrikten. 

Dat  dit  groote  woord  van  onuitvoerba.ar,  onmogelijk  niets  dan 
een  vogelverschrikker  is,  ora  de  musscheu  van  het  zaadkoren  af  te 
houden,  spreekt  van  zelf. 


In  een  halven  dag  zou  de  eerste  de  beste  deskundige,  b.  v.  de 
heeren  Kerdijk  of  Moens,  in  staat  zijn,  een"  volledige,  goed  samen- 
hangende regeling  in  schets  te  brengen. 

Onuitvoerbaar,  durft  men  zeggen. 

Wij  antwoorden,  dat  er  tien  regelingen  voor  één  op  zijn  te  maken, 
en  waarlijk  niet  om  onze  vaardigheid  in  het  vinden  van  zulk  een 
regeling  te  toonen,  veel  min  om,  'b  zij  de  natie,  't  zij  de  wetgevende 
macht,  't  zy  ons  zelf  of  onze  geestvorwaoten,  er  aan  te  binden,  maar 
eenvoudig  om  onze  bestrijders  voor  het  oog  der  natie  van  ongelijk 
to  overtuigen,  willen  we  althans  éen  enkele  dezer  vele  regelingen 
-in  schets   brengen. 


Zoolang  de  ellendige  zinsneê  in  Art.  191  van  onzo  Grondwet 
blijft,  moet  er  overal  in  het  Rijk  van  Overheidswege  voldoend 
openbaar  lager  onderwijs  gegeveü  worden. 

Blijkens  de  schriftelijke  en  mondelinge  gedachten  wisseling  over 
dit  Grondwetsartikel  en  artikel  16  der  Schoolwet,  is  hiermee  niet 
bedoeld,  dat  er  op  do  Openbare  school  plaats  zou  zijn  voor  alle 
kinderen,  die  in  de  schooljaren  vallen. 

Men  wist  en  heeft  ook  erkend,  dat  een  deel  dezer  kinderen  toch 
nimmer  op  de  Openbare  school  zou  verschijnen.  Dit  geldt  van 
voortdurend  kranke  kinderea;  die  huisonderwijs  ontvangen;  van 
kinderen,  die  buiten  de  plaats  hunner  woning  naar  kostscholen 
worden  gezonden ;  eindelijk  van  kinderen,  die  op  een  Vrije  school 
gaan. 

Voor  die  kinderen  toch,  gelijk  de  heeren  Moens  en  Kerdijk  c.  s. 
eischen,  een  prachtige  school  te  bouwen,  zou  ongerijmd,  zou  ver- 
kwisting, zou   spelen  met   's  Lands  geld  zijn. 

Regeering,  Kamer  en  Pers  zagen  dit  dusver  in.  Niemand  deed 
zoo  onzinnigen  eisch.  Zelfs  Blaupot  ten  Cate  en  wie  verder  de 
Schoolwet  gecommentarieerd  hebben,  geven  volmondig  toe,  dat  aan 
de  wet  voldaan  is,  indien  gebrek  aan  schoolruimte  slechts  nim- 
mer oorzaak  wordt,  dat  een  kind  van  behoorlijk  onderwijs  versto- 
ken blijve. 

Het  Gemeentebestuur  gaat  derhalve  bij  de  bepaling  van  het  ge- 
tal Openbare  scholen  te  rade  met  de  Vrije  scholen  die  bestaan. 
Althans  gelijk  de,  Regeering  het  uitdrukte:  »De  scholen  van  de 
Maatschappij  tot  Nut  van  't  Algemeen,  van  Dia*coniën,  Godshui- 
zen, liefdadige  Vereenigingen  en  dergelijke,  de  bloeiende  institu- 
ten en  goede  bijzondere  scholen,  zooals  er  hier  te  lande  velen  ge- 
vonden worden,  die  voor  de  Openbare  scholen  geenszins  onderdoen, 
integendeel  deze  in  meer  dan  één  opzicht  overtreffen,  behooren 
door  het  Gemeentebestuur  beschouwd  te  worden  als  op  een  vol- 
doende wijze   voorziende  in   een  gedeelte  der  behoefte." 

Reeds  nu  is  dus  een  Gemeentebestuur  verplicht,  zich  de-  vraag 
te  stellen,  welke  Vrije  scholen  in  zijn  oog  meerekenen,  welke  niet; 


12 

te  beoordeelen,  welke  Vrije  scholen  goed,  welke  onvoldoende  zijn- 
voor  zichzelf  uit  te  maken  welke,  om  met  de  toenmalige  Eegee- 
ring  te  spreken,  al  dan  niet  „op  goede  grondslagen  gevestigd^ziin 
en    zich  in  een    bloeienden   staat   bevinden?" 

Terwijl  intusschen  aan  de  Gemeentebesturen  de  beantwoording 
dezer  vraag  ten  plicht  is  gesteld,  eer  ze  het  bestek  van  het  Open- 
baar schoolwezen  kunnen  opmaken,  onthoudt  onze  slordige  School- 
wet aan  de  Gemeentebesturen  elk  middel,  om  tot  een  eerlijk,  wei- 
gewikt  en  rijp  oordeel  ten  deze  te  komen. 

Hierin  moet  dus  voorzien. 

Niet  ter  wille  van   het  reedtutie-stelse],  maar  ook  zonder    dat. 

Ware  onze  Schoolwet,  vergeleken  met  die  van  andere  landen, 
ook  als  voortbrengsel  van  wetgevenden  arbeid,  ook  uit  admi- 
nistratief en  paedagogisch  oogpunt,  niet  zoo  uiterst  gebrekkitr, 
slordig  en  onvolledig,  er  zou  reeds  in  1857  in  deze  leemte  voor- 
zien zijn. 

Een  uitdrukking  als  die  van  Art.  16  „in  een  voor  de  bevolking 
en  de  behoefte  voldoend  getal  scholen,"  kan  er  in  een  kinder-op- 
stel  door,  maar  ontsiert  elke  schoolregeling  en  behoort  in  een  wet 
met  thuis.  Ze  is  een  vage  algemeenheid,  die,  gelijk  ze  daar  staat, 
voor  uitvoering  onvatbaar  is  en  de  deur  openzet  voor  willekeur, 
plichtverzuim    en  plagerij. 

Er  dient  derhalve  in  onze  Schoolwet  eene  bepaling  opgenomen, 
die  voor  de  Gemeentebesturen  elke  onzekerheid  opheft  en  hen 
naar  vasten  maatstaf  kan  doen  beslissen,  voor  hoeveel  school- 
ruimte  zij  te  zorgen  hebben. 

Daartoe  dient  vastgesteld  :  l».  hoeveel  kubieke  el  schoolruimte 
elk  kind  moet  hebben;  2°.  voor  hoeveel  kinderen  door  ouders  of 
voogden  voor  elk  schooljaar  toegang  op  de  Openbare  school  wordt 
verlangd;  S»,  hoeveel  kinderen  hoogstens  op  één  school  mogen 
saarazitten;  4°.  voor  hoeveel  kinderen,  op  hoogstens  drie  kwartier 
atstands  van  de  bestaande  scholen  wonend,  oprichting  eener  buurt- 
school  verplichtend  zal  wezen  ;  en  5°.  hoe  groot  het  aantal  kinderen 
zal  zijn,  waarvoor  in  een  hulpvertrek,  school  kan   worden  gehouden. 

Geeft  de  wet  hieromtrent  stellige  voorschriften,  dan  weet  men 
waaraan  zich  te  houden;  valt  de  administratieve  controle  licht; 
en  zullen  we  ook  ten  dezen  opzichte  uit  bet  rijk  der  willekeur  nd^Sit 
den   Rechtsstaat  verhuisd  zijn. 

Bepaalde  men  b.  v.:  1°.  dat  op  de  gewone  lagere  school  de 
schoolruimte  voor  elk  kjnd  drie  kubieke  el  moest  bedragen;  2°. 
dat  het  schooljaar  loopen  zou  van  1  October  tot  30  September; 
3°.  dat  in  de  maand  Januari  een  lijst  zou  worden  vastgesteld  van  kin- 
deren, voor  wie  in  het  nieuwe  schooljaar  toegang  op  de  Openbare 
school  wordt  verlangd;  4°.  dat  het  Gemeentebestuur  zorg  had  te 
dragen  dat  op  1  November  voor  dit  aantal,  vermeerderd  met  15 
tot  5  procent,  de  vereischte  schoolruimte  aanwezig  was;  5».  dat  op 
één  school  hoogstens  400  kinderen  mogen  saamzitten;  6°.  dat  zoo- 
dra het  aantal  kinderen  meer  dan  12  bedraagt,  een  afzonderlijk 
schooUocaal  moet  gebouwd  worden,  en  zoolang  dit   getal  onder  de 


12  blijft  een  gehuurd  vertrek,  mits  voldoeade  aan  de  bepaling  sub.  1, 
als  school  zal  worden  ingericht ;  en  7°.  dat  zoodra  in  eenig  gehucht, 
op  minstens  drie  kwartier  uur  gaans  van  da  hoofdkom  der  ge- 
meente verwgderd,  gedurende  drie  achtereenvolgende  jaren  het  aan- 
tal kinderen,  dat  in  de  schooljaren  valt  en  Openbaar  onderwijs 
verlangt,  minstens  dertig  bedraagt,  oprichting  eener.buurtschool 
verplichtend  zal  zijn,  —  schreef  m'en  soortgelijke  bepalingen  in 
onze  wet,  dan  willen  we  met  ernst  aan  vriend  of  tegenstander  ge- 
vraagd hebben,  of  onze  dasgenaarade  Schoolwet  niet  meer  het  ka- 
rakter van  een  eigenlijke  wet  zou  dragen  dan  thans. 

In  de  buitenlandsche  schoolwetgeving  sloeg  men  dien  weg  sinds 
lang  in.  Enkel  voor  den  bouw  en  de  inrichting  en  meubileering 
der  volksschool  bevat  de  Wurtenibergsche  regeling  b.  v.  meer  dan 
dertig  artikelen,  waaronder   er  zijn   van  een  geheele  bladzijde  lang. 

Of  men  nu  de  cijfers,  die  we  noemden,  iets  hooger  of  lager  wil 
nemen,  doet  tot  de  zaak  niet.  Acht  men  dat  een  kind  onder 
de  14  jaar  aan  3  kubieke  ellen  lucht  niet  genoeg  heeft  en  eischt 
men  met  sommigen  5  kubieke  ellen,  ons  wel.  Wil  men  het  getal 
kinderen  dat  in  één  school  mag  saamzitten  niet  op  400,  maar  op 
350  of  450  stellen,  dit  deert  ons  niet.  Wenscht  men  reeds  voor 
10  in  stee  van  voor  12  kinderen  een  schoollocaal,  reeds  voor  25 
in  plaats  van  voor  30  kinderen  een  buurtschool  te  stichten,  dit 
doet  niets  aan  de  hoofdzaak  af.  We  twisten  thans  niet  over  de 
cijfers,  maar  eischen  slechts  dat  er  voor  alle  voorkomende  quaes- 
tiën  een  vaste  maatstaf  in  de  wet  worde  geschreven.  Regel  in  stee 
van  willekeur. 


V. 

Gelijk    de   ^ahooMocaliteit,   zoo  behoort   ook   het  onderwijzend  per- 
soneel naar  vasten  regel  door  de  Gemeentebesturen  bepaald  te  worden. 
Zulk  een  regeling  bezitten   we  thans  reeds. 
Art.  18  onzer  Schoolwet  bepaalt  dienaangaande,  dat 

op       1 — 70  kinderen  1  hoofdonderwyzer. 

„     70—100       „  1    hoofdond.  en  1   kweekei. 

„  100 — 150       „  1  hoofdond.    en  1  hulpond. 

„  150 — 200       „  1  hoofdond.      1  h.  o.  en  1  kweekeling. 

„  250 — 300       „  1  hoofdond.      2  h.  o.  en  2  kweekelingen,  enz. 

in  elke   school  moeten    aanwezig  zijn. 

Voor  buurtscholen  van  1 — 70  kinderen  kan  de  hoofdonderwijzer 
door  een  hulponderwijzer  vervangen   worden.  (Art.  20). 

Op  zich  zelf  zou  deze  regeling  voldoende  zijn,  in  zoo  ven-e  ze 
alle  onzekerheid  uitsluit  en  aan  de  Gemeentebesturen  voor  alle 
voorkomende  gevallen  den  weg  aanwijst,  dien  ze  te  bewandelen 
hebben. 

Ten  opzichte  van  het  onderwijzend  personeel  weet  men  nu 'reeds, 
op  het  standpunt   der  wet,   waaraan  zich  te  houden.  Art.  18  geeft 


14 

niet,  zoo  als  art.  16,  een  phrase,  waarvan  men  alles  maken  kan,, 
maar  biedt  een  vasten  maatstaf. 

Toch  dient  o.  i.  ook  deze   regeling  wijziging  te  ondergaan. 

Er  is  wel  regeling,  maar  de  bestaande  regeling  is  paedagogisch 
onhoudbaar.  * « 

Zoodra  het  aantal  kinderen,  dat  één  onderwijzer  voor  zijn  reke- 
ning heeft,  zekere  grenzen  overschrijdt,  lijden  onderwijs,  tucht  en 
toezicht   schade. 

Bovendien,  ook  op  een  school  met  weinig  leerlingen  van  ver- 
schillende jaren;  uit  dien  hoofde  in  verschillende  klassen  in  te 
deelen  :  gelyktijdig  derhalve  met  geheel  verschillende  leerstof  bezig 
te  houden ;  en  dien  tengevolge,  indien  slechts  één  persoon  allen 
onderwijzen  moet,  beurtelings  van  onderwys  verstoken  en  slechts 
voor  een  gedeelte  van  den  schooltyd  met  den  onderwyzer  in  le- 
vende  aanraking. 

Dit  bezwaar  wordt  door  alle  deskundigen  gedeeld. 

Het  onvoldoende   van  de  wet   in  dit  opzicht  wordt  niet  betwist. 

Er  moet,  zoo  roepen   de  onderwijzers,  verandering  komen. 

Zoo  kan  het  niet  blijven!  prediken  de  apostelen  der  scherpe 
resolutie. 

Op  wyziging  drongen  ook   wij  aan. 

Op  een  wijziging  in  de  richting  van  personeelvermeerdering,  en 
meerder  rekening  met  de   verschillende  gevallen  die  zich  voordoen- 

Hoe  die  wijziging  uitvalle,  mits  ze  in  die  richting  tot  stand 
kome,  is  ons  om  het  even. 

Zoo  we  dan  ook  cijfers  noemen,  houde  men  wel  in  het  oog,, 
dat   deze  cyfers  slechts  bij  wijze  van  voorbeeld  gekozen  zyn. 

Ook  te  dezen  opzichte  achten  we  absolute  gegevens  onbereik- 
baar. 

Onder  dit  nadrukkelijk  voorbehoud,  zouden  we  met  een  regeling 
in   dezer  voege  vrede  kunnen  nemen  : 

Voor  1 — 12     kinderen  een  hulponderwijzer. 

^  12 — 50  „  I,  hoofdonderwijzer. 

^  50 — 70  „  t,  hoofdonderwijzer  en  een  kweekeling. 

^^  70 — 100         „  I,  hoofdonderwijzer,    hulponderwijzer    en    kweekeling. 

en  voorts  voor  elke  30  leerlingen  een  kweekeling  en  voor  elke- 
50  een   hulponderwijzer. 

Voor  elke  school,  die  meer  dan  200  leerlingen  telt,  één  hulp- 
onderwijzer met  acte  van  hoofdonderwijzer. 

Yoor  een  school  met^350— 400  kinderen  een  onderwyzer  met 
een    nog  hoogere  acte  dan  thans  de  hoofdonderwijzers  bezitten. 

Hierbij  een  kort  woord  ter  toelichting. 

Zijn  er  op  een  dorp  niet  meer  dan  12  kinderen  voor  wie  Open- 
baar onderwijs  verlangd  wordt,  dan  kan  er  geen  eigenlijke  school 
bestaan.  Laat  van  die  12  kinderen,  om  de  verre  afstanden,  om 
het  gure  weder  of  ter  oorzake  van  ziekte,  een  tweetal  in  den  regel 
wegblijven,  dan  houdt  men  10  kinderen  over.  Onder  die  tien  zgn 
er  twee  van  zes,  twee  van  zeven,  twee  van  acM,  een  van  tien, 
twee    van    elf,    één   van   twaalf  jaar.  Vorm    daar  nu  eens  klassen 


.  15 

uit.  Dat  wordt  niets  anders  dan  een  soort  huisonderwys,  zooala 
een  vader  van  een  talrijk  kroost  door  een  gouvernante  in  een  leer- 
kamer  laat  geven. 

Wilde  men  daarvoor  een  school  bouwen,  een  onderwijzerswoning 
huren  en  een  hoofdonderwijzer  aanstellen,  dan  zou  men  te  betalen 
hebben : 

Voor  rente  van  bouwkapitaal,     .     f    .400 

huur    van  onderwijzerswoning  „      250 

„    sehoolbehoeften     .     .     .     .     „     100 

-    salaris n   1000 


ƒ  1750 

Stelde  men  die  eischen,  ook  al  waren  er  slechts  drie  of  vier, 
zes  of  zeven  kinderen,  'dan  verviel  men  in  de  ongerijmdheid,  dat 
voor  een  enkel  kind  soms  /  400  a  500  voor  lager  onderwijs  zou 
betaald  worden.      » 

Dat  zijn   absurditeiten. 

Er  dient  een  grens  getrokken-  En  als  we  die  grens  zóó  trek- 
ken, dat  in  geen  geval  meer  dan  ƒ  100  per  kind  als  regel  gelde, 
dan  kan  niemand  ons  beschuldigen  dat  we  geen  geld  voor  het  on- 
derwijs overhebben. 

Waar  onze  eerste  en  beste  familiën  in  den  lande  voor  hun  kin- 
deren meê  tevreden  zijn,  daar  kan  ook  een  gewoon  burger  't  meê 
stellen. 

Als  men  voor  huur  van  een  leerkamer  ƒ  150  rekent,  voor  sehool- 
behoeften ƒ  50,  en  voor  een  hulponderwijzer  /  700,  dan  komt 
men  nog  tot  een  uitgaaf  van  /  900  voor  een    9-  a  12-tal  kinderen. 

Groote  scholen  van  350  a  400  kinderen  komen  in  den  regel 
alleen  in  onze  steden  voor,  of  in  vlekken,  die  veelzins  met  onze 
steden  op  één  lyn  staan. 

Voor  zulke  scholen  zou  een  onderwijzer  van  nog  hooger  ontwik- 
keling dan  de  acte  van  hoofdonderwijzer  thans  waarborgt,  mis- 
schien niet  ongewenscht  zijn. 

Men  heeft  dit  denkbeeld  arglistiglijk  tegen  ons  geëxploiteerd, 
als  zochten   we  het  peil  van  onderwijs  te  verlagen. 

Het  tegendeel  blijkt. 

Niet  verlaging,  maar  juist  verhooging  ligt  in  onze  bedoeling. 

Zeventig  leerlingen  is  voor  één  hoofdonderwijzer  reeds  te  veel. 
Daarom  vragen  we  reeds  bij  50—70  leerlingen  een  kweekeling 
daarenboven, 

Vijfïig  leerlingen  kunnen  slechts  dan  door  een  Jiulponderwijzer 
degelijk  bearbeid  worden,  indien  hem  een  secondant  ter  zijde  staat, 
die  óf  bezig  is  met  de  klasse,  die  op  dat  oogenblik  niet  door  den 
hulponderwijzer  onderwezen  wordt,  óf  hem  in  het  nazien  en  toe- 
zien behulpzaam  is.  Daarom  vragen  we  voor  elke  dertig  leerlin- 
gen meer  een  kweekeling  ea  voor  elke  vijftig  meer  een  hulpon- 
derwijzer. 

We  darven  vertrouwen,  dat  elk  deskundige  ons  zal  toesteitjmen, 
dat  bij  zulk  een  regeling  goed  schoolhouden  metterdaad  mogelijk 
zou  zijn. 


16 


De  eisch  dat  bij  een  getal  van  meer  dan  200  leerlingen  één  der' 
hulponderwijzers  acte  van  hoofdonderwijzer  hebbe,  vindt  zijn  grond 
in  de  omstandigheid,  dat  zulk  een  school  uitteraard  in  twee  groo- 
tere deelen  gesplitst  wordt  en  het  wenscholijk  is,  ook  aan  het -hoofd 
der  onderschool  een  man  te  hebben,  die  eenig  radicaal  boveiv^ö 
overige  hulponderwijzers  en  kweekelingen  bezit. 


VI. 

Regeling  van  hef  onderwijzend  personeel  onderstelt  dat  ook  het 
minumum  bepaald  worde  van  de  aan  onderwijzers  toe  te  kennen 
jaarwedden. 

Dit  begreep  ook  de  wetgever  in  1857  en  hij  schreef  dien overeen- 
stig  in  artikel  19  der  Schoolwet,  dat  het  inkomen  voor  het  onder- 
wijzond  personeel  ten  minste  zou  bestaan: 
Voor  een  Hoofdonderwijzer  uit  f  400,    vrije  woning  en  tuin. 

„      „     Hulponderwijzer       „     „  200. 

„       „     Kweekeling  ,;     „     25. 

Tegen  deze  regeling  bestaan  twee  ernstige  bedenkingen.  Ze  is 
1.  te  laag  in  som  en  2.  te   eenvormig. 

Te  laag  in  som.  Van  ƒ  400  en  ƒ200  kan  geen  onderwgzer 
leven.  Men  krijgt  er  geen  ouderwijzer«  voor.  Zelfs  voor  het  dub- 
bel cijfer  baart  nu  reeds  het  vinden  van  een  voldoend  getal  onder- 
wijzers   moeilijkheid. 

Maar    ook,    deze    regeling    is  te  eenvormig.     Vier  honderd  gulden 
te    Strijp   is   heel  iets  anders  dan  vier  honderd  gulden  te  Amster- 
dam.    Terwijl  men  in  den  Gelderschen  achterhoek  des  noods  voor^ 
/  200    nog    in    den    kost   kan  komen,  is  dit  te  Rotterdam  en  Den 
Haag  volstrekt  onmogelijk. 

Zeer  terecht  heeft  men  in  menige  buitenlandsche  Schoolwet 
dan  ook  begrepen,  dat  de  bepaling  van  het  minimum  salaris  óf 
een  doode  letter,  een  nietsbeteekenende  formule,  een  niemand 
hatende  clausule  zou  zijn,  of  dat  ze  diende  te  verschillen  naar  ge- 
lang van  de   plaats,  waar  de  onderwijzer  moet  wouen.  . 

In  Oostenrijk  heeft  men  de  scholen  in  drie  klassen  ingedeeld  en 
voor  elk  dezer  achtereenvolgens  het  onder wijzerstrafctement  op 
minstens  600,    700   en  800  Oostenrijksche  guldens  bepaald. 

In  Saksen  ontvangt  een  onderwijzer  een  minimum  salaris  naar 
onderstaand  tarief:  ^ 

in  gemt enten  onder  de  5000  inwoners     .     .     .     500   thaler. 

„  „  van  5000  tot    10,000  inwoners  .     650       , 

„  „  boven  de  10,000    inwoners         .     800       ;, 

In  het  Kanton  Genève  is  het  tractement  voor  de  eerste  klasse: 
1600  fr.,  in  de  tweede  1400  fr.,  in  de  derde  1200  francs. 

Bovendien  heeft  men  in  onderscheidene  landen  nog  een  tweede 
verdeeling  in  categoriën  ingevoerd  naar  gelang  van  het  aantal 
schoolgaande  kinderen. 


1/ 

In  Schaffhausen  b.  v.  ontvangt  de  onderwijzer  aan  een  school 
met  een  of  2  klassen  1400  fres.,  met  3  klassen  1350  frcs.,  met 
4  klassen  1500  frcs.,  met  5  klassen  1450  frcs.,  met  6  klassen 
1500  frcs.,  met  7  klassen  1550  frcs.,  met  8  klassen  of  meer 
1600  frcs.   ' 

Elders  geeft  men  den  onderwijzer  een  procent  in  het  school- 
geld. 

Eindelijk  heeft  men  veelal  nog  een  punt  bij  de  tractementsbe- 
paling  in   acht  genomen,  t.  w.  dienstjaren, 

Zoo  b.  V.  in  Saksen  klimt  de  toelage 

na     5  jaren  dienst  tot  280  thaler. 
»     10      X.  >         „     310       I. 

»    15      »  //        »     340       „ 

>    20      »  »        »     370       ,/ 

»    25      ,/  ■        „        „     400       „ 

Wie  durft  ontkennen,  dat  ia  deze  onderscheidingen  veel  bil- 
Igks  ligt.  - 

Wien  springt  het  niet  in  het  ot)g,  hoe  arm  en  hol  de  algemeeue 
phraseu  van  onze  Schoolwet  zijn,  vergeleken  bij  dergelijke  practi- 
sche  regelingen  ? 

En  welk  bezwaar  zou  er  tegen  bestaan  om  nu  toch  de  School- 
wet staat  gewijzigd  té  worden,  tevens  op  deze  leemten  te 
letten. 

Het  leven  is  nu  eenmaal  niet  eenvormig. 

In  een  afgelegen  dorp  is  het  leven  minder  duur  dan  in  een 
provinciestad.     Daar  we^r  goedkooper  dan   in  onze  grootere  steden. 

Voor  een  school  van  200  leerlingen  heeft  men  een  man  van 
meer  talent  noodig,  dan  voor  een  school  van  40  discipelen.  Voor 
een  school  van  400  leerlingen  moet  het  weer  een  geheel  andere 
man  zijn,  dan  voor  een  school  van   150  kinderen. 

En  eindelijk,  de  behoeften  van  een  man  die  tien  jaren  gehuwd 
is  en  kinderen  kreeg,  zijn  grooter  dan  van  een  pasbeginnend, 
nog    ongehuwd  of  pas  gehuwd  onderwijzer. 

Een  wezenlijke  verbetering  zou  het  ons  daarom  dunken,  indien 
men  ook  in  onze  Schoolwet  do  splitsing  der  gemeenten  in  vier 
klassen  invoerde. 

Een  eerste  klasse  voor  gemeente  onder  de  6000  zielen.  Een 
tweede  voor  gemeenten  van  tusschen  de  6000  en  15,000  inwoners. 
Een  derde  voor  gemeenten  met  15,000  —  50,000  inwoners.  En  een 
vierde  voor  onze  grootste  steden  van  meer   dan  50,000. 

Niet  onbillyk   zouden  we  dan  b.  v.   déze   regeling*  achten : 

I.  II.  III.  IV. 

Hoofdonderwijzer  ƒ  700      /  900       /  1100       ƒ  1400 

Hulponderwijzer  met    acte  van  hoofdon- 
derwijzer en  als  zoodanig  aangesteld,  „  600 

Hulponderwijzer „  400 

Kweekelingen '    .     .     .  „     50 

Bij     ontstentenis   van  eigen    woning,  behoorde  hiervoor   aan   de 


650 

„  700 

„  750 

450 

,  500 

»  550 

75 

„  100 

„  125 

hoofdonderwyzers    vergoed    te     worden:     1ste    klasse    f  150  ;    2de 
klasse  f  200;  3de   klasse    f  250,  4de  klasse  f  350. 

Naar  gelang  van  de  talrijkheid  der  school  wenschen  we  dat 
bij  opklimming  voor  elke  50  kinderen,  te  rekenen  van  honderd 
schoolkinderen  af,  aan  den  hoofdonderwijzer  f  25  als  toelage  werd 
geschonken. 

Voor  scholen  van  400  kinderen  zou  daardoor  het  inkomen  van 
den  hoofdonderwijzer  in  de  vier  klassen  achtereenvolgens  tot 
f  852,  f  1050,  f    12  50     en  f  1550  klimmen. 

Aan  hulponderwijzers  behoorde  naar  gelijken  maatstaf  een  ver- 
hooging van  f  10  voor  elke  50  schoolgaande  kinderen  te  worden 
verstrekt. 

Hun  jaarwedden  zouden  daardoor  op  de  scholen  van  400  kin  de: 
ren  in  de  vier  klassen  achtereenvolgens  klimmen  tot  f  460,  f510, 
f  560  en  f  610. 

Eindelijk  zou  een  geleidelijke  verhooging  naar  gelang  der 
dienstjaren  op  zeer  eenvoudige  wijze  te  vinden  zijn,  indien  men 
voor  elk  vijftal  dienstjaren  den  hoofdonderwijzer  een  verhooging 
f  25  en  aan  de  hulponderwijzers  een  verhooging  van  f  10  toe- 
kende. 

Op  de  scholen  van  400  kinderen  in  onze  groote  steden  zou 
daardoor  na  dertigjarigen  dienst  het  hoofdonderwijzerstractement 
tot  f  1700,  het  inkomen  van  den  hulponderwijzer  tot  f  670  stij- 
gen. In  de  dorpen  zou  het  tot  f  1000  voor  den  Hoofdonderwijzer  en 
f  520  voor  den  hulponderwijzer  klimmen,  insgelijks  na  volbrach- 
ten diensttijd  van  dertig    jaren. 

Zien  we  wel,  dan  zou  meer  dan  iets  anders  juist  deze  practi- 
sche  tractementsverdeeling  en  dit  uitzicht  op  promotie,^  het  dub- 
bel voordeel  bieden,  dat  men  èn  meer  personeel  kreeg  èn  dat  het 
personeel  tusscheu  school  en  school  niet  zoo  rusteloos  wisselde. 


VII. 

En  nu  dan  de  werking  van  het  restitutie-stelse\  ? 

Ons  Staatsrecht  kent  voor  het  gemeentelyk  finantie-wezen.de 
restitutie  reeds  in  zake  het  armwezen,  de  politie,  het  schoolwezen 
(bij  toepassing  van  art.  16  c.  als  anderzins),  verkeer-middelen  enz., 
èn  aan  of  aan  andere  gemeenten,  of  aan  polderbesturen  en  ver- 
eenigingen,  óf  eindelijk  aan  particulieren. 

Uitgebreid  tot  de^Vrije  school,  moet  ze  de  verwezenlijking  zijn 
van  deze  gedachte :  TPat  de  gemeente  volgens  de  wet  meer  dan  thans 
zou  te  betalen  hebben,  indien  er  geen  Vrije  school  bestond,  keere  ze,  na 
afloop  van  het    schooljaar,  ponds -pondsgewijs  aan  de    Frije^  scholen  uit. 

Welke  Vrije  scholen,  er  in  een  gemeente  bestaan,  is  nu  reeds 
officieel  ten  Raadhuize  bekend,  want  niemand  mag,  volgens  art.  37c., 
bijzonder  onderwijs  geven,  tenzij  in  het  bezit  van  een  certificaat, 
door  den  Burgemeester  afgegeven. 

Hoeveel    leerlingen    op    elk    dezer  scholen  zijn,  is  evenzeer  aan 


het  Gemeentebestuur  nu  reeds  bekend,  blijkens  het  verslag,  des- 
aangaande  aan  de  hooge  Regeering  ingezonden. 

Eveneens  weet  men  op  het  Raadhuis,  of,  wil  men,  bij  de  school- 
■commissie,  hoeveel  kinderen  voor  een  ingaand  schooljaar  plaatsing 
op  de  Openbare  school   verlangen. 

Neem  nu  die  drie  gegevens  saam,  en  mits  de  wet  op  soortge- 
lijke manier  als  we  aangaven  de  '  taak  der  Gemeentebestu- 
ren regelt,  verklaren  we  metterdaad  niet  te  begrijpan,  welke  moei- 
lijkheid zich  bij  de  uitvoering  der  restitutie  zou  kunnen  voordoen. 
Immers,  met  de  wet  in  de  hand  kan  meu  dan  nooit  in  verle- 
genheid geraken,  om  te  weten  wanneer,  aan  wien  en  wat  men 
kwijten    moet. 

Het  Bchooljaar  is  bepaald,  loopende  van  1  October  tot  Sep- 
tember, 

Ter  bepaling  van  het  cijfer  der  leerlingen  heeft  men  uit  de  be- 
kende staten  slechts  het  cijfer  der  op  15  Januari,  15  April,  l5 
Juli  en  15  October  aanwezige  kinderen  saam  te  tellen  en  door 
vier  te   deelen.  De  uitkomst  geeft  -dan  het   middencijfer. 

De  betaling  geschiedt,  wijl  ze  restitutie  is,  na  afloop  van  het 
schooljaar,  of,  wil  men,  na  afloop  van  het  kwartaal,  dus  steeds 
als    vergoeding  voor  kosten,  die  reeds   gemaakt  zijn. 

Bedraagt  nu  bijv.  het  aantal  kinderen  op  de  Vrije  scholen  saam 
30,  dan  sparen  ze  aan  de  gemeentekas  een  kweekeling ;  op  elke 
50  een  hulponderwijzer;  indien  200  een  hulponderwijzer  met  acte 
vaa  hoofdonderwijzer  ;  op  elke  400  een  hoofdonderwijzer  en  huur 
van   zijn  woning    ait. 

Telt  de  Openbare  school  meer  dan  12  leerlingen  en  heeft  de 
Vrije  school  er  minder  dan  30,  dan  spaart  ze  niets  uit  en  ont- 
vangt dus  niets. 

Telt  daarentegen  de  Openbare  school  er  minder  dan  12  en  heeft 
de  bijzondere  er  b.  v.  60,  dan  zouden  deze  60,  kwamen  ze  bij 
de  12,  het  Gemeentebestuur  tot  aanstelling  van  een  hoofdonder- 
wijzer in  plaats  van  een  hulponderwijzer  noodzaken,  en  spaart  de 
Vrije  school  derhalve  aan  de  gemeentekas  het  verschil  van  bei- 
■der  tractement   uit. 

Bestaat  er  een  Vrije  school  in  een  buurt  of  gehucht,  waar  de 
wet,  indien  deze  Vrije  school  er  niet  was,  het  Gemeentebestuur 
tot  oprichting  van  een  buurtschool  zou  verplichten,  dan  spaart  de 
Vrije  school  der  gemeente  deze  kosten  wederom   uit. 

Zou  het  leerlingencijfer  der  Vrije  school,  gevoegd  bij  dat  der 
Openbare,  dit  laatste  toven  de  400  doen  klimmen,  dan  wordt  het 
stichten  eener  tweede  school  en  het  aanstellen^  van  een  tweeden 
hulponderwijzer  aan  de  gemeente  uitgespaard. 

Kortom,  men  heeft  in  elk  voorkomend  geval  slechts  te  vragen  : 
indien  de  Vrije  school  wegviel  en  de  gemeente  moest  de  kinderen 
dier  school  bij  die  der  Openbare- voegen,  tot  welke  meerdere  uit- 
gaven zou  ze  dan  door  -de  wet  verplicht  zijn,  en  deze  gelden  be- 
hooren  gerestitueerd. 

Voor  eiken  hoofdonderwijzer,    hulponderwijzer  of   kweekeling,  die 


de  Vrije  school  uitspaart,  betale  men  aan  de  gezamenlijke  Vrijef 
scholen  in  eenzelfde  plaats  het  tractement,  dat  door  den  onder- 
wijzer van    gelijken  rang  aan  de  Openbare  School    genoten   wordt. 

Is  aan  de  Openbare  school  geen  onderwijzer  van  gelijken  rang  aan- 
gesteld, dan  betale  men  het  minimum  salaris,  door  de  wet  voor- 
geschreven, verhoogd  met  zooveel  percent  als  de  onderwijzers^^Pan 
andere  rangen  in  die  gemeente  boven  het  minimaal-tractement 
genieten. 

Voor  de  onderwijzerswoning,  keere  men  de  vergoeding  uit,  waartoe 
de  wet,    hij  ontstentenis  van  schoolwoning,  de  gemeentekas  verplicht. 

Schoolmeubelen  en  schoolbehoeften  regelen  zich  geheel  naar  het 
personeel  dat  de  school  bezoekt.  De  daarvoor  besteede  som  kan 
men  derhalve  door  het  aantal  leerlingen  der  Openbare  school  dee- 
len,  en  gelijke  som  als  men  dan  verkrijgt  voor  elk  kind,  dat  de 
Vrije  school  bezoekt,  uitkeeren. 

De  uitgaven  voor  licht  en  brandstof  komen  slechts  daar  in  aan- 
merking, waar  het  getal  leerlingen  der  Vrije  scholen  zóó  groot 
is,   dat  het  een  geheel  schoollocaal   aan  de  gemeente  uitspaart. 

Eindelijk,  de  uitgaven  voor  het  oprichten,  instandhouden  en  huren 
van  schoolgebouwen  kunnen  slechts  in  twee  gevallen  tot  restitutie 
aanleiding  geven :  1°.  indien  het  stichten  of  huren  van  een  nieuwe 
school  wordt  uitgespaard,  en  2°.  indien  de  kubieke  inhoud  van 
de  aanwezige  schoollocalen  minder  bedraagt  dan  het  getal  van 
de  leerlingen  der  Openbare  en  Vrije  scholen  saam,  vermenigvuldigde 
met  3  kub.  el. 

In  beide  gevallen  bepaalt  de  reden  van  het  verschil  in  kubie- 
ken  inhoud  het  deel  der  uitgaven  voor  dezen  post,  dat  door  de 
Vrije  school  wordt   uitgespaasd. 

Zoodoende  heeft  men  in  elk  voorkomend  geval  een  volkomen 
zekeren  en  juisten  maatstaf  om  haarfijn,  wil  men  tot  op  een  en- 
kelen gulden  na,  uit  te  rekenen,  wat  de  gemeente  meer  zou  heb- 
ben  uit  te  geven,  indien  de  Vrije  school  niet  bestond. 

Dat  meerdere  geve  men  als  restitutie. 

Niets  meer. 

Niets  minder. 

En  nu  zegge  men  niet,  dat  wij,  met  het  oog  op  het  resti-- 
tiitie- stehél  en  alleen  ter  wille  daarvan,  zoo  nauwkeurige  regeling 
van  localiteit,  onderwijzerspersoneel  en  tractement  hebben  uitge- 
dacht. 

Wie  dit  zegt,  wordt  weersproken  en  weerlegd  b.  v.  door  de 
Wurtembergsche  en  andere  schoolwetten,  waarin  al  deze  punten 
nog  veel  nauwkeuriger  geregeld  zijn,  zonder  dat  er  van  restitutie 
sprake  is. 

Die  nauwkeurige  regeling  is  een  administratieve  en  paedagogische 
eisch,  die  altijd,  in  elk  geval,  noodzakelijk  is,  of  men  restitutie 
wil  of  niet. 

Die  eisch  is  niet  ons  privatief  eigendom,  maar  aan  ons  en  onze 
tegenstanders  gemeen. 

Dat    zunder    soortgelyke    nauwkeurige    regeling  de  restitutie  be- 


21 

zwaar  zou  opleveren,  ligt  niet  aan  bet  restityutiestelsel,  maar  een- 
voudig daaraan,  dat  men  met  een  stelsel,  welk  ook,  en  hoe  uit- 
nemend het  ook  zijn  moge,  nooit  uitkomt  bij  een  slordige,  onvol- 
ledige, slechte  wet. 

Niet  aan  het  restitutiestelsel,  maar  aan  het  slordige  der  wet  lag 
het  dan  ook,  dat  men  zich  een  oogenblik  heeft  kunnen  inbeel- 
den, dat  men  bij  invoering  van  dit  stelsel  op  moeielijkheden 
zou    stuiten. 

Ten  slotte  zij  hier  nogmaals  herhaald,  dat  de  regeling  die  we 
schetsten,  op  verre  na  niet  de  eenig  denkbare  is ;  dat  we  noch 
oiis  zelf,  noch  anderen  juist  aan  deze  regeling  willen  binden  ;  dat 
het  tot  de  zaak  niets  afdoet,  of  men  voor  de  door  ons  gekozen 
cijfers  andere  in  de  plaats  zette;  doch  deze  schets  onzerzijds  eenig 
en  alleenlijk  geleverd  is  om. den  tegenstander  tot  zwijgen  te  bren- 
gen, die  met  zijn  roepen  van  onuitvoerbaar !  en  onmogelijk !  het 
denkbeeld  zelf  brandmerken  wou. 

Dat  denkbeeld,  en  dat  alleen,  leggen  we  voor  de  Conscientie  der 
natie.. 

Is    het     recht,    is    het    goed^     kan  het  billijk    genaamd,  dat  de  ge- 
meentekas, die  aller  is,  profijt  trekke  uit  de  oj^erpenningen  der  ouders 
voor  de  godsdienstige  opvoeding  van  hun  kroost  ? 
^     Indien    niet,  geef  die  uitgespaarde   penningen   dan  terug. 

Meer  vragen  we  niet. 

Onze  eisch  is  rechtvaardig,  is  eerlijk  en  bescheiden  ! 


Een  restitutiestelsel  in  de  practijk. 


De  onuitvoerbaarheid  of  impracticabiliteit  was  en  is  nog  steeds 
voor  velen,  ook  onder  de  geestverwanten,  een  ernstige  bedenking  , 
waaraan   ze  het  restitutiestelsel  onderhevig  achten. 

Wel  geeft  men  toe,  dat  in  onze  artikelen :  » Is  het  restitutiestelsel 
onuitvoerbaar?"  een  zeer  practische  en  uiterst  eenvoudige  regeling 
is  geschetst,  maar  ook  na  lezing  daarvan  blijft  men  vragen :  Zal 
het   in  de  practijk  even   vlot  gaan  als  op  het  papier? 

Ook  die  tegenwerping  willen   we  ontzenuwen.  , 

Niet  door  tegenbetoog. 

Noch  ook  door  becijfering  van  onzen  eersten  voorslag. 

Maar  eenvoudig  door  de  grondslagen  bloot  te  leggen  van  een 
restitutiestelsel  dat  bestaat. 

Engelands  schoolsysteem  hebben  wc    daarbij   op  het  oog. 

Dat  in  dit  systeem  restitutie  is  aangenomen,  is  voor  tegen- 
spraak  niet  wel  vatbaar. 

Immers,  wat  zijn  de  drie  vaste  kenteekenen,  waaraan  men  de 
restitutie  herkent   en  waardoor  men    ze   van  subsidie  onderscheidt? 


22 

Zie  ze  hier: 

lo.     Restitutie  is  terugbetaling  van  reeds  uitgegeven  gelden. 

2o.  Restitutie  onderstelt  een  recht  om  betaling  te  vorderen 
mits  aan  de  wettelijke  voorwaarde  voldaan  zij. 

En  3o.  Restitutie  eischt  dat  de  maatstaf  van  betaling  voorfde- 
openbare  en  bijzondere  scholen  gelijk  zij. 

Waar  deze  drie  bedingen  vervuld  zijn,  bestaat  een  stelsel  van 
Restitutie. 

Restitutie  geeft  een  recht. 

Een  recht  na  gedane  uitgaaf. 

Maatstaf  voor  dat   recht  is  de  uitgaaf  der  concurreerende  schooL 

Mits  een  schoolwet  aan  deze.  drie  voorwaarden  voldoe,  eert  ze 
het  denkbeeld,  waarvoor  ons  pleidooi  werd  gehouden,  onverschillig^ 
den  vorm  of  de  uitwerking,  die  in  de  verschillende  landen  aan  dit 
denkbeeld  gegeven  wordt. 

Reeds  een  maand  geleden  schreven  we,  dat  men  tien  regelen  voor 
één  kon  schetsen  om  de  uitvoerbaarheid  aan   te  toonen. 

Dit  werd  misschien  voor  grootspraak  gehouden. 

Ten  onrechte. 

De  verschillende  bestanddeelen  van  het  stelsel,  als  daar  zijnr 
de  bepaling  van  den  rechthebbende,  de  voorwaarden  waaraan  dit 
recht  gebonden  wordt,  de  regeling  der  concurreerende  school,  het 
toezicht  op  beiden,  de  slingeringen  tusschen  beide  soorten  van  scho- 
len in  eenzelfde  gemeente,  de  onderscheiding  tusschen  heel-,  half-  of 
niet-betalende  scholen,  en  zooveel  meer,  kunnen  op  zoo  allerlei 
manior  met  elkaar  in  verband  worden  gebracht,  dat  ook  bij  on- 
verbiddelyk  vasthouden  aan  de  drie  onmisbare  karaktertrekken  van 
het  stelsel,  een  gansche  reeks  van  wetsontwerpen  in  schets  waren 
te  brengen,  die,  hoezeer  ook  uiteenloopende,  allen ,  aan  het  grond- 
denkbeeld    van  restitutie  beantwoordden. 

Zoo  de  Engelsche  wet. 

Misleid  door  de  terminologie  der  wet  van  1870  en  der  Neu 
Code  and  Regulations  for  1875,  wanen  niet  weinigen,  en  daaronder 
kenners  der  Engelsche  wetgeving,  dat  het  daar  vigeerend  stelsel 
op  den  grondslag  van  subsidie  en  niet  van  restitutie  is  gebaseerd,- 

Toch  vergist,  wie  dus  oordeelt,  zich  schromelijk. 

Ongetwijfeld  wordt  in  de  Engelsche  wetgeving  het  woord  grant 
gebruikt,  en  ligt  het  voor  de  hand  dit  woord  door  subsidie  te  ver- 
talen. Houdt  men  echter  in  het  oog,  dat  deze  grants  steeds  als 
parliamentary  grants  w<arden  aangehaald,  dan  blijkt  hieruit,  dat 
grant  in  de  Engelsche  wetgeving  ongeveer  hetzelfde  beteekent,  als 
wat  wij  noemen ;  De  kamer  staat  deze  en  die  gelden  aan  den  Minis- 
ter toe.  Vandaar  dat  ook  de  gelden  voor  de  Boardschools  (onze 
openbare  scholen)  onder  dezelfde  benaming  van  » grant  in  aid"  bij 
de  huizen  van  het  Parlement  worden  aangevraagd.  Voelt  nu  ieder 
dat  het  ongerijmd  zou  zyn  van  » subsidie  voor  de  staatsscholen",  in 
den  bij  ons  gangbaren  zin,  te  spreken,  dan  raag  het  voor  onbe- 
twistbaar worden  gehouden,  dat  grant  ten  deze  niet  op  ons  subsi- 
diteren,   maar  uitsluitend  op  de    constitutioneele  daad  van  beschik- 


23 

haar  stellen  door  het  Parlement  doelt.  Zie  Art.1  der  New-Code  :  a  sum 
of  money  is  annually  granted  by  Parliament  for  public  Educatiou.  1) 

Te  meer  leggen  we  hier  den  nadruk  op,  omdat  subsidie  in  zake 
de  lagere  school  ten  onzent  geen  ongewone,  maar  een  lang  be- 
kende, veel  gebruikte,  bijna  reeds  versleten  benaming  is,  die  juist 
daardoor  een  eigen  cachet,  een  vasten  bijsmaak,  een  zeer  scherp 
omschreven  beteekenis  heeft  gekregen. 

Verba  valent  usu.  »Der  woorden  zin  wordt  door  't  gebruik  ge- 
stempeld". Nu  dus  eenmaal  subsidie  historisch  beteekent:  —  een 
gunstbetoon  verleend  aan  een  school  die  elk  godsdienstig  karakter 
wil  afleggen,  —  staat  het  niemand  meer  vrij  aan  dit  woord  onver- 
hoeds een  geheel  andere  beteekenis  onder  te  schuiven,  ook  al  wordt 
gaaf  toegestemd,  dat  men  conventioneel  des  noods  als  subsidie  zou 
kunnen  betitelen,  wat  ons-  als  restitutie  welluidender  en  krachtiger 
van  toon  in  de  ooren  klinkt. 

Ook  voor  Engeland  is  het  slechts  de  vraag  of  het  stelsel  Van 
parliamentary  grants  die  drie  merkteekenen  van  het  restitutieAQïik- 
beeld  vertoont. 

M.  a.  w.  het  Kent  een  recht  toe  ?  Een  recht  na  gedane  uitgaaf? 
Een  recht  van  gelijkstelling  met  de  openbare  school? 

Op  die  drie  vragen  nm  kan  het  antwoord  niet  anders  dan  toe- 
stemmend zijn. 

1.  Kent  het  een  recht  toe?  een  claim,  gelijk  Mr.  Heemskerk  het 
terecht  omschreef? 

Zie  art.  19  van   de  New  Code,  waar  het   woordelijk  luidt: 

» The  managers  of  a  school  which  has  met  not  less  than  400  iimes, 
in  the  morning  and  afternoon,  in  the  cour  se  of  a  year,  as  defined  bij 
Article  13  may  clam  at  the  end  of  the  year  ....  eet.  2) 

Of  ook  Art  22 : 

The  managers  of  a  school  which  has  met  not  less  than  45  times 
in  evening....   eet.  May  claim  ....  eet.  3) 

Of  wel  Art.  21   d. 

No  grant  may  BE  claimed  under  this  Articles  on  account  of  any 
scholar ....  eet.  4) 

2.  Is   het   betaling  na  gedane  uitgaaf? 
Herlees  Art.  19  en  let   ditmaal  op  het  slot: 
>May  claim  at  the  and  of  the  year.'"  5) 


1)  Een  som  gelds  word  t- jaarlijks  door  het  Parlement  toegestaan  voor  het  open- 
baar onderwijs. 

2)  Het  bestuur  eener  school,  dat  in  den  loop  van  het  jaar  niet  minder  dan  400 
maal,  des  morgens  en  des  namiddags,  school  heeft  gehouden,  als  omschreven  bij 
Art.  13,  KAN  EiscHEN,  bij  het  einde  des  jaars....  enz. 

3)  Het  bestuur  der  school,  dat  niet  minder  dan  45  malen  des  avonds  heeft  school 
gehouden,  kan  eischen....  enz. 

4)  Geen  uitkeering  kan  geeischt  worden,  krachtens  dit  Artikel,  voor^  eenig 
scholier....  enz. 

5)  Kan  eischen  bij  het  einde  des  jaars. 


24  • 

Eeken  vcorts  met  het  feit,  dat  de  schoolkiaderea  zich  aan  een 
examen  moeten  onderworpen,  en  eerst  daarna  voor  de  claim  mee- 
tellen, —  en  ook  dit  punt  is  buiten  geschil. 

3.     Eindelijk,   is  er  gelijkstelling  met   de  openbire  school? 

Antwoord:  ja.  Immers  de  Boardschools  en  de  bijzondere  sclfo^ 
len  worden  onder  den  term  managers  of  schools  voor  geheel  het 
financieële  stelsel  op  één  lijn  geplaatst. 

Zie   Art.  15,   o. 

1.  The  schoolboard  of  any  district. 

2.  The  managers  of  a  school  appointed  bij  a  schoolboard, 

3.  The  managers  of  any  other  public  elementary    school.  6) 
Onder  public  elementary  schoot  nu  verstaat  de  Engelscho  wet   elke 

bijzondere  school  die   voldoet  aan  deze  voorwaarden: 

1.  dat  de  ouders  het  recht  hebben  hun  kinderen   het  godsdiens- 
tig onderwijs  op  de  school  niet  te  laten  bijwonen; 

2.  dat  geen  der  kinderen  zal  gedwongen  worden  tot  of  afgezon- 
derd van  eenig  godsdienstig  ritueel; 

3.  dat    de    inspecteurs    er   toegang  hebben.  (Zie  Sect.  7  van   de 
Act.  van  1875.) 

Bestitutie-stelsel  is  dus  het  systeem  van  grants-i»-aj'fi  dat  Enge- 
land invoerde,  ongetwijfeld. 


IL 

Welke  regeling  heeft  men  nu  ter  uitvoering  van  het  restitutie- 
denkbeeld in  Engeland  gevolgd? 

Denk  u,  ter  beantwoording  van  die  vraag,  metterwoon  b.  v.  in 
Norwich  gevestigd,  en  stel  u  voor,  dat  ge  ter  bevordering  van  een 
Christelijken  zin  onder  de  jeugd,  daar  tien  scholen  sticht,  twee  be- 
waarscholen, zeven  scholen  voor  lager  onderwijs  en  een  normaal- 
school  ter  opleiding  van  onderwijzers.  Neem  aan,  dat  ge  op  elk 
dier  negen  kinderscholen  door  elkaar  200  kinderen  telt  en  op  uw 
normaalschool  aan  30  jongelui  opleiding  geeft  voor  het  onderwij- 
zersvak. Vrage  op  welke  sommen  uit  de  Staatskas  kunt  ge  dan  aan- 
spraak maken? 

Ziehier  het  antwoord: 

1.  Volgens  art.  19  van  de  New  Code  voor  1875  voor  elk  kind 
vier  shillings ;  voor  zang  één  shilling  per  kind  bovendien ;  en  nog 
een  exti-a  shilling,  indien  tucht  en  orde  niets  te  wenschen  overlaten. 

Voor  elk  kind  als  maxtmum,  Q  ^hxVivag^  =  ƒ  3.60,  vermenigvuldigd 
met  1800,  geeft  een  totaal  van  ..../"  6480. 

2.  Voor  elk  kind,  dat  minstens  250  schooltijden  heeft  bijgewoond, 
van  4 — 7  jaar  8  a  10  Sh.  =  /  5.40,  van  7—14  jaar  3  Sh." voor  het 


6)  Als  bestuur  der  School  wordt  aangemerkt : 

1.  De  Schoolraad  van  ieder  district. 

2.  Het  hoofd  der  School  door  een  Schoolraad  aangesteld. 

3.  Het  hoofd  van  ieder  andere  Public  Elementary  School. 


25 

lezen,  3  Sh.  voor  het  schrijven  en  3  Sh.  voor  het  rekenen  =  ƒ  5.40. 
In    doorsnee    voor    elk    kind  ƒ  5.40;   deirhalve  voor  1800  kinde- 
ren   ƒ  9720. 

3.  Voor  £lk  kind,  dat  behoorlijke  vordering  heeft  gemaakt  in  de 
spraakkunst,  de  geschiedenis,  de  aardrgkskunde  of  het  naaien, 
'sjaars  4  Sh. 

Voor  1800  kinderen ƒ  4320. 

4.  Voor  elke  school,  die  binnen  een  afstand  van  3  mijlen  op  een 
bevolking  van  minstens  2  a  300  zielen  de  eeaig  bruikbare  volgeus 
de  wet  is  —  tien  a  vijftien  pond  sterling. 

Negen  scholen  (ondersteld  ze  verkeeren  in  die  gunstige  conditie, 
elk  a  ƒ  150  ....  ƒ  1350.— 

5.  Voor  eiken  kweekeling,  die  aan  de  vereischten  der  v^et  vol- 
doet, 's  jaars  40  a  60  sh. ;  gerekend  over  vier  maal  negen  kweeke- 
lingen,   elk  op  50   sh.  of  ƒ  30.—  genomen.../  1080.— 

6.  Voor  de  vakken  van  uitgebreid  lager  onderwijs  4  sh.  per  kind 
voor  elke  twee  vakken. 

Stel  400  van  de  1800  kinderen'  nemen  hieraan  deel,  dan  ontvangt 
men  voor  400  kinderen  ad  f  2.40  ...  ƒ  960.— 

Recapituleerende  vinden  we  derhalve,  dat  voor  deze  negen  scholen, 
met  1800  kweekelingen  kan  geëischt  worden: 

1.  ƒ  6480.— 

2.  »  9720.— 

3.  »  4320.— 

4.  »   1350.— 

5.  »     960.—     ' 

gevende  een  totaal  van  ƒ  22,830.—,  of/  12.68  per  kind. 

En  nu  de  normaalschool. 

We  onderstelden  dat  ze  30  kweekelingen  telde.  Ze  heeft  volgens 
de  Engelsche  wet  een  tweejarigen  cursus.  Van  de  30  kweekelingen 
mag  men  derhalve  rekenen,  dat  er  jaarlgks  zich  15  voor  het  examen 
zullen  aanbieden. 

Welnu  voor  elk  dezer  kweekelingen,  mits  hij  met  goed  gevolg 
zijn  examen  aflegge,  heeft  men  aanspraak  op  honderd  pond  of/ 1200 
(voor  meisjes  zeventig  pond  of/ 840).  Zie  Art.  86  der  New  Code. 

Grants  are  placed  to  the  credit  of  each  college  of  £>  100  for  every 
naaster  and  of  £  70  for  every  misstress,  who  having  been  trained 
in  such  college  during  two  years,  completes  the  prescribed  period 
of  probation  .  . .  eet.  1) 

Voor  een  normaalschool  met  30  leerlingeu  zou  dit  'siaars  15  X  ƒ  1200 
kunnen  opleveren,  dus  f  18,000. 

Alles  te  saam  zoudt  ge  dus  voor  de  negen  scholen  en  de  nor- 
maalschool, onder  de  gunstigste  omstandigheden  kunnen  ontvangen 
/  22,830  en  /  18,000,  of  generaal  totaal  /  40,830. 


1)  Aan  elke  normaalscliool  komt  ten  goede  eene  uitkeering  van  £,  100  voor 
lederen  onderwijzer,  en  van  £,  70  voor  iedere  onderwijzeres,  die  in  zulk  een  nor- 
maalschool voldoende  opleiding  hebben  ontvangen,  gedureude  den  bij  de  wet  voor- 
geschreven tweejarigen  cursus,  enz. 


26 

Dezo  som  daalt  uatuurlgk,  indien  de  kweekelingen  der  normaal- 
scholen  in  de  plaats  zelf  wonen ;  van  deze  som  kan  nog  menig 
montant  afvallen,  indien  aan  enkele  voorwaarden  slechts  ten  djeele 
voldaan  wordt;  bij  deze  som  kan  nog  een  kleine  verhooging  kome]g, 
indien  de  extra  vakken  meer  dan  twee  bedragen ;  maar  wil  men,' 
zonder  in  deze  eindelooze  bijzonderheden  te  treden,  een  indruk  "van 
het  hoogste  cijfer,  dat  in  den  res^el  bereikbaar  is,  dan  meenen  we 
het  geschetste  budget  als  tamelyk  hoog  te  mogen   beschouwen. 

Bij  deze  40  m.  moet  natuurlijk  bij. 

Het  budget  voor  de  tien  scholen  zou  in  Norwich  ongetwgfeld 
een  60  a  65  m.  bedragen. 

Slechts  voor  ^U  wordt  derhalve*  door  de  grantinaid  in  de  kosten 
der  school  voorzien. 

Uitdrukkelijk  verklaart  art.  3  dan  ook,  dat  doel  van  deze  grants 
is:  to  aid  local  exertion.  1) 

Het  initiatief  der  burgerij  moet  vooraf  gaan.  Eerst  daarna  komt 
de  grant  om  dit  initiatief  te  steunen. 

Legt  men  hiernaast  de  keurige  becijfering  van  het  restitutiestel- 
sel, in  manier  als  dit  was  aangegeven  voor  de  stad  Groningen,  en 
in  de  Groninger  Courant  niet  slechts  geplaatst,  maar  door 
dat  orgaan  zelf  als  volkomen  overtuigend  erkend,  dan  zal  men  be- 
vinden, dat  de  sommen,  die  in  Engeland  worden  toegestaan  en  de 
sommen,  die  wy  eischten,  nagenoeg  gelijk  staan. 

De  voorwaarden,  waaraan  zulke  grants  gebonden  zijn,  of  wil  men 
de  regeling  van  het  toezicht  in  Engeland,  bespreken  we  in  een 
volgend  artikel. 

Thans  zy  nog  slechts  meegedeeld,  dat  volgens  de  eenparige  ver- 
klaring van  deskundigen,  na  de  invoering  van  dit  stelsel  the  reli- 
gious  difficulty  kas  ceased  almost  to   exist.  2). 

Het  bezwaar  aan  den  godsdienst  ontleend,  is  uit  de  Engelsche 
schoolquaestie  door  het  restitutiestelsel  voor  goed  weggevallen. 


III. 

Zoo  bleek,  dat  ook  de  grants-in-aid  van  de  Engelsche  Schoolwet 
restitutie  zijn  ;  wijl  ze  1.  een  recht  geven,  2.  na  gedane  uitgaaf 
volgen  en  3.  op  gelijkstelling  van  board-schools  en  voluntary  schools, 
d.  i.  van  Staats-  en  Vrije  scholen  berusten. 

Evenzoo  bleek,  dat  dit*  restitutie-stelsel,  beide  op  volksscholen 
en  normaalscholen  toegepast,  ongeveer  in  de  helft  der  kosten 
voorziet. 

Open  bleef  nog  slechts  de  moeielijke,  maar  belangwekkende 
vraag:  Op  welke  wijze  is  het  aan  den  Engelschen  wetgever  ge- 
lukt, om  eenerzijds  de  vrijheid   der   scholen  te  handhaven,  en  an- 


1)  Om  gemeentelijke  pogingen  hulpe  te  bieden.    . 

2)  De  godsdienstige  moeielijkbeid  heeft  bijna  opgehouden  te  bestaan. 


27 

derzijds  waarborg    te  leveren,    dat  voor  bet  toegestane  geld  dege- 
lijk onderwijs  verkregen  werd  ? 

Ons  dunkt  de  in  Groot-Brittannië  te  dien  opzicbte  aanvaarde 
oplossing,  'hoezeer  slecbts  één  der  velen,  die  zicb  denken  laten, 
tegelijk   vernuftig  en  practiscb. 

De  Engelscbe  wetgever  toch  is  -uitgegaan  van  bet'  denkbeeld  r 
1.  dat  eenvormige  restitutie  den  onderlingen  wedijver  doodt;  een 
uiterst  elastieke  restitutie  die  prikkelt ;  2.  dat  elke  school  vrij  moet 
zgn  in  de  keuze  van  leertrant  en  leerstof,  vrg  om  al  dan  niet 
restitutie  te  aanvaarden;  eu  3.  dat  de  beoordeeling  van  het  on- 
■derwgs,  wijl  het  gedane  uitgaven  betreft,  niet  het  onderwgs  zelf, 
maar  zijn   vruchten  moet  gelden. 

Om  met  het  laatste  te  beginnen. 

Kestitutie  van  het  onderwijs  wordt  niet  verleend,  dan  na  ge- 
houden examen.    . 

Uitteraard  een  ontzettende  arbeid,  maar  een  arbeid  van  uit- 
stekende nuttigheid. 

Hadden  wij  van  zulk  een  examen  ten  onzent  gerept,  men  had 
ons  natuurlyk  voor  mallooten  en  utopisten  uitgekreten. 

Maar  in  Engeland  bestaat   dit   stelsel. 

Reeds  jaren  lang  is  er  geëxamineerd. 

Zijn  geëxamineerd,  stuk  voor  stuk,  alle  kinderen  van  vier  jaar 
af,  waarvoor  men  restitutie  van  onderwijskosten  eischte;  een  cyfer 
gevend,  dat  over  de  anderhalf  millioen   klimt. 

De  vereischten  voor  deze  examens  zijn,  wat  het  gewoon  lager 
onderwijs  betreft,  in  zes  rangen  gesplitst,  overeenkomende  met  de 
zes  schoolklassen. 

Voor  de  Ie  klasse: 

o.  Lezen:  Het  lezen  van  een  kleine  alinea,  waarin  ook  woorden 
van    meer  dan  één   lettergreep  voorkomen. 

b.  Schrijven :  In  groote  letter  een  regel  druks  naschrijven  op 
de  lei  of  op  schrift,  naar  keuze;  en  een  paar  voorgezegde 
woorden  opschrijven. 

c.  Rekenen:  Optellen  en  aftrekken  met  niet  meer  dan  vier 
cgfers  en  de  tafel  van  vermenigvuldiging  tot  zes. 

Voor  de  He   klasse: 

a.  Lezen :  Met  oordeel  een  kleine  zinsnede  uit  een  gemakkelijk 
leesboek. 

b.  Schrijven  :  Een  zinsnede  uit  dit  leesboek,  eens  voorgelezen  en 
daarna  woord 'voor  woord  voorgezegd.  * 

c.  Rekenen :  Aftrekken,  vermenigvuldigen  on  deelen. 

d.  Spraakkunst:  Aanwgzing  van  de  zelfstandige  naamwoorden, 
die  in   eene  zinsnede  voorkomen. 

e.  Aardrijkskunde:  Begripsbepaling,  windstreken,  vorm  en  be- 
weging van  de  aarde;  de  oppervlakte  der  aarde  en  de  voor- 
naamste natuurverschijnselen. 

En    zoo     voor    de    Ille,  IVe,  Ve  en   Vle  met  steeds  klimjnende 
eischen,  tot  men  in  de  Vle  verkrggt: 

a.  Lezen:    Vlug   en    met  uitdrukking  lezen;   en  van  buiten  op- 


28 

zeggen  van  50  regels  proza  of  150  regels  poësie,  vooraf  door 
den  Inspector  op  te  geven.  De  beteekenis  der  woorden  en 
toespelingen  moet  gekend  worden. 

b.  Schrijven:  Een  kort  opstel  of  brief,   waarbij  gelet  zal  worden 
op    de    gedachtenontwikkeling,    de    spelling,     de     regels    dof. 
Spraakkunst,  ook   het  schrgven  zelf. 

c.  Rekenen:  Vergelykingen ;  gewone  en  tiendeelige  breuken. 

d.  Spraakkunst :   Ontledingen. 

e.  Aardrijkskunde:  Azië,  Amerika,  Afrika. 

ƒ.    Geschiedenis:    Vaderlandsche    geschiedenis    van    Hendrik    VII 
tot  George  III. 

Op  gelijke  nauwkeurige  wijze  is  voor  alle  vakken  van  uitge- 
breid lager  onderwijs  (waaronder  crok  het  Latijn)  en  voor  de  nor- 
maalscholen  van  jaar  tot  jaar  het  peil  van  het  examen  haarfijn 
omschreven,  en  waar  nog  onzekerheid  overbleef,  is  wetsüitleggiag 
van   bevoegde   hand   gegeven. 

De  uitkomst  heeft  dusver  getoond  dat  ruim  90  pCt.  der  geëxa- 
mineerde kinderen  aan  deze  eischen  voldeden,  en  het  verkregen 
resultaat  is  tweeledig  geweest:  1.  dat  het  peil  van  onderwijs  op 
alle  scholen  geklommen  is,  en  2.  dat  op  tal  van  scholen  bijvak- 
ken op   deugdelijke   wijs  zijn   onderwezen. 

Dit  exaraenstelsel  veroorlooft  zelfs,  dat  men  het  onderwijs  ook 
van  niet  geëxamineerde  onderwijzers  toelate.  Het  eenig  beding 
van  de  Engelsche  wel:  is  de  eisch,  dat  op  dagscholen  althans  de 
toofdonderwijzer  geëxamineerd  zg,  indien  men  op  restitutie  aan- 
spraak wil  maken. 

Ter  tegemoetkoming  aan  de  eigenlgke  behoefte  van  kleine  ge- 
huchten, heeft  men  voor  een  reeks  dier  gehuchten  *Ambulatory 
schoolmasters,^'  (reizende  onderwgzers)  aangesteld,  die  een  reeks 
kleine  scholen  bg  afwisseling  bezoeken,  en  de  resultaten  van  deze 
gehuchtschooltjes,  waar  een  privaat -persoon  onderwgs  gaf  (men 
noemt  ze  group-children),  waren  zoo  uitnemend,  dat  ze  voor  het 
examen  een  nog  hooger  percentage  dan  de  Staatsscholen  ople- 
verden. 

Een  tweede  waarborg  biedt  dit  restitutie-stelsel  tegen  school- 
verzuim. 

Eisch  toch  is,  volgens  Art.  19  der  Code  van  '75,  dat  er  minstens 
400  maal  school  zij  gehouden,  d.  i.  gedurende  40  weken  6  maal 
's  morgens  en  4  maal  's  middags.  Alleen  zoo  deze  voorwaarde 
wordt  nagekomen,  ontvangt  de  school  als  zoodanig,  onafhankelijk 
van  de  vorderingen  of  de  vlijt  der  leerlingen,  restitutie  ten  bedrage, 
van  4 — 6  sh.  per  kind. 

En  ten  anderen,  voor  kinderen,  die  minstens  250  schooltgden 
hebben  bijgewoond,  wordt  bovendien  nog  van  8  tot  10  'sh.  per 
kind  terugbetaald. 

Voor  kinderen,  die  halve  dagen  op  fabrieken  of  in  werkplaatsen 
zijn,  wordt  dit  cijfer  der  schooltijden  op  150  verminderd. 

Zoo  biedt  op  ongezochte  wijze  deze  Restitutie  zelve  prikkel  en 
waarboi'g   tevens    voor    de    deugdelijkheid   van  het  onderwgs,  voor 


orde    en    tucht,    \roor    goed    onderhouden  schoolbezoek    ea  voor  het 
gebruik  van  gediplomeerde  onderwijzers.  • 

Ongeschonden  blijft  ieders  algeheele  vrijheid  otn  ee  .  school  van 
wat  aard  ook  op  te  richten,  te  openen  en  in  stand  te  houden,  en 
daarin  te'  leeren  wat  en  zoo  als  hem  goeddunkt,  maar  levert  men 
niet  de  vruchten,  die  de  Engelsche  Staat  voor  zijn  burgers  wenscht, 
dan  spaart  men  hem  niets  uit,  en  kan  er  van  restitutie  dus  ook 
geen  sprake  zijn. 


(Slot). 

Algeheele  gelijkstelling  ontstaat  er  door  het  Engelsche  restitutie- 
stelsel tusschen   Staatsscholen  en    vrije   scholen  niet. 

Uit  de  T  Parlementary  grantsl"  kan  aan  beide  gelyke  restitutie, 
mits  niet  hooger  dan  tot  de  helft  geschonken  worden. 

Maar  voor  de  overige  helft  loopen  de  belangen  der  beide  soort 
van  scholen  uité6n. 

In  de  andere  helft  toch  der  kosten  moet  de  vrije  school  zelf 
voorzien,  terwijl  de  Staatsschool  ze  eenvoudig  van  de  ingezete- 
nen heft. 

Dit  biedt  voor  beide  scholen  een  schaduwzijde. 

Voor  de  vrije  school,  die  concurreeren  moet  met  een  school,  die 
over  iets  ruimer  fondsen  beschikt. 

Maar  ook  voor  de  Staatsschool,  die  den  prikkel  der  vrije  scholen 
mist,  omtrent  de  grants-in-aid  onverschillig  is,  en  daardoor  lager 
staat   dan  de  vrije  school. 

Dit  gevaar  wordt  echter  verminderd  door  de  wijze,  waarop  de 
schoolraden  zijn  saamgesteld. 

Zij  worden,  gelijk  men  weet,  niet  door  de  Regeering  aangesteld, 
maar  door  de  ingezetenen  benoemd,  en  dit  brengt  te  weeg:  1.  dat 
ze  ter  ontlasting  van  eigen  beurs  liefst  ook  voor  de  Staatsscholen 
zoo  hoog  mogelijke  restitutie  eischen ;  2.  dat  ze  de  Staatsscholen 
niet  misbruiken  als  middel  om  de  vrije  scholen  te  dooden. 

Provinciale  schoolraden  en  een  rijks-schoolraad  heeft  Engeland 
nog  niet.  Toch  zullen  ze  ook  daar  komen.  Dr.  Rigg,  de  groote 
paedagoog  schreef  er  nog  onlangs  van  in  zijn  vlugschrift:  The  na- 
tional  development  of  national  education  in  Engeland:  >Zoo  verwacht 
ik  ook  dat  zich  » eerlang  provinciale  kringen  zuilen  vormen  met 
provinciale  schoolraden"  (p.  12).  En  evenzoo  p.  18:  »De  in- 
stelling van  een  Rijksschoolraad  zal  het  groote  middel  zijn 
om  de  volksopvoeding  van  dit  land  in  ouderlingen  samen- 
hang te  brengen  en  aan  de  geheele  machinerie  van  het  on- 
derwijs een  vryen  en  toch  gelijken  gang  te  geven."  Wel  een  be- 
wijs, dat  Mr.  Farncombe  Sanders  met  de  denkbeelden  der  Engel- 
sche paedagogen  nog  niet  zoo  volkomen  bekend  is,  als  de  toon 
van  zgn   kritiek  den  min  kundige  doet  vermoeden. 


Door    dit    sociaal   karakter   nu    der  Schoolraden,    d.  i.  door  het' 
enkele  feit,  dat   de  natie  zelve  een  woordeke  mee  mag  spreken  over  de 
richting,    die    het    volksonderwijs   nemen  zal,  heeft  men  het  resultaat 
verkregen : 

1°.  Dat  men  in  Engeland  heeft  wat  Thorbecke  en  onze  Liberalen,.'  • 
vóór   hun    voUe-face,  voorgaven  ook  ten  onzent  te  willen:  Staat%de- 
moeiing  slechts  in  zoover  als  het  particulier  initiatie/  te  kort  schoot. 

Van  de  1,600.000  kinderen,  die  op  de  dagscholen  geëxamineerd 
zgn,  bezocht  slechts   één  twaalfde,   d.   i.  138.000,  de  Staatsscholen. 

2°.  Dat  het  vrije  onderwijs,  verre  van  door  de  Éngelsche  wet 
gedrukt  te  worden,  veeleer  in  die  wet,  met  haar  Restitutie-stelsel, 
juist  den  prikkel  vond,  om  met  reuzenschreden  vooruit  te  gaan. 
De  Wesleyaansche  scholen  b.v.  telden  vóór  de  wet  van  1870  nog  . 
slechts  119.000  scholieren.  In  "72  was  dit  reeds  tot  166.000,  nu 
is  het  (d.  i.  in  *74)  reeds  tot  180.000  geklommen.  Een  vermeerde- 
ring  in  vier  jaren  met  ruim  50  percent. 

30.  Dat  èn  schoollocalen  èn  onderwysmethode  èn  gehalte  van 
onderwijzers  èn  onderwijs  op  ongelooflijke  wijze  sinds  1870  vooruit- 
gingen. 

4o.  dat  door  de  vrije  keuze  der  bevolking,  zelfs  op  bijna  alle 
Staatsscholen,  zoo  lagere  als  normaal  scholen,  het  godsdienstig  ka- 
rakter is  bewaard  gebleven.  Op  twee  of  drie  uitzonderingen  na 
hebben  alle  schoolraden  het  gebed,  het  gezang  en  het  bijbellezen  op  hun 
scholen,  niet  slechts  toegelaten,  maar  gewild.  Ook  in  Londen.  Alleen 
in  Birmingham,  een  bij  uitstek  materialistische  plaats,  heeft  men 
gelijk  ten  onzent  een  school  zonder  godsdienst,  let  wel,  voor  een 
klein  deel  der  bevolking  gewild,  Voor  deze  lieden  van  Birming- 
ham is  Holland  het  Dorado.  Schier  overal  elders  staat  men  met 
Rigg  nog  in  de  overtuiging,  dat  alle  onderwijs,  if  separated  from 
religion  from  Christian  doct7'ine  and  principle  and  aim,  d.  i,  zoo  het 
niet  gepaard  gaat  met  godsdienstig  onderwijs  en  op  de  beginse- 
len van  de  Christelijke  leer  rust,  » verminkt  en  onvolkomen"  moet 
blijven.  Ook  in  Engeland  weet  men  zeer  goed  wat  Dr,  Rigg  nog 
onlangs  aan  Mr.  Macgregor  schreef:  •»Holla7id  is  het  eenige  land 
ter  wereld,  waar  men  een  stelsel  van  volksopvoeding  heetf  ingevoerd, 
afgescheiden  van  allen  godsdienst.^' 

5°.  Dat  van  het  recht  aan  de  ouders  toegekend,  om  gedurende 
de  uren  aan  de  godsdienst  gewijd  hnn  kinderen  van  de  school 
weg  te  nemen,  zelfs  door  ongelovige  ouders  schier  nooit  gebruik 
is  gemaakt. 

En  60.  dat  de  eenig%.  moeielijkheid,  die  overblijft,  niet  in  de 
zucht  naar  godsdienstloos  onderwijs,  maar  in  overmacht  der  Én- 
gelsche Staatskerk  schuilt. 

Van  liberale  zij  werd  vaak  beweerd,  dat  de  vroomste  Christe- 
nen in    Engeland   met  haar  homogeen   en  voor  Staatsscholen  waren. 

Niets  is  minder  waar. 

Zeer  enkele  Dissenters,  die  uit  haat  tegen  de  Éngelsche  Kerk 
soms  te  ver  in  hun    uitdrukkingen  gingen,  staan  op  zichzelf,  wor- 


den  door  hun  eigen  geestverwanten  gedesavoueerd  on  oefenen  niet 
den  minsten  invloed. 

Als  politieke  magt  daarentegen  zyn  de  Dissenters  ook  in  Enge- 
land warme  en  zeer  warme  voorstanders  èn  van  de  vrije  school 
(voluntary  -pinciple)  èn  van  de  godsdienstige  school. 

Hnn  bezwaar  strekt  niet  om  de  Staatsschool  te  vooden,  maar  is 
juist  tegen  de  loardschool  gericht. 

Niet  om  haar  godsdienstloos  karakter,  want  dat  heeft  ze  niet; 
ze  is  een  school  met  den  Bijbel,  maar  om  den  overmatigen  invloed 
van  de  Anglikaansche  geestelijkheid,  die  feitelijk  op  tal  van  plaatsen 
ook  de  school  tot  een  Anglikaansche  maakt. 

.  Ook  hieruit  blijkt  dus  weer,  hoe  gevaarlijk  het  is,  zond  er  juiste 
kennis  van  toestanden,  zich  op  de  publieke  opinie  in  het  buiten- 
land te  beroepen. 

Het  is  volkomen  waar,  dat  de  kleine  radicale  partij  in  Engeland 
een  oogenblik  de  hoop  koesterde,  dat  Forster  en  Gladstone  onze 
godsdienstlooze  sclbool  zouden  nabootsen.  Maar  nog  Forster,  noch 
Gladstone  wilde  het,  en  al  hadden  ze  het  gewild,  ze  dorsten,  ze 
konden  niet.  De  Engelsche  natie  wilde  geen  neutrale  school,  wijl  zij 
wist  dat  zulk  een  school  aan  den  godsdienst  afbreuk  \deed  en  het  on- 
geloof in  de  hand   werkte. 

De  Nederlandsche  natie  heeft  ook  niet  gewild.  Maar  haar  heeft 
men  misleid.     Zij  is  overrompeld. 

Hoelang  zullen  we  nog,  met  onze  onchristelyke  volksschool  al- 
leen en  verlaten,  ja  tot  een  belaching  en  ergernis  in  het  midden 
van  het  Christelijk  Europa  staan  ? 

1871,  1873    verminderden  dit  kwaad! 

Waarom  kan  het  in  1875  niet  voor  goed  worden  weggenomen? 

Burgers  van  Nederland!  Het  Christelijk  Europa,  vooral  ook  En- 
geland, ziet  op  u. 

De  vraag  is;  Wilt  ge  met  uw  volksschool  naar  den  Christus 
terugkeeren  ? 


i»  i 


LA801.K97  ^         ^        ^„u,. 

Naar  aanleiding  van  het  onderwijsdebat 

Princeton  Theological  Semmary-Speer  Library 


1    1012  00076  2072 


■7.>*i,.'l 


r^fi»  *,